Over Joep Dohmens theorie van de levenskunst

Civis Mundi Digitaal #1

door Fernando Suarez

Over Joep Dohmens theorie van de levenskunst - Ethiek voorbij Nietsche

Fernando Suarez

 

Liberaal humanisme

In het moderne tijdperk ontwikkelt zich het humanisme voornamelijk langs drie grote lijnen: het liberale humanisme, dat sterk leunt op het utilitaristisch gedachtegoed; het sociale humanisme, dat vooral gestalte aanneemt in de verschillende socialistische bewegingen van de 19de en 20ste eeuw; en het existentieel humanisme, dat in zekere zin de erfgenaam is van het Bildungs- of Neuhumanismus, zoals we dat bij de vroegromantici en de Duitse idealisten aantreffen.

    Als er in het liberale humanisme, van bijvoorbeeld Jeremy Bentham en John Stuart Mill, sprake is van levenskunst dan voornamelijk in de zin van een calculerende ethiek, die het geluk van het individu centraal stelt en dit geluk dan veelal relateert aan succes.[1] Economische voortvarendheid is wel één van de belangrijkste kenmerken van succes, maar in ruimere zin kan succes ook gezien worden als het bereiken van vooropgestelde doelen. Het begrip ambitie is misschien wel het kernwoord van de liberale levensstijl. De succesvolle sportmens voldoet evenzeer als de succesvolle ondernemer aan het beeld van de liberale levensvorm. Doelrationaliteit is hier de dominante vorm van denken. Het subject dat men hier voor ogen heeft is een actief subject, dat aan de realisering van zijn doel werkt. Tegelijk is dit subject in grote mate afhankelijk van de sociale opinie. Een rijk persoon, die zich tot doel stelt het bestaan van een zwerver te leiden, kan weliswaar succesvol zijn in zijn streven, maar dit subjectieve succes zal in de moderne maatschappij geen sociale weerklank vinden. Zo zou men roem kunnen zien als de meest immateriële of geestelijke uitdrukkingsvorm van wat men een liberale levensstijl noemt en economisch succes als de meest basale vorm hiervan.

    Joep Dohmen heeft twee belangrijke kritiekpunten op deze levenshouding gearticuleerd. Het liberalisme gaat uit van de totale maakbaarheid van het leven en van de zelfredzaamheid van het subject. Maar is de mens niet een eindig wezen dat vaak zwak, gehandicapt of ziek is?[2] Het is de vraag of deze kritiek recht doet aan het liberale humanisme. Men hoeft niet uit te gaan van de totale autonomie van de mens om het doelrationele denken van het liberalisme in stand te houden: de gehandicapte die alles in het werk zet om een bepaald doel te bereiken voldoet immers aan het beeld van de liberale levensvorm. Wel is het de vraag of de liberale doelrationaliteit afdoende is om zoiets als "solidariteit met de zwakken" te funderen. Een in de context van de levensethiek veel belangrijkere kritiek op het liberalisme is de stelling dat het subject zelf uiteindelijk niet het object is van de liberale levensethiek.[3] Het liberale subject werkt voornamelijk aan een doel dat buiten hemzelf ligt. Het eindstreven is weliswaar geluk, maar dit bereikt men door een doel in de buitenwereld te realiseren. Wanneer een bepaalde psychische houding nodig is om dit doel te bereiken, dan kan ook het innerlijk leven een dimensie worden waaraan gewerkt wordt, maar dit staat dan altijd in dienst van een doelrationeel streven in de buitenwereld.

