Civis Mundi Digitaal #2
Ideologische profilering een gepasseerd station?
Wim Couwenberg
Ideologische consensus
Evenals na de Tweede Kamer verkiezingen van 2006 horen we na de Tweede Kamer verkiezingen van 2010 opnieuw de roep om ideologische profilering klinken. Er is opnieuw behoefte aan ideologische herbronning. Vanwaar die nostalgie naar profilering in ideologisch opzicht? Heeft dat te maken met de nawerking van ons verzuilde verleden waarin politieke partijen zich primair in ideologisch opzicht van elkaar onderscheidden? Is ideologische profilering in onze tijd niet een gepasseerd station?
We hebben nu te maken met traditionele partijen uit het ideologische tijdperk die er nog beginselprogramma’s of -verklaringen op na houden en nieuwe politieke partijen die zich daar niet langer mee presenteren en daarop ook niet langer worden aangesproken, zoals in de jaren ’60 nog D’66. In de tweede helft van de vorige eeuw is er langzamerhand een ideologische consensus gevormd rond de liberale beschavingstraditie zoals die belichaamd is in het politieke liberalisme (de waarden van de democratische rechtsstaat), het economisch liberalisme (de waarden van de markteconomie), het cultureel liberalisme (de waarden van de open samenleving met vrijheid van culturele expressie als centrale waarde). Sinds de jaren ’90 is in die liberale beschavingstraditie ook het concept van maatschappelijk verantwoord ondernemen en duurzame ontwikkeling opgenomen. De politieke strijd gaat sindsdien primair om de maatschappelijke vormgeving van deze gemeenschappelijke waarden in politiek beleid en leiderschap. Vandaar ook dat kiezers niet langer gehinderd worden door ideologische overwegingen bij hun stemgedrag en zo makkelijk van politiek boompje verwisselen. In dit op consensus gerichte land zijn het vooral de oude traditionele partijen uit het ideologische tijdperk die nog veel moeite hebben die consensus te onderkennen en te erkennen.
Einde ideologische polarisatie tussen socialisme en liberalisme
Alle liberalen moeten verenigd worden onder één dak. In de jaren ’80 kwam in Nederland een politieke leider van de VVD daar nog voor in het geweer[1]. In het postideologische tijdperk zou er dan slechts één partij overblijven. Dat is uiteraard niet de bedoeling. We hebben nu te maken met concurrerende partijen die binnen de liberale beschavingstraditie eigen accenten leggen en dat vertalen in een eigen beleidsvisie en een eigen type leiderschap. Dat is ook wat traditionele liberale partijen doen, nu zij zich niet langer in ideologische zin als een exclusief liberale partij kunnen onderscheiden, al neigt de VVD er in Nederland toe dat nog te doen. In feite stelt de VVD zich echter meer rechts van het politieke centrum op dat de liberale beschavingstraditie als grondslag heeft en wordt het dan ook tot de rechtervleugel in de Nederlandse politiek gerekend.
Evenals GroenLinks stelt de sociaaldemocratie zich links van het politieke centrum op. Zij is tegenwoordig niet meer dan een sociaalkritische variant binnen de liberale beschavingstraditie. Sinds de jaren ’90 is zij door de aanvaarding van de Derde Weg ook in sociaaleconomisch opzicht een liberale partij geworden, zij het met een sociaal accent. Dat is ook de opvatting van oud-VVD-leider Frits Bolkestein. Sinds de jaren ’90 is er een einde gekomen aan de egalitaire revolutie die in de 20e eeuw steeds meer op de voorgrond is getreden. Het is een revolutie waaraan de sociaal-democratie lange tijd haar identiteit ontleend heeft. In haar nieuwe beginselprogramma heeft de PvdA zich aan die aflopende egalitaire revolutie aangepast door niet langer het gelijkheids-, maar het vrijheidsbeginsel daarin voorop te stellen. Dat wordt nu opgevoerd als een sociaaldemocratisch uitgangspunt, maar maakt van stonde af aan uiteraard deel uit van de liberale beschavingstraditie. Het sociaaldemocratisch geijkte vrijheidsbeginsel is daarvan nu een van de varianten.
Ontideologisering christendemocratie
Ook de christendemocratie heeft zich in vergaande mate aangepast aan de liberale beschavingstraditie. De kernbegrippen van de christendemocratische politieke overtuiging die de grondslag vormt van de christendemocratie in Nederland, zijn niet of nauwelijks specifiek christendemocratisch. Zo maakt het beginsel van publieke gerechtigheid, nader ingevuld als een politieke keuze voor de principes van de democratische rechtsstaat en de mensenrechten, allang deel uit van de liberaal-democratische traditie. En dat geldt ook voor het beginsel van gespreide verantwoordelijkheid, waarin het oorspronkelijk katholieke beginsel van subsidiariteit en het reformatorische beginsel van soevereiniteit in eigen kring in één concept geïntegreerd zijn. Het christendemocratische beginsel van de verantwoordelijke samenleving is een in christelijke termen gepresenteerde versie van de oorspronkelijke liberale idee van de civil society. En rentmeesterschap als christendemocratisch beginsel is op de keper beschouwd een andere term voor wat we tegenwoordig met duurzame ontwikkeling bedoelen. Van christendemocratische zijde is het christendemocratische karakter van die kernbegrippen ook herhaaldelijk zelf in twijfel getrokken.[2]
In het licht van het voorgaande is de zozeer gekoesterde C in de naam van het CDA dan ook niet meer dan politiek vlagvertoon waaraan men blijft hechten vanwege de vertrouwde nestgeur die het verspreidt. In feite staat die C allang voor een politiek die een overwegend conservatieve geest ademt, al is dat jarenlang ontkend omdat het onverenigbaar geacht wordt met evangelisch geïnspireerde politiek.[3] De werkelijke reden is echter de negatieve connotatie die sinds lang kleeft aan een conservatief geheten politiek. Nu daarin een kentering te bespeuren valt steekt in het CDA een stroming de kop op die serieus voorstelt om over te schakelen op een sociaalconservatieve presentatie als politieke overlevingstactiek.[4] Met het wegvallen van de ideologische polarisatie tussen liberalisme en socialisme is voor de christendemocratie geen toekomst meer weggelegd als politieke brug tussen deze beide stromingen. Een nieuwe koersbepaling is daarom nodig.
