De huidige economische crisis in Rijnlands c.q. ordoliberaal perspectief

Civis Mundi Digitaal #2

door Piet Moerman

De huidige crisis in Rijnlands c.q. ordoliberaal perspectief[1]

Piet Moerman[*]

 

I. Inleiding

 

Op 18 oktober jl. vond in Utrecht het Derde Grote Rijnlandcongres plaats. De dag werd geopend met een eerste proeve van een Rijnlands Manifest. Het hierna volgend artikel heeft mede gediend als basis voor dit Manifest.

Medio 2008 stortte door crimineel financieel/economisch gedrag van overheden en financiële instellingen het mondiale economisch proces in elkaar. De gevolgen waren rampzalig. Niet alleen ondernemingen met reputatie gingen failliet. Ook landen gingen bankroet en konden alleen door kunstmatige ingrepen voor een totale ineenstorting worden behoed.

De crisis heeft ook meerdere gezichten, waarvan de contouren nu ook duidelijk zijn geworden. In feite staat het algemeen aanvaarde Westers maatschappijmodel ter discussie.

Voordat dieper wordt ingegaan op een ander model, zal ik eerst kanttekeningen plaatsen bij de oorzaken van de crisis.

De crisis heeft drie niveaus die met elkaar samenhangen:

  • het financiële,
  • het economische,
  • het maatschappelijk/morele niveau.

 

De moeilijkheden zijn niet vanzelf ontstaan. Zij hebben een diep liggende oorzaak die dateert van geruime tijd geleden. Wat opvalt is dat de ‘Leitkultur’ van het Anglo-Amerikaanse denken zover is doorgesijpeld dat het oude Europese continent zijn eigen wortels vergeten en/of verlaten heeft. Dit heeft verstrekkende gevolgen!

Vooral het Duitstalige, centraal Europese cultuurgebied met vele filosofisch/ maatschappelijke denkers, zoals Kant, Weber, Röpke, Eucken, Dahrendorf heeft veel ideeën nagelaten die kunnen helpen bij het zoeken naar de oorzaken en wellicht ook naar de oplossing.

Laat ik de periode na W.O.II als startpunt nemen van mijn analyse. De zwarte en bruine dictaturen die - naast de rode - Europa hadden beheerst, waren zo goed als verdwenen. Vooral het deel ten westen van het Ijzeren Gordijn wordt met Anglo-Amerikaanse denkbeelden over cultuur, maatschappij en wetenschap overspoeld. De Engelse taal maakt haar start mee als Lingua Franca.

---

De ideeënwereld van de Verlichting had in de eerste helft van de 20e eeuw grote schade opgelopen. De meeliftende liberaal/economische paradigma’s kwamen in 1929 op het stootblok terecht. De liberale laissez-faire gedachte kwam onder hevige druk te staan van allerlei radicale bewegingen. Er was dus een existentiële crisis van de liberale verlichtingsprincipes. De tijd vóór de Tweede Wereldoorlog was eigenlijk te kort om ideeën over reparaties uit te voeren. Deze oorlog was een overlevingsslag tussen de landen die nog liberale verlichtingsideeën toestonden en de radicale op wraak en veroveringen gebaseerde dictatoriale regimes.

---

 

 

De wanhopige pogingen van Walter Lippmann, de auteur van ‘The Good Society’, om in 1938 nog te redden wat te redden viel, waren mislukt. In 1947 kwam op inititiatief van de voor de oorlog onbekende Friedrich von Hayek opnieuw een groep liberalen bij elkaar om van gedachten te wisselen over een nieuwe liberale wereldordening. Von Hayek - extreem vrijheidslievend - had tijdens de oorlog het bekende boek geschreven ‘The road to serfdom’, waarin hij afrekende met een door de Staat en Overheid gedomineerde samenleving. Tevens waren toen aanwezig Wilhelm Röpke (in 1933 al uitgeweken naar Turkije en later naar  Zwitserland), Walter Eucken, Ludwig von Mises, Milton Friedman (allen econoom) en de filosoof Karl Popper, die in 1945 zijn afkeer van staatsbemoeienis weergaf in het boek ‘Die offene Gesellschaft und ihre Feinde’. De plaats van samenkomst was de Mont Pèlerin in Zwitserland, waarnaar het gezelschap ook genoemd is. Na bijna negen jaar zat de top van het liberale denkvermogen weer bij elkaar om te proberen de scherven op te rapen en eventueel te lijmen. De verhitte discussies op de berg, zeer goed beschreven door Philip Plickert in zijn proefschrift ‘Wandlungen des Neoliberalismus’ droegen al de kiem van een schisma in zich waarvan wij nu de gevolgen zien. Alle vraagstukken waar de maatschappij nu tegen aan loopt, passeerden toen al de revue. De betekenis van marktwerking, van staat en overheid, van de vrije samenleving, van ondernemerschap, met bijbehorende zaken als waarden, normen en ethiek, stond toen al op de agenda.