 

Sociaal humanisme

Als er in het sociale humanisme sprake is van een soort levenskunst dan voornamelijk, zoals bij Auguste Comte en Karl Marx, in de zin van een sociaal geëmancipeerde levensstijl, die het recht van het individu centraal stelt en dit recht relateert aan een sociale strijd. Emancipatie houdt in dat men de traditionele structuren van een cultuur losweekt zodat het recht van het individu een grotere rol kan spelen.[4] Emancipatie betekent, zoals bij Comte, in eerste instantie een loskomen van theologische en metafysische denkbeelden, maar ook, zoals bij Marx, een min of meer radicale transformatie van de institutionele orde. Terwijl de ambitie misschien wel het kernwoord van de liberale levenshouding is, is "het claimen van een recht" misschien wel het kernbegrip van de geëmancipeerde levensstijl. Een vrijgevochten feministe voldoet evenzeer aan het beeld van de geëmancipeerde levensvorm als de leider van een sociale beweging zoals Martin Luther King. Niet doelrationaliteit is hier de dominante vorm van denken, maar rechtsbesef. Rationaliteit is niet in eerste instantie instrumenteel van aard, maar normatief. Ook hier is het subject dat men voor ogen heeft een actief subject, dat door zijn manier van leven aan de realisering van een recht werkt. Ook deze vorm van leven is dus in grote mate gericht op de sociale context.

    Over deze sociale levenshouding komt Joep Dohmen nauwelijks te spreken. Het begrip solidariteit vervangt hier het liberale idee van zelfredzaamheid. En het idee van de totale maakbaarheid van de maatschappij vervangt het liberale beeld van de maakbaarheid van het individu. Het is de sterk sociale geaardheid van deze levenshouding wat wellicht het feit camoufleert dat het ook in dit geval om een levenshouding gaat. Dohmen zou hier, in de context van de levensethiek, dezelfde kanttekening kunnen plaatsen als in zijn kritiek op het liberale denken. Het geëmancipeerde subject werkt voornamelijk aan een doel dat buiten het subject zelf ligt. Het eindstreven is weliswaar empowerment, maar dit bereikt men door het realiseren van een rechtsclaim in de buitenwereld. Hier kan een zuivering van vastgeroeste culturele denkbeelden weliswaar een taak van het innerlijk leven worden, maar ook dan werkt men aan aspecten die voornamelijk de buitenwereld betreffen.

    Kenmerkend voor deze typisch moderne levensvormen is dat zij vasthouden aan de universalistische aanspraken van de ethiek. Zij doen afstand van religieuze funderingen en van een verwijzing naar het absolute, maar de aanspraak op universaliteit van waarden blijft overeind. Het begrip recht dat in het sociale humanisme centraal staat, brengt deze aanspraak direct tot uiting. In het utilitarisme gaat men ervan uit dat het recht te funderen is op grond van een gezamenlijk streven naar wat algemeen nuttig is.[5] Ethische waarden hebben een soort natuurlijke universaliteit omdat zij garant staan voor het goed functioneren van de samenleving. Nietzsche heeft aangetoond dat in het utilitarisme het begrip nut al allerlei waarden veronderstelt, zoals het streven naar gezamenlijk geluk, die zelf nog een fundering behoeven.[6]

    Naast het universalisme is voor deze levenshoudingen ook kenmerkend dat ze een immanente tendens hebben naar het libertarisme. Joep Dohmen richt zijn kritiek op het liberalisme, maar hij bedoelt eigenlijk het qua inhoud bredere libertarisme.[7] In het libertarisme wordt de stelling "Ieder mag doen wat hij wil zolang hij anderen niet lastig valt" tot het funderende principe van de ethiek gemaakt.[8] Dohmens scherpe analyse toont aan dat deze stelling de weg opent voor sociale onverschilligheid, maar ook onverschilligheid ten aanzien van het eigen zelf.[9] Zowel degene die alleen calculerend naar succes streeft als degene die alleen zijn levensvervulling ziet in het claimen van een recht, glijdt af naar een libertaristische levensstijl. In deze levensstijl zijn de plichten jegens de ander en jegens zichzelf minimaal.

