Het CDA als erfenis van de christelijk-confessionele traditie

Civis Mundi Digitaal #1

door Wim Couwenberg

Het CDA als erfenis van de christelijk-confessionele traditie

Wim Couwenberg

 

Strijd over grondslag op pragmatische wijze opgelost

Om het CDA als politiek fenomeen te begrijpen, is het nuttig even in de historie ervan te duiken. Het CDA is in de jaren ’70 tot stand gekomen als een fusie tussen katholieke en protestant-christelijke staatkunde. Die fusie valt te herleiden tot de gestaag teruglopende politieke aanhang van de confessioneel-christelijke partijen (ARP, CHU en KVP) en het streven van de PvdA om die partijen als nog geduchte politieke concurrent uit elkaar te spelen en verder terug te dringen. De vorming van het CDA is met veel confessioneel geharrewar gepaard gegaan. Dat had vooral betrekking op de grondslag ervan. De protestants-christelijke partijen, in het bijzonder de ARP, hechtten sterk aan een exclusief christelijke, in het bijzonder evangelisch-radicale oriëntatie. In de KVP was dat veel minder het geval. Het Bijbels gefundeerde idealisme, zoals dat aan protestants-christelijke zijde beleefd wordt, was in de KVP vreemd cultuurgoed, waar men alleen om praktisch politieke redenen een beleefde buiging voor maakte. In een zo sterk gouvernementele partij als de KVP werd idealisme überhaupt met scepsis bejegend, want als politiek naïef niet serieus genomen, zoals ik zelf ervaren heb.

     Er was in de KVP een stroming die aanvankelijk het Europese humanisme als inspiratiebron naast het christendom voorstelde. Maar dat was in protestants-christelijke ogen volstrekt onaanvaardbaar. Belgische christendemocraten hadden daar echter geen enkele moeite mee. En een bekende katholieke godsdienstsocioloog als G.T.P. van Tillo ziet zelfs grote verwantschap tussen christendom en humanisme als politieke inspiratiebron en is daarom voor een integratie van beide als politieke grondslag.[1] Het was vooral de ARP die veel meer dan de KVP bleef hechten aan evangelische getuigenispolitiek.[2] Op het oprichtingscongres van het CDA als federatie van de drie christendemocratische partijen in 1975 bevestigde ARP-leider Willem Aantjes dat op saillante wijze met zijn bekende pleidooi voor de Bergrede als richtsnoer van christendemocratische politiek.

     In het licht hiervan valt ook het verzet van protestants-christelijke zijde te begrijpen tegen een politieke middenpositie en pragmatisme als beleidslijn. Dat achtte men onverenigbaar met een christelijke inspiratie. Het CDA zou daarmee zijn bijzondere politieke identiteit verloochenen.       Uiteindelijk - ironie van deze geschiedenis - is dat confessionele geharrewar op een hele pragmatische manier opgelost. Die zo gekoesterde nadruk op evangelische inspiratie en oriëntatie is namelijk toch niet het politieke bindmiddel geworden, waar het aanvankelijk allemaal om draaide, maar het politieke antwoord daarop in de vorm van de christendemocratisch geheten politieke overtuiging en het daarop gebaseerde beleid. De kernbegrippen van die overtuiging zijn nadien zo algemeen geformuleerd dat zij niet of nauwelijks een specifiek christendemocratisch karakter hebben, zoals elders in dit nummer uiteengezet. Vandaar dat het CDA inmiddels ook een moslim-achterban gekregen heeft en kamerleden, staten- en raadsleden met een islamitische achtergrond.

 

Hoe relevant is de C van CDA in de politieke praktijk?