Bij de toonaangevende Anglo-Amerikaanse deputatie (onder meer Popper, Von Hayek, Friedman) was de afkeer van overheidsbemoeienis zo groot dat marktwerking en vrije concurrentie in een laissez-faire sfeer toch weer de hoofdgedachte werd van het gezelschap op de berg. Ondanks het feit dat dit systeem behoorlijk had gefaald vanaf de crisis van 1929. Deze opvattingen hebben zich doorgezet gedurende de rest van de 20e eeuw en hebben extra impulsen gekregen door de val van de Muur en het ineenstorten van het communisme.

Uiteraard is op dit moment de vraag opportuun hoe een humaner liberalisme c.q. kapitalisme er uit kan zien. Gelukkig is er een succesvol experiment geweest in de vijftiger en begin zestiger jaren in de toenmalige Bondsrepubliek, de eerste proeve van een Rijnlandmodel. Hoe ging dat?

In juni 1948 hakte Ludwig Erhard, Minister van Economische Zaken, een belangrijke knoop door op aanraden van Walter Eucken en Wilhelm Röpke. Hij voerde een ‘Währungsreform’ van de Duitse Mark in. De Bondsrepubliek kon met een schone lei beginnen. Jammer genoeg overleed in 1950 Walter Eucken, de intellectuele sparringpartner van Röpke. Eucken kan worden gekenschetst als een ‘realo’ die Röpke vaak bij de ‘aardse les’ hield.  Alexander Rüstow en Alfred Müller-Armack werden naast Röpke de belangrijke gesprekspartners van de ordo-liberalen rond Ludwig Erhard, om deze te voorzien van ideeën bij de opbouw van het nieuwe Duitsland. In die context wordt door Müller-Armack het bekende thema ‘Soziale Marktwirtschaft’ gelanceerd. In zijn boek ‘Wirtschaftslenkung und Marktwirtschaft’  werkt hij dit begrip uit. Het betrof een vrije economie, maar met extra zorg voor de culturele en sociale dimensies van de samenleving.

Uiteindelijk scheidt deze opvatting de ordo-liberalen van de neo-liberalen. Zoals Plickert in zijn proefschrift terecht opmerkt: ‘Dit is het dilemma van veel neo-liberale theoretici (Anglo-Amerikaanse School). Deze stroming propageert individuele vrijheid en zelfverwerkelijking als de hoogste en enige waarde, waardoor zij het gevaar loopt, de culturele basis en maatschappelijke achtergronden te verwaarlozen.’

De socioloog Max Weber noemde dit de ‘onttovering van de samenleving’. Hierbij gaat  de doelrationaliteit (effectiviteit en efficiency) van een samenleving ten koste  van de waardenrationaliteit (welke betekenis en waarde heeft ons economisch handelen?). Het ontketende liberale ideaal ging uit van de theorie van een homo economicus die de acties van de afzonderlijke individuen op de markt in abstracto benadert. Los van welke culturele en/of maatschappelijke invloed dan ook. In die context lijken de opvattingen van Alexander Rüstow en Wilhelm Röpke over een ‘Vitalsituation’ , waarin individuën geworteld zijn in gemeenschappen en in een specifieke cultuur, achterhaald en ouderwets. Toch wijst hun opvatting op de blijvende paradox dat vrijheid een vrijwillige binding nodig heeft om zelf niet teloor te gaan (deze opmerking is later ook door Ralf Dahrendorf gemaakt). Plickert maakt hierbij de volgende kanttekening:

‘Zwischen extremem, bindungsfeindlichem Individualismus und zunehmenden sozialstaatlichem Paternalismus besteht somit eine Wechselwirkung. ‘Vater Staat’ ermöglicht und fördert die Entledigung von herkömmlichen Pflichten zur familiären und nachbarschaftlichen Solidarität. Zugleich wird damit jedoch die Klientel, die seiner Hilfe bedarf, immer grösser, bis schliesslich die kollektiven Sozialsysteme überlastet sind.