    Dohmen ziet, in de lijn van Nietzsche, niet veel in een plichtsethiek en daarom lijkt de winst die zijn levenskunst in vergelijking met de twee genoemde levensstijlen behaalt zeer gering.[10] Toch is het probleem van het libertarisme een gebrek aan plichtsbesef. Liberalistische en socialistische ethieken zijn zich hiervan bewust en proberen op de één of andere manier een plichtsethiek te ontwikkelen. Dohmen ziet hier vanaf omdat hij in de plicht een wet waarneemt die van buiten aan het subject wordt opgelegd. En zelfs wanneer die plicht in het subject zijn oorsprong heeft, zoals in het geval van het geweten, neemt hij hiervan met een nietzscheaans gebaar afstand.[11] Dohmen pleit voor een ethiek van de zelfzorg, voor een zelfgestuurde disciplinering van het leven, hoewel het oude adagium "gnothi sauton!" (ken jezelf!) toch een algemeen gebod is. Naast de eigen doelen die de individuele levenskunst van een subject kenmerken, bestaan er dus ook geboden - zoals het genoemde adagium - die een algemene strekking hebben.

 

Existentialistisch humanisme

Joep Dohmens werk ligt vooralsnog in de traditie van het existentialistisch humanisme. Dit humanisme is de erfgenaam van het idealistisch bildungshumanisme van de vroege Romantiek, waartoe men Goethe, Schiller, Herder, maar ten dele ook Kant en het Duits idealisme kan rekenen.[12] Hier is de band tussen het subject en het "absolute" nog niet verbroken, ook al treedt dit "absolute" in verschillende gedaanten op - bij Kant neemt het bijvoorbeeld de vorm aan van een universele zedelijkheid: das Sittengesetz.[13] Centraler nog dan het werk van Kierkegaard is voor de ontwikkeling van het moderne existentialisme het denken van Nietzsche. Terecht claimt Dohmen het belang van deze filosoof voor de moderne levenskunst, want noch voor de liberale noch voor de socialistische levensvorm is het subject zelf het onmiddellijke doel van de levensethiek. [14] Dit is in het existentialistische denken anders. Dat Dohmen binnen Nietzsches ethiek het aspect van de levenskunst benadrukt - een element dat Michel Foucault in het werk van Nietzsche niet heeft onderstreept (de moderne levenskunst analyseert hij vooral aan de hand van het werk van Baudelaire) - is van onschatbare waarde.[15] Dohmen abstraheert wel van de antihumanistische aspecten van Nietzsches ethiek en doet dit ook bewust. Zijn kritiek op de donkere kant van Nietzsche is niet mis te verstaan.[16] Dohmens eigen positie zou gezien kunnen worden als een gematigd (humanistisch) nietzscheanisme. Er zijn echter tekenen, waarover ik nog te spreken kom, die erop wijzen dat Dohmen toch op zoek is naar een positie voorbij Nietzsche en zelfs voorbij het existentialisme.

    Anders dan in het existentialistisch humanisme bestaat er in het romantisch bildungshumanisme nog een binding met het absolute. Hoewel men in Schopenhauer en Kierkegaard voorlopers van het moderne existentialisme kan zien, wordt vooral in het werk van Nietzsche de breuk met het absolute in alle ernst doordacht. Terwijl het liberale en socialistische denken nog aan een universele normatieve sfeer vasthouden, herkent het existentialistische denken hierin een hang naar het absolute. Vooral bij Nietzsche wordt de breuk met het absolute in al zijn tragische consequenties doordacht. Nietzsche, en met hem het moderne existentialisme, erven hun bildungsideaal echter van de romantici. Maar de oriëntatie op het absolute is verdwenen zodat vorming los komt te staan van een objectieve richting. Het existentialisme gaat dan ook altijd gepaard met een donkere kant van de medaille: het nihilisme. Er bestaan geen objectieve algemene waarden en normen, en daarom is de existentialist in zekere zin tot levenskunst veroordeeld. Het subject zelf moet voor zijn eigen waarden en normen zorgen. In de gematigde lezing van Dohmen is dit het essentiële karakter van de Übermensch: een subject dat zelf zijn eigen waarden en normen schept en daarnaar leeft.[17]

