Politieke samenwerking met PVV en het bezweren van de heersende politieke onvrede

Civis Mundi Digitaal #1

door Wim Couwenberg

Politieke samenwerking met PVV en het bezweren van de heersende politieke onvrede

Wim Couwenberg

 

Een van de belangrijkste argumenten om de PVV van Wilders bij de kabinetsformatie te betrekken, is dat dit de beste aanpak is om de heersende onvrede met de gevestigde politiek weg te nemen. Maar zo makkelijk gaat dat niet. Die onvrede heeft zeker te maken met het falen van de gevestigde politiek om de migratie- en integratiepolitiek aan te pakken op een wijze die het nodige draagvlak heeft in de samenleving. Die onvrede zit dieper. De kiezers hebben de Haagse politiek met een bijna onmogelijke opdracht opgezadeld, was de reactie in de media op de uitslag van de Tweede Kamerverkiezingen op 9 juni jl. Maar is het niet veeleer de gevestigde politiek die een politiek bestel in stand houdt, dat in zo’n hoogst problematische verkiezingsuitslag resulteert? Dat het die kant op zou gaan, is al in de jaren ’60 aangekondigd, toen een proces van ontzuiling en ontideologisering is ingezet. Dat heeft ertoe geleid dat er een groeiende kloof is ontstaan tussen de politieke klasse en de burgers aan de basis. Van in de burgermaatschappij gewortelde organisaties die optreden als intermediair tussen staat en maatschappij, is de gevestigde politiek steeds meer vervreemd geraakt van haar maatschappelijke basis en een gesloten politieke klasse geworden, die zichzelf in stand houdt dankzij financiering van staatswege, en zich op cruciale punten te weinig aantrekt van wat onder burgers leeft, en wie dat wel probeert te doen van populisme beschuldigt.

            Terwijl de samenleving waarin de politiek ligt ingebed de laatste halve eeuw grondig veranderd is evenals de mentaliteit is de Nederlandse politiek in al die jaren er nauwelijks in geslaagd de politieke cultuur en structuur daaraan aan te passen. Dat verkiezingen hier nog steeds geen echte verkiezingen zijn, maar stemmingen, officiële opiniepeilingen, want zonder duidelijke effecten op regeringsvorming en regeringsbeleid, is een politieke praktijk die al zo vaak gehekeld is als een belangrijk democratisch tekort, ook door een kopstuk van de gevestigde politiek als de ideoloog en jarenlang politiek leider van de Anti Revolutionaire Partij, J.A.H. Bruins Slot: "We stemmen wel. Maar wij kiezen niet. Dat kan niet. We stemmen op een partij, maar we hebben volstrekt geen idee wat voor effect dat hebben zal op toekomstig beleid," erkende hij in 1964. En dat is nog steeds zo. De politieke onzekerheid en instabiliteit van deze tijd is de prijs die kleeft aan de politieke onmacht van de gevestigde politiek om de nodig geworden politieke en bestuurlijke hervormingen te realiseren. Sinds de jaren ’60 is daarover eindeloos veel nagedacht en gediscussieerd zonder dat dat tot enig resultaat geleid heeft. Vanwaar die politieke onmacht? Dat heeft, lijkt me, te maken met het conservatisme van gevestigde belangen, denkpatronen en structuren dat dwars door alle partijen van rechts naar links heenloopt.

Als reactie op de val van het vierde kabinet-Balkenende in 2010 herleeft opnieuw het besef dat er in structureel opzicht eindelijk iets moet veranderen in de richting van meer directe vormen van participatie van door ontzuiling politiek verweesd geraakte burgers. Het rapport van de Raad voor Openbaar Bestuur, getiteld Vertrouwen op democratie (2010), is daarvan een belangrijke uiting. In aansluiting op het PvdA-verkiezingsprogramma 2010 is door PvdA-leider Job Cohen vervolgens opgeroepen tot een langjarig Nationaal Democratie Akkoord en daarmee voor de zoveelste keer tot hoognodig politiek aanpassingsbeleid. Maar dat wordt nu volledig overschaduwd door de behoefte aan een effectief antwoord op de gevolgen van de financieel-economische crisis en is daarom al weer helemaal buiten beeld geraakt.

En zo sukkelen we verder met een politiek bestel dat steeds meer vastloopt als gevolg van een kiesstelsel waarin de regeerbaarheid van het land volstrekt ondergeschikt is gemaakt aan het registreren en cultiveren van onderlinge verscheidenheid in plaats van die cultus enigermate te beteugelen; een verscheidenheid overigens, die door ontzuiling en ontideologisering steeds meer geforceerd aandoet. Het Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen stelde in 1999 terecht de vraag aan de orde: wie of wat vertegenwoordigen al die partijen nog?

Dit bestel loopt trouwens ook steeds meer vast met een stelsel van kabinetsformatie dat allang over zijn houdbaarheidsdatum heen is. Het vergt niet alleen een enorme hoeveelheid politieke energie, tijd en publieke geldmiddelen, en het noopt tot dusverre bovendien tot rigide regeerakkoorden die het grondwettelijk dualisme tussen regering en Kamer in vergaande mate uithollen, en desondanks niet voorkomen dat veel kabinetten voortijdig ten val komen. Stel je voor dat de Nederlandse politiek eind jaren ’60 de moed had gehad over te stappen op een gekozen minister-president of minstens een gekozen kabinetsformateur, en op een aanpassing van ons kiesstelsel, zoals toen aan de orde was, en in de toenmalige Staatscommissie Cals/Donner de nodige weerklank vond. Dan had de Nederlandse politiek er heel wat beter voor gestaan. Het had het grondwettelijke, maar in onze partijendemocratie teloorgegane dualisme van regering en Kamer weer nieuwe inhoud en betekenis gegeven. Onze partijendemocratie zou zodoende ook wat meer een kiezersdemocratie geworden zijn. En het zou voorts ook meer recht doen aan de personificatie van politieke macht en beleidsvisie, die steeds meer de eigen partijbeginselen verdringt als bron van politieke identificatie. Maar politici en media zijn opnieuw zodanig opgesloten geraakt in een tunnelvisie, dat hun politieke blik niet verder reikt dan de volgende etappe in het formatieproces.  De vraag of het nu eindelijk niet eens tijd wordt het steeds meer vastlopende politieke bestel uit het verzuilingstijdperk op de helling te zetten, blijft angstvallig buiten beeld. Hoe moeilijk is het toch van oude vormen en gedachten afscheid te nemen, ook voor wie zich progressief waant.