Al is ter verklaring van de totstandkoming van het CDA in een dissertatie daarover[3] terecht grote nadruk gelegd op de behoefte aan een expliciete relatie tussen christelijk geloof en politiek handelen, in de praktijk is dat toch blijven steken in "wishful thinking". Dankzij de vorming van het CDA kregen christendemocraten namelijk opnieuw de regie in de Nederlandse politiek in handen. De behoefte aan evangelische getuigenispolitiek is daardoor spoedig geweken voor de eisen van de praktische politiek. Het was de ARP-voorzitter A. Veerman[4] die dat eind jaren ’70 al signaleerde toen hij opmerkte dat het appèl op de geloofsovertuiging in de CDA-fractie geen enkel effect sorteert. Daar bekommert men zich alleen nog om de vraag: hoe zal een bepaald standpunt overkomen bij de kiezers en welk effect heeft dat op de positie van het kabinet? Als het zo doorgaat, is het gedaan met de antirevolutionaire invloed in het CDA, waarschuwde Veerman. Een jaar later bekende de toenmalige CDA-minister van Justitie Job de Ruiter[5], zelf behorend tot de AR-bloedgroep in het CDA, dat hij de verbinding van christendom met politiek als een bijna ondragelijke last ervoer. Vooral in de zaak-Spijkers heeft hij dat op pijnlijke wijze ervaren.[6]

     Niettemin bleek het politieke midden in het CDA nog lang taboe. Hoezeer dat het geval was, bleek uit het omslagartikel over de C van het CDA in Elsevier van 14 april 1990. De belangrijkste ideoloog van het CDA in die jaren, A.M. Oostlander, bezwoer van zijn kant nog eens dat een authentieke CDA’er het politieke midden nooit mocht omarmen als politieke opstelling van zijn partij. Voor het CDA gaat het in de politiek primair om het realiseren van bijbels gefundeerde idealen. En daarmee is het pragmatisme van een middenpositie in zijn ogen volstrekt onverenigbaar. In dat Bijbels gefundeerde idealisme was het denken in conservatieve termen helemaal vloeken in de christendemocratische kerk.[7] Met de christendemocratische praktijk is dat in principe verworpen pragmatisme niettemin zeer wel verenigbaar. Het is juist dankzij een heel pragmatische aanpassing aan wisselende machtsverhoudingen dat de christendemocratie zich zolang als centrale machtsfactor heeft weten te handhaven. De kabinetten-Balkenende zijn daarvan een nieuwe illustratie. De christendemocratisch gezinde staatsrechtgeleerde A.M. Donner[8], als staatsrechtbeoefenaar ook een prominente exponent van een pragmatische oriëntatie, bevestigde die christendemocratische oriëntatie in de Nederlandse politiek eens treffend toen hij opmerkte dat op voorhand niet te zeggen valt wat christendemocratische politiek inhoudt. Dat hangt van de politieke situatie af. En dat noopt dus tot permanent pragmatisch manoeuvreren. Maar zo’n pragmatische attitude moet blijkbaar wel voorzien blijven van een evangelisch keurmerk om zich te kunnen onderscheiden van het seculiere pragmatisme van andere partijen.

 

Politiek midden: van christendemocratisch taboe tot specifiek CDA-kenmerk

Ondanks zijn principiële aversie van het politieke midden maakte Oostlander in de jaren ’90 niettemin deel uit van de Europese Volkspartij in het Europees Parlement. En bij de fundering van die christendemocratisch geïnspireerde partij is uitdrukkelijk en principieel gekozen voor een positie in het politieke midden.[9] Terwijl, zoals gezegd, een politieke middenpositie jarenlang taboe was in het CDA, dat zich oorspronkelijk door een evangelisch-radicale politiek wilde onderscheiden, presenteert het zich de laatste jaren juist als meest stabiele middenpartij, nu dat spoort met de tijdgeest. Daar heeft Oostlander als principiële christendemocraat kennelijk geen moeite mee gehad. De keerzijde van pragmatisme als politieke deugd is wel dat het makkelijk verleidt tot opportunistisch gedrag. Het is een verleiding die het CDA in zijn streven naar politieke zelfhandhaving vaak moeilijk weerstaan kan, zoals in een recente reflectie op de CDA-koers nog eens onomwonden gesignaleerd werd.[10]