Opvallend is dat in het Duitse cultuurgebied meer over deze prangende kwesties wordt gepubliceerd en gedebatteerd dan elders in de ‘westliche Wertegemeinschaft’, zoals die door de historicus Heinrich August Winkler in Die Zeit van 22.02.2007 wordt benoemd. De oud-redacteuren van Die Zeit, zoals Marion Gräfin Dönhoff en Helmut Schmidt, hebben al vanaf begin jaren ’90 stelling genomen tegenover het ongeremde, gedehumaniseerde liberalisme c.q. kapitalisme. Gezien de huidige crisisellende is die boodschap in Europa niet goed overgekomen. In ‘Der lange Abschied vom Bürgertum’  beschrijven Joachim Fest, Wolf Jobst Siedler en Frank Meyer hoe de eliten het lieten afweten en met hun slechte voorbeeld de modale burger hebben aangestoken. Natuurlijk rijst de vraag: hoe is het zover kunnen komen? Hebben wij in Europa op het continent te weinig overdacht wat er schuil gaat achter het Anglo-Amerikaanse gezegde ‘The medium is the message’?  Dat wil zeggen: de boodschap is dat de goudgerande toekomst met niet al te veel moeite voor iedereen bereikbaar is. Een metafoor hiervoor is ‘the American dream’ ofwel elk lot in de loterij betekent een topprijs. Speltheoretisch kan worden uitgelegd dat de harde praktijk helaas niet zo werkt! De praktijk impliceert dat er bij transacties veelal sprake is van nul-som-spelen. Dat wil zeggen: wat de één wint, verliest de ander. Pyramidespelen zijn op dit principe gebaseerd.

Dat is bij de recente bank-deconfituren te zien. In de  Anglo-Amerikaanse legalistische cultuur is sprake van ‘gaming’ in plaats van ‘debating’. Men is er dus op uit, met de wet in de hand, te proberen bovenliggende partij te worden, wat de gevolgen voor de ander ook mogen zijn. De metafoor van de bovenliggers bereikt altijd de media, die meestal niet vermelden wat de gevolgen zijn voor de onderliggende partij. De recente crisis biedt voorbeelden te over. De continentale debatingcultuur gaat uit van de premisse dat beide partijen moeten profiteren van een transactie. In de economische theorie heet dit ‘pareto-optimaliteit’.

Met andere woorden: er is geen betere toedeling van opbrengsten mogelijk voor de deelnemende partijen.

 

 

II.   Het Rijnlandse c.q. ordoliberaal perspectief

 

1.     De grote eigenwijze wetenschapper Ralf Dahrendorf, die in een interview in Die Zeit van  30.04.09 ‘das Weltkind’ wordt genoemd, geeft op een kernachtige manier zijn visie weer:

‘Wir brauchen die moralischen Bindungen des sozialen Zusammenhalts, wir brauchen Gesellschaft. In  Glücksfällen bringt sie jemanden hervor wie Ludwig Erhard,den Vater der ‘sozialen Marktwirtschaft’, der damit geradezu beispielhaft Unvereinbares vereinte.’

De driehoek Erhard (politicus), Röpke (moreel bevlogen econoom) en Eucken    (realistische econoom) kreeg dus het onmogelijke voor elkaar. Het hoofd van de Wereldbank, Robert B.Zoellick, zegt in een interview in Die Zeit van 17.06.2010 over het herstel van de Europese economie het volgende: ‘Oder gucken Sie sich Ihr Wirtschaftswunder nach dem Zweiten Weltkrieg an: Das entstand zu einem nicht geringen Teil daraus, dass privates Kapital, Arbeit und Energie der Menschen mobilisiert wurden. Lesen Sie mal bei Ludwig Erhard nach.’

 

2.     Het Rijnlandse denken impliceert

  • Mass und Mitte (menselijke maat en balans) voor het individu.
  • Vrijheid, ordening en gemeenschapszin voor de samenleving.