De strijd gaat voort!
Betekent de liberale suprematie in ideologisch opzicht nu het einde van de ideeënstrijd over de inrichting en richting van de samenleving en rest ons slechts een technocratische oriëntatie met experts als probleemoplossers zoals Fukuyama in zijn bekende theorie van het einde van de geschiedenis[5] veronderstelde met verwijzing naar Hegel? Die provocerende these is van vele kanten aangevochten. En terecht. Zoals eerder uiteengezet, binnen de liberale consensus blijft er volop ruimte voor voortgezette ideeënstrijd over de operationalisering van de liberale beschavingstraditie in beleid, politieke stijl en politiek leiderschap.[6] In onze tijd spitst die zich toe op vraagstukken als democratie versus technocratie, rechtsstaat versus machtsstaat, staat versus markt, primaat misdaadbestrijding (crime-control model) versus liberale strafrechtspleging (due process-model), multiculturaliteit versus culturele integratie, Europese integratie versus nationale soevereiniteit, globalisering versus cultivering van regionale en nationale identiteit, economische rationaliteit en natuurbeheersing versus ecologische factoren. Een bron van voortgezette politieke ideeënstrijd blijft ook de kloof die er gaapt tussen officieel beleden liberale en democratische beginselen en de politieke praktijk. Die strijd speelt zich wel af binnen het kader van de liberale beschavingstraditie. En vandaar dat er geen sprake meer kan zijn van een hernieuwde ideologische profilering in de traditionele zin van het woord.
Van ideologische naar rechtsbeginselen
Als we de geschiedenis van de Nederlandse politiek sinds het einde van de 19e eeuw overzien, valt onder andere op hoeveel met veel overtuiging verdedigde beginselen na verloop van tijd losgelaten zijn als daarmee het politieke belang van gevestigde machtsposities te zeer in de knel raakt. In Nederland vormt hierop alleen de SGP een uitzondering. De razendsnelle omschakeling van decennia neoliberale aanbodeconomie naar een kras stimuleringsbeleid à la Keynes als reactie op de kredietcrisis, zoals we dat sinds 2008 bij regeringen in Europa en de VS konden waarnemen, bood een aardige illustratie van de ondragelijke lichtheid van het ideologische denken in deze ideologisch sterk verzwakte tijd. Razendsnel was trouwens niet minder de bekering van communistische ideologen en machthebbers tot de sociaal democratie, toen de machtsbasis waarop hun communistische ideologie steunde ineens wegviel.
Thorbecke die zo’n grote invloed gehad heeft op de beginselen van ons staatsbestel had nooit veel belangstelling voor een discussie over beginselen als zodanig. Die waren voor hem alleen interessant en relevant voor zover zij in beleid in rechtsvorming gestalte krijgen. In het postideologische tijdperk zijn de enige beginselen die er nog echt toe doen de rechtsbeginselen die ten grondslag liggen aan de nationale en de internationale rechtsorde en als zodanig de juridische neerslag zijn van de ideologisch consensus die langzamerhand gegroeid is als uitkomst van de ideologische strijd over de grondslagen van de moderne samenleving. In plaats van dat tot uitgangspunt te nemen van de verder politieke ontwikkeling en de politieke strijd toe te spitsen op de vraag hoe die beginselen in beleid en rechtsvorming het meest adequaat en doeltreffend operationeel te maken zijn probeert de gevestigde politiek toch nog de schijn te wekken alsof het nog steeds zou gaan om de oude tegenstellingen van het ideologische tijdperk.
[1] Zie W.J. Geertsema, Duidelijke koerswijziging in het liberale denken, Civis Mundi, 4, 1983.
[2] Zie o.a. J. Boukema, De terugtredende staat, CDV, 7/8, 1985; A.C. Zijderveld, Staccatocultuur, flexibele maatschappij en verzorgende staat, 1991, p. 37; en B. de Vries, De christelijke politiek voorbij?, CDV, 9, 1994
[3] Zie o.a. A. Oostlander, Christendemocratische versus conservatieve politiek, Christendemocratische Verkenningen, september 1990
[4] Zie A. Dölle, CDA behoeft ondertitel ‘sociaal conservatief’, Christendemocratische Verkenningen, lente 2003
[5] F. Fukuyama, The End of History?, The National Interest, I, 1989
[6] Zie S.W. Couwenberg (red.), De strijd gaat voort!, Liberalisme als heersende ideologie en bron van nieuwe strijd, Civis Mundi Jaarboek 1999.