     Als we de politieke praktijk van het christelijk confessionalisme en de christendemocratie als voortzetting daarvan sinds het begin van de vorige eeuw overzien, valt op dat deze politieke richting zich zo lang met succes als grote partijpolitieke stroming heeft kunnen handhaven dankzij een consequent conservatieve aanpassingspolitiek als strategische beleidslijn. In dat confessionele aanpassingsproces werd politieke taalmanipulatie door het confessionele establishment niet geschuwd. Zo bekeerde dat establishment in de ARP - een partij die na de oorlog jarenlang een conservatieve en in de Indonesische kwestie zelfs een reactionaire politiek gevoerd had - zich eind jaren ’60 in een klap tot een evangelisch-radicale en het KVP-establishment tot een consequent- en radicaal-vooruitstrevende politiek om zodoende de zogenaamde christenradicalen in de eigen partij de wind uit de zeilen te nemen.

     Na de dramatische verkiezingsnederlaag bij de Tweede Kamerverkiezingen van 2010 is het opnieuw de vraag gerezen: hoe nu verder? De christendemocratie moet zich opnieuw uitvinden, betoogt bijvoorbeeld het oude Tweede Kamerlid voor het CDA Jan Schinkelshoek. Het CDA zit zichzelf te vaak in de weg. Toch al toegerust met overmatig ontwikkelde bestuurlijke reflexen, is behoudzucht een tweede natuur geworden. Niet te verwarren met respectabel conservatisme, een geestesgesteldheid die zweert bij beproefde waarden. Nee, het is veeleer een krampachtig immobilisme, een hakken-in-het-zand-mentaliteit: vooral niks veranderen, aldus Schinkelshoek.[11]

 

Een politieke partij met twee gezichten

Zoals elders in dit nummer uiteengezet, heeft de christendemocratie als politieke brug tussen socialisme en liberalisme geen toekomst meer. Zij vertoont zich in haar publieke optreden met twee gezichten: een principiële en idealistische en een pragmatische en realistische richting. De eerste richting leeft sterker onder de protestants-christelijke dan onder de katholieke aanhang. De eerder genoemde AR-voorzitter A. Veerman gaf mij dat onomwonden te verstaan, toen ik mij als woordvoerder van een van de toenmalige stromingen in de KVP (DCN) bleef verzetten tegen een exclusief evangelisch-radicale grondslag van het CDA. Hij verlangde van mij dat ik, althans naar buiten toe, die grondslag onderschreef, wilde ik voor zijn aanhang in het CDA aanvaardbaar zijn. Hij voegde er nog aan toe: ik hoefde er zelf niet in te geloven, als ik het maar naar zijn achterban toe openlijk beleed. De toenmalige voorzitter van de KVP, Fons van der Stee, drong er bij mij op aan om dat maar te doen. Als KVP zijn wij in het CDA verreweg het grootst en kunnen wij de koers en het beleid van die partij dus het meest naar onze hand zetten. En daar gaat het uiteindelijk toch om, hield hij mij voor ogen.

 