Dus ordeningspolitiek voor de randvoorwaarden i.p.v. proces-politiek die vaak star en controversieel intervenieert.

 

3.     In termen van maatschappelijke samenhang moet er tussen elites en burgers een gevoel leven van betrokkenheid, betrouwbaarheid, berekenbaarheid en continuïteit.

 

4.     Deze cohesie is afhankelijk van een maatschappelijk huis op orde. Dat ziet er als volgt uit:

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Toelichting

  • Cultuurhistorisch referentiekader: het cultureel erfgoed met zijn Kantiaanse wortels van wijsheid, twijfel, verwondering en debatteren moet terug.
  • Sociaal-politieke transparantie: een grotere wisselwerking tussen de diverse functie-eliten moet leiden tot meer maatschappelijke cohesie.
  • Maatschappelijk draagvlak: de bourgeois en citoyen worden weer verenigd.
  • Techno-economische potentie: maakactiviteiten komen weer centraal te staan met bijbehorende kennisoverdracht, creativiteit en vakmanschap. Zelforganiserend vermogen i.p.v. spreadsheetcultuur.

 

III.  Uitwerking van begrippen ‘ist’ en ‘soll’

 

Het wereldbeeld van de Anglo-Amerikanen en Rijnlanders verschilt behoorlijk. De Anglo-Amerikanen zien deze crisis als een procesfout die moet worden gerepareerd, zoals een loodgieter een lekkende kraan repareert. En daarna kan men verder. SOLL is het Leitmotiv!

Rijnlanders zien dat deze crisis intrinsieke maatschappelijke onevenwichtigheden aan het licht heeft gebracht. De balans moet worden hersteld! (de IST-wereld)

De boven vermelde begrippen kunnen verwarring wekken. Het Rijnlands ‘IST’ denken staat dan voor statisch. Het Anglo-Amerikaanse ‘SOLL’ denken staat voor dynamisch. Dat is een grove misvatting! IST is juist flexibel in de tijd en daarnaast adaptief en interactief (de totale gemeenschap wordt betrokken). Er is enerzijds een grote mate van creativiteit, maar er zijn geen illusies voor wat betreft voorspelbaarheid en maakbaarheid. Het sleutelbegrip is weerbaarheid in een warrige wereld die Machiavellistisch en Kafkaësk in elkaar zit. Een Rijnlander is een realo. SOLL leeft met de illusie van maakbaarheid, voorspelbaarheid, perfectie en transparantie. De wereld behoort te draaien als een uurwerk waarbij de algorithmen de wijzers besturen. Maatschappelijke paradigma’s moeten overal hetzelfde zijn. Er worden geen grote problemen verondersteld bij de combinatie van stochastiek, dynamiek en complexiteit van de externe toestandsvariabelen. Een Anglo-Amerikaan heeft een missie! Het is interessant te zien hoe de Anglo-Amerikaanse financieel/economische wereld reageert op het recente Duitse herstel (derde kwartaal 2010). Met name het begrip ordeningspolitiek komt weer aan bod. Ralph Atkins stelt op 2.08.2010 in de Financial Times : ‘Ordnungspolitik conjures up an image of Germany as over-regulated. But the concept is also about curbing big government.’ Op zo’n moment hoor ik Röpke spreken die deze paradox tot een van zijn leerstellingen maakte! Vormgevers van het Rijnlands perspectief kunnen dat enerzijds een theoretische basis geven; anderzijds zijn zij goed toegerust dat in de praktijk gestalte te geven. Röpke was goed in het eerste. Erhard in het tweede. Daarnaast speelden zoals gezegd in de periferie  enige personen een belangrijke rol.

 

  • Walter Eucken, hoofdvertegenwoordiger van de Freiburger Schule. Realistisch econoom en gesprekspartner van Wilhelm Röpke. Hij overleed helaas al in 1950.
  • Alexander Rüstow, socioloog en cultuurcriticus.
  • Alfred Müller-Armack, socioloog die intellectueel dicht tegen Röpke aan zit met zijn geschriften over ‘die soziale Marktwirtschaft’.