    Dohmen herkent de gevolgen daarvan goed: enerzijds wordt het vormingsideaal nu gebaseerd op een authenticiteitbegrip dat los is gekoppeld van het absolute; anderzijds wordt het subject een schepper van eigen waarden en krijgt de levenskunst anders dan in de traditie en anders vooral dan in de Oudheid een estheticistische structuur.[18] Het leven kon vroeger ook een kunstwerk zijn, maar dan als een kunde die zich aan objectieve of universele waarden oriënteerde - het goede leven kon op die manier een mooi bestaan zijn omdat het schone nog verbonden was aan de realisering van het objectief goede. De moderne estheticistische levenskunst van de existentialisten ontdekt geen waarden, maar vindt deze uit. Dohmens eigen project van een publieke levenskunst blijft aan dit moderne estheticisme gebonden.[19]

 

Op zoek naar een onbekende god?

In zekere zin is Dohmen echter scherper dan zijn eigen standpunt. Er zijn duidelijk tekenen die erop wijzen dat hij op zoek is naar een levenskunst voorbij Nietzsche. Zijn kritiek op het estheticisme wijst in deze richting; ook zijn kritiek op Nietzsches relativisme.[20] In Pleidooi voor een nieuwe publieke moraal gaat hij op zoek naar een ethiek die met Hans Jonas het begrip "verantwoordelijkheid" centraal stelt.[21] En tevens de erkenning van het probleem van de normatieve grondslag is als zodanig een teken dat Dohmen zijn blik al voorbij Nietzsche en het existentialisme richt.[22] Maar zijn boeken over levenskunst blijven vooralsnog aan een estheticistisch vormingsideaal gebonden - estheticistisch niet in de zin van een beschaafd subject dat uit het hoofd gedichten declameert, maar in de zin van een subject dat waarden zelf uitvindt en niet ontdekt, en in ultima ratio waarden ex nihilo schept. Toch blijkt uit Dohmens kritiek op het libertarisme dat hij net als Nietzsche afstand wil nemen van de middelmaat en de goedkope oplossingen. Nietzsche erfde van de romantici en idealisten wat bij hen nog een pathos van het absolute was. Dit pathos erfde hij in de eigenaardige vorm van een breuk met het absolute. Deze nostalgische wil tot verhevenheid herkent men ook in het betoog van Dohmen. En zo ziet men in zijn werk vanuit Nietzsche een motief opduiken dat een richting aangeeft voorbij Nietzsche.

    Positief is vooral het feit dat deze wil tot verheffing, die bij Nietzsche nog een anti-egalitaire aristocratische vorm aanneemt, bij Dohmen een publiek en egalitair karakter krijgt. Levenskunst moet een zaak worden van ons allemaal. Dit betekent niet alleen dat men het recht heeft tot levenskunst, maar ook dat men een plicht tot levenskunst heeft. Dit laatste maakt van ons ethisch verantwoordelijke wezens.[23] Waar het in een serieuze theorie van de levenskunst om moet gaan - en Dohmen is zich hier wel degelijk van bewust - is: hoe verbindt men een algemene ethiek met een subjectieve ethiek van individuele wensen en doelen.[24] Levenskunst is de realisering van het zelf binnen de marges van een algemene ethiek. Dit betekent in feite dat een filosofische theorie van de levenskunst verbonden moet zijn aan een onderzoek naar algemene, d.w.z. objectieve en universele, waarden en normen. Alleen vanuit een dergelijk standpunt kan men het libertarisme en het libertinisme een halt toeroepen. Wie, zoals Dohmen, verhevenheid nastreeft, zal concrete waarden met een algemene aanspraak moeten formuleren en funderen. Een dergelijk concept van levenskunst is mogelijk - en uit Dohmens scherpe kritiek op het relativisme, postmodernisme en scepticisme blijkt al dat hij zich hier duidelijk van bewust is -, maar dit houdt wel in dat men vanaf dat moment het estheticisme, het existentialisme en het nietzscheanisme voorbij is.[25] Dit houdt ook in dat een theorie van de levenskunst niet formeel kan blijven, d.w.z. niet kan abstraheren van concrete inhouden (van waarden, normen, plichten, maximes, principes, etc.).[26] Levenskunst kan daarom ook niet een opsomming zijn van in de geschiedenis aangetroffen oefeningen en technieken, die los komen te staan van concrete inhouden. De geldigheidsaanspraak van deze inhouden moet theoretisch worden ingelost.