Kansen voor principiële richting tijdens het CDA in oppositie

In de oppositieperiode van het CDA in de jaren ’90 leek de principiële richting de overhand te krijgen. Het CDA presenteerde zich toen als een christendemocratisch contrapunt tegen de zelfgenoegzaamheid van de heersende vrijzinnig-liberale cultuur. Het CDA moet mensen oproepen een ander soort samenleving op te bouwen, die de tekenen vertoont van het komende rijk Gods. Onze taak als christendemocraten is het die tekenen in ons beleid op te richten. De belofte die daarin verscholen ligt, maakt de christendemocratie uniek, zo werd in die jaren van verschillende kanten in het CDA betoogd.[12] Die visie vond ook weerklank op het hoogste niveau in de partij. Het CDA, zo betoogde de toenmalige partijleider J. de Hoop Scheffer in een rede op 1 mei 1998,[13] wil de dragende kern worden van een nieuwe politieke hoofdstroming die zich inzet voor de realisering van sociale en christelijke waarden en zodoende het belangrijkste alternatief kan en wil worden van de heersende neoliberale markteconomie in plaats van de PvdA die door haar bekering tot het pragmatisme haar bestaansgrond verloren heeft. Balkenende[14] haakte daar bij zijn aantreden als fractievoorzitter op in met zijn verwachting dat er in Nederland twee politieke hoofdstromingen overblijven: een liberaal-individualistische stroming rond VVD, D66 en delen van de PvdA en een op gemeenschapszin gebaseerde richting rond CDA, delen van de PvdA en Groen Links. Op het CDA-congres van 30 november 2002 herhaalde Balkenende als lijsttrekker nogmaals deze toekomstvisie.[15]

 

Idealistische richting in de politieke praktijk moeilijk uitvoerbaar

De christendemocratische politiek is inmiddels al regerende zo geseculariseerd geraakt, dat het de vraag is of zij in de praktijk in staat is die idealistische visie in beleid gestalte te geven. In feite is er een grote kloof gegroeid tussen beleidsprocessen, die in sterke mate bepaald worden door de instrumentele rationaliteit van het moderne beheersingsdenken, naast overwegingen van politieke opportuniteit en het in de idealistische richting vooropgestelde spirituele en morele denken. Dat kan in die processen slechts een rol spelen, voor zover het bruikbaar is voor bepaalde politieke doeleinden.

     Bovendien komt die idealistische richting in botsing met een andere stroming in de christendemocratie met oude papieren die meer in machtspolitieke termen denkt en daarom kiest voor een pragmatische en sociaalconservatieve koers omdat die beter aansluit op de overwegend conservatieve achterban van het CDA. En die koers ligt ook meer in de lijn van de politieke ontwikkeling van de christen-democratie op Europees niveau. Het CDA maakt daar deel uit van de Europese Volkspartij (EVP). En die heeft zich op grond van machtspolitieke overwegingen opengesteld voor andere conservatieve, maar niet christendemocratische partijen in Europa, inclusief die van de omstreden Italiaanse politicus Berlusconi, om op die manier een krachtig machtsblok te kunnen vormen tegenover de socialistische stroming in het Europese parlement. In de praktijk kreeg die pragmatische en machtspolitieke oriëntatie ook onder Balkenende als partijleider en premier toch weer de overhand in de strijd om politieke zelfhandhaving als centrale machtsfactor in de Nederlandse politiek. De missiedrang van de generatie-Balkenende, aldus Hans Goslinga, politiek redacteur van Trouw, verkeerde allengs in een politiek van louter machtsbehoud met als vertrouwd kenmerk het smoren van intern debat, het vermijden van lastige kwesties zoals het integratievraagstuk, en het verdacht maken van elk tegengeluid. Zelfs de meest toegewijde partijgangers werden bij de geringste kritiek voor deloyaal uitgemaakt. De stalinistische CPN was er niets bij.[16]

 

Samenwerking met PVV: hernieuwde interne botsing tussen beide richtingen

In de politieke strijd over samenwerking met de PVV in een kabinet-Rutte was het weer die principiële en idealistische richting die zich daar heftig tegen verzet heeft met een beroep op bijbelse of christelijke motieven. In feite beriep men zich op liberale grondrechten als de vrijheid van godsdienst, meningsuiting en onderwijs. En daar is niets typisch christelijks of bijbels aan. De ontwikkeling van de publieke moraal wordt sinds de jaren ’60 veel meer bepaald door een seculiere ethiek, i.h.b. het mensenrechtendiscours, dan door specifiek christelijke waarden, zoals een katholieke theoloog als J.P. Wils, ook in het CDA actief, erkent.[17]