    Een misverstand is dat een dergelijk op universele waarden gerichte levenskunst tegen het moderne pluralisme indruist. Ervan uitgaan dat er universele waarden zijn die men probeert te doorgronden, betekent echter nog niet dat men weet wat de universele waarden zijn. De universaliteit van waarden is als het ware een veronderstelling (of beter: een voor-onderstelling); geen verzinsel, maar eerder een noodzakelijke voorwaarde voor de mogelijkheid van verhevenheid als een vorm van levenskunst, van levenskunst als realisering van een ethisch leven, van ethiek als zoektocht naar het goede en van kritiek (evaluatie) en zelfkritiek (zelfevaluatie) als een vorm van groeiend inzicht. Universaliteit is in deze zin een transcendentaal begrip. Zelfs wanneer men ervan overtuigd is, een universele waarde te hebben ontdekt, gaat dit niet ten koste van het pluralisme. Want op alles wat objectief is, zijn verschillende perspectieven mogelijk. Perspectivisme mag niet worden verward met relativisme. Dit betekent ook dat vasthouden aan algemene waarden niet paternalistisch hoeft te zijn, want het perspectivisme staat voor het pluralisme garant.

    Voorbij gaan aan Nietzsche betekent niet dat Nietzsche passé is, maar het betekent wel dat één van zijn grote leerstukken anders gelezen kan worden. Met de dood van God koppelt Nietzsche terecht de ondergang van universele waarden. Dit maakt de tragische diepgang van zijn denken uit. Het moderne, laten we zeggen atheïstische, liberale en sociale humanisme, dat zich van het absolute verlost ziet maar aan het universele wil vasthouden, ziet deze koppeling over het hoofd. Vanuit Nietzsche bezien is dit standpunt lichtzinnig en naïef, verstoken van iedere tragische diepgang. De mogelijkheid van een transcendentale levenskunst - d.w.z. van een levenskunst die het streven naar individuele wensen en doelen articuleert binnen de marges van algemene, universele waarden en normen, rechten en plichten, doelen en idealen, maximes en principes - zou uiteindelijk ook inhouden dat vanuit een nieuw perspectief het absolute gerevitaliseerd wordt. Voorbij gaan aan Nietzsche betekent misschien wel op zoek gaan naar een onbekende god.

 

 

 


 

[1] J. Bentham, Introduction to the Principles of Morals and Legislation, Batoche Books, Kitchener, 2000 (17811). Zie vooral hoofdstuk 4 „Value of a Lot Pleasure and Pain. How to be Measured". J.S. Mill, On Liberty, Cambridge University Press, vooral hoofdstuk 3, „Of Individuality, as One of the Elements of Well-Being" (in het bijzonder p. 59-60).

[2] J. Dohmen, Tegen de onverschilligheid. Pleidooi voor een moderne levenskunst, Ambo, Amsterdam, 2007, p. 131; in de lijn van Henk Manchots Levenskunst of lijfsbehoud? Een humanistische kritiek op het beginsel van autonomie in de gezondheidszorg, UvH Press, Utrecht, 1992.

[3] Dit is in ieder geval de strekking van Dohmens kritiek op het liberalisme als "smalle moraal", waarin de "markt dominant" is en waarin aan zichzelf werken geen prioriteit heeft. Zie: Tegen de onverschilligheid, 2007, p. 181.

[4] A. Comte, Discours sur l’esprit positif, Vrin, Paris 2002 (18441), waarvan al in het eerste deel, dat "Supériorité mentale de l’esprit positif" heet, duidelijk wordt dat het idee van een emancipatie t.o.v. traditionele kennisinhouden centraal staat.

[5] J.S. Mill, "Utilitarianism" in: Utilitarianism and other Essays, Penguin, 1987; zie hoofdstuk 5, "On the Connection of Justice and Utility".

[6] F. Nietzsche, Zur Genealogie der Moral, Kritische Studienausgabe, vol. 5, I, 2; p. 258-259.

[7] J. Dohmen o.a. in 2007, p. 34, 131, 181, 198 en in Het leven als kunstwerk, Leminiscaat, Zutphen, 2008, o.a. p. 15-26.

[8] Het libertarisme houdt geen libertinisme in, waarvoor de conditie "zolang men de ander niet lastig valt" niet geldt. Maar de grens tussen libertarisme en libertinisme is vloeiend en hangt sterk af van wat "lastig vallen" betekent.

[9] Dohmen, 2007, o.a. p. 9, 12, 131, 147 en in Het leven als kunstwerk, 2008, p. 154.

[10] Zie vooral Dohmens kritiek op Kants plichtsethiek in 2007, 236-237.

[11] "De geseculariseerde mens lijkt het geweten nog lang niet kwijtgeraakt", zo luidt de klacht van Dohmen in 2008, p. 74.

[12] In Kants Idee zu einer allgemeinen Geschichte in Weltbürgerlicher Absicht neemt de geschiedenis de vorm aan van een bildungsproces. Verder verwijzen verschillende passages uit zijn anthropologie en pedagogie naar bildungshumanistische aspecten (Anthropologie in pragmatischer Hinsicht, A80/B81, BA92, B243, A324-334/B322-332 en Über Pädagogik, A28, A112/113).

[13] I. Kant Grundlegung zur Metaphysik der Sitten, Abschnitt 1, waar sprake is van "Achtung fürs Gesetz" (BA, 14-16).

[14] Dohmen, 2007, p. 103-130 en 2008, p. 131-145.

[15] Voor Foucault over Baudelaire zie: "Qu’est-ce que les lumières" in Dits et écrits, Gallimard, Paris, 1994, vol. 4, p. 569.

[16] Dohmen, 2007, p. 237-238.

[17] Dohmen, 2007, p. 104.

[18] Dohmen, 2007, p. 124

[19] Dohmen, 2007, p. 180 waar hij zegt: "Het is een hardnekkig misverstand dat authenticiteit zou verwijzen naar een onveranderlijke innerlijke kern (‘je wezen’) die je zou moeten opdelven. Het gaat er niet om jezelf te vinden, maar om de stappen die je moet zetten (...) uit te vinden". Dohmen keert zich hier eenduidig tegen het ontdekken van de innerlijke kern, want die is er niet, die moet worden uitgevonden. Dit belet Dohmen merkwaardig genoeg niet de postmodernisten te bekritiseren omdat die afwillen van het begrip essentie: "Zonder essentie is er geen duidelijk criterium en evidente maat voor echtheid" (177).

[20] Dohmen, 2007, p. 238.

[21] J. Dohmen, Pleidooi voor een nieuwe publieke moraal, SWP, Amsterdam, 2009, p.97-103.

[22] Dohmen, 2008, p. 130 en algemener p. 189, waar hij zegt: "De normatieve oriëntatie is het lastigste punt van de actuele ethiek van de levenskunst".

[23] In „De plaats van de mensenrechten. Over de grondslagen van het humanisme", (Tijdschrift voor Humanistiek, 39, 2009, p.46-57) heb ik geprobeerd om kort het verband tussen plicht, vorming en levenskunst te belichten.

[24] Dohmen spreekt in dit verband van een "minima moralia" (2008, 172), maar de vraag is natuurlijk hoe algemeen deze minimale moraal is.

[25] Zie Dohmens afkeer van de nomadische identiteit (o.a. 2007, 111) waarin in feite het relativisme en scepticisme van de postmodernisten samenkomt.

[26] Dohmen daarentegen bewondert de "formele doelstelling" van Nietzsches levenskunst (2007, 120) en wijst een "synoptische ethiek van een onveranderlijk mens en wereldbeeld" af (2007, 52). In dit opzicht blijft zijn theorie van de levenskunst formeel.