     Die principiële richting vindt zoals gezegd meer steun onder de protestants-christelijke aanhang; de tweede richting meer onder de katholieke aanhang. Dat is niet zo vreemd. De machtspolitieke oriëntatie leefde vanouds al het sterkst in de KVP. Maxime Verhagen is daarvan, nu als voorlopige leider van het CDA, de meest geprononceerde exponent. Hij komt zelf uit een KVP-familie. Dat katholieken veelal weinig affiniteit hebben met het bijbelse idealisme in protestants-christelijke kring is historisch gezien verklaarbaar. Blijkens recent onderzoek van de Nijmeegse godsdienstsocioloog J. Peters behoren katholieken inmiddels tot de meest geseculariseerde geloofsgroepering in Nederland. Vandaar het gemak waarmee zoveel katholieken sinds de jaren ’90 overgestapt zijn naar niet-christelijke partijen. In de praktijk is het die machtspolitieke oriëntatie die, als het erop aankomt, telkens opnieuw de doorslag geeft, ook nu weer. De aanhangers van de principiële richting leggen zich daar meestal bij neer, omdat zij, als het erop aankomt, ook hechten aan behoud en voortzetting van het CDA als invloedrijke politieke machtsfactor, waar zij niet minder volop van profiteren bij de behartiging van hun maatschappelijke belangen (subsidies, benoemingen, eigen carrièrebelangen e.d.).

 


[1] Zie G.T.P. van Tillo, Geloof en politiek, gescheiden wegen, in: S.W. Couwenberg (red.) Geloof en christendom in de jaren ’90, Civis Mundi jaarboek 1992, p71 e.v.

[2] Zie J.A. Bornewassr, Katholieke Vokspartij 1945-1980, Band II, p. 568

[3] Zie H.M. ten Napel, ‘Een eigen weg’. De totstandkoming van het CDA (1952-1980), 1992, p. 325

[4] Zie speciaal nummer Anti Revolutionaire Staatkunde over 100 jaar ARP, 1979. In dezelfde zin ook oud-voorzitter ARP H.A. de Boer

[5] Zie AR-Staatkunde, februari 1980

[6] Die last ondervond deze CDA-minister op navrante wijze in de geruchtmakende zaak- Spijkers die jarenlang een smet geworpen heeft op de integriteit van de overheid en teruggaat tot een door Spijkers niet uitgevoerde opdracht tot liegen die hem namens deze minister was opgelegd.

[7] Zie A.N. Oostlander, Christendemocratische versus conservatieve politiek, CDV, september 1990.

[8] Zie A.M. Donner, Over de kabinetsformatie, CDV, 10, 1981

[9] Zie R. Papini, Für eine Doktrine der EVP, Christlich Demokratisches Panorama, April-September, 1978

[10] Zie W. van der Brug, Electoraal opportunisme zal het CDA eens opbreken, NRC Handelsblad 13/14 september 2008

[11] J. Schinkelshoek, Het CDA moet vooral mentaal op de schop, NRC Handelsblad, 14 juni 2010.

[12] Zie E.M.H. Hirsch Ballin, Christen-democratisch contrapunt, Christen-Democratische Verkenningen, 1, 1995; O.H. Kooijmans, Tekens oprichten van het komende koninkrijk; en J.H. Helgers, Christen-democratie is geen monumentenzorg, beide in: De christen-democratie als beweging van de toekomst, Verslag bundel WI-Symposium 12 en 13 mei 1995.

[13] J. de Hoop-Scheffer, Het millennium-vraagstuk, Christendemocratische Verkenningen, 6, 1998

[14] Zie Balkenende gaat fractie CDA leiden, Staatscourant, 1 oktober 2001

[15] Zie CDA in de hoek van de nieuwe politiek, Rotterdams Dagblad, 2 december 2002

[16] H. Goslinga, Klink legt in CDA breuk tussen macht en moraal bloot, Trouw, 4 september 2010.

[17] Zie J.P. Wils, De evolutie van godsdiensten, in: B. Schennink e.a. (red.), Godsdienst en geweld, 1998, p. 22.