 

Hoezeer Europa snakt naar een eigen gefundeerde maatschappij opvatting blijkt uit het commentaar van John Kay in de Financial Times van 4.05.2010:

‘The search for a practial political philosophy for the left in Europe has, in short, moved backwards since 1997. Market fundamentalism is out of favour, the failings of socialism are still not forgotten ........... This intellectual vacuum is also a problem for the European political right .......... Markets operate successfully only when they are embedded in communities.’

Dit sluit perfect aan bij een uitspraak van Von Hayek in zijn boek ‘Verfassung der Freiheit’. Hij zegt daarin : ‘So paradox es klingen mag, eine erfolgreiche freie Gesellschaft wird immer in einem hohen Mass eine traditionsgebundene Gesellschaft sein.’

 

IV. Tot slot 

 

Waarom en hoe is het fout gegaan met het enige ooit existerende Rijnlandmodel van Erhard c.s.? Philip Plickert beschrijft dat in zijn proefschrift zeer precies:

‘Die Deutschen schrecken vor Strukturreformen zurück; eine Umkehr zur Marktwirtschaft von Ludwig Erhard wird als unsozial abgelehnt. Nach demoskopischen Erhebungen des Allensbacher Instituts hat sich in den vergangenen drei Jahrzehnten ein erheblicher Wertewandel vollzogen: das Ideal der persönlichen Freiheit, verstanden als wirtschaftliche Entscheidungsfreiheit, Selbtbestimmung und Eigenverantwortung, hat dramatisch nachgelassen gegenüber dem Wunsch nach kollektiver, staatlich garantierter Sicherheit und Gleichheit. Entschieden sich die Westdeutschen, vor die Alternative von Freiheit oder Gleichheit gestellt, 1976 noch zu fast zwei Dritteln ‘im Zweifel für die Freiheit’ und weniger als ein Drittel ‘im Zweifel für die Gleichheit’, so holte das Lager der Gleichheit erst langsam, ab den neunziger Jahre deutlich auf. Zur Jahrtausendwende betrug der Abstand der Befürworter der Freiheit vor der Gleichheit nur noch wenige Prozent. Insgesamt erscheint die Bereitschaft der Deutschen, mehr Freiheit zu wagen, nach diesen demoskopischen Befunden, sehr gering, wenn auch in jüngster Zeit die Wertschätzung der individuellen Freiheit wieder etwas an Boden gewonnen hat.’

 

Met andere woorden: het belang van ordeningspolitiek met tevens een beroep op eigen inzet en verantwoordelijkheid werd niet onderkend. Dit zal ook nu een van de grootste hindernissen vormen voor een Rijnlands c.q. ordoliberaal model nieuwe stijl. De citoyen is immers verdwenen en de bourgeois denkt alleen maar in materialistische en cultuurrelativistische termen en heeft lak aan een samenleving waarin falende elites oude stijl het spoor bijster zijn. Ook het recent de hemel in geprezen Zweedse model bestaat bij de gratie van procespolitiek. Het mist dus authenticiteit.

 

Ter afsluiting worden de drie belangrijkste maatschappelijke modellen nog eens kort toegelicht, te weten:

  • Het Rijnlands (ordoliberale) model
  • Het sociaaldemocratisch model
  • Het Angelsaksisch (neoliberale) model.

 

Deze kunnen als volgt worden beschreven:

  • Rijnlanders vertrouwen erop dat de spelregels die de ordening uitmaken ervoor zorgen dat het maatschappelijk c.q. marktproces pareto-optimaal verloopt: dus win/win. Dat verwijst naar gemeenschapszin die daarvoor een noodzakelijke voorwaarde is.
  • Sociaaldemocraten wantrouwen het vrije proces van maatschappelijke- en marktkrachten zodanig dat zij die krachten al a priori door middel van Staat en overheid procesmatig proberen te beheersen ten behoeve van de zogenaamde zwakken in de samenleving. Gemeenschapszin is geüsurpeerd en geredigeerd door het proces waarin de vierde en vijfde macht sterk aanwezig is.
  • Angelsaksen zijn ook voorstanders van vrijheid, maar vervangen de ordening door een stringente bureaucratische procesgang (spreadsheetcultuur). Deze is zodanig dat er continu nulsomspelen plaatsvinden, omdat de macht en informatie van de spelers te zeer verschillen (economisch Darwinisme door ongebreidelde vrijheid veroorzaakt). Gemeenschapszin heeft slechts een plakkaatfunctie.

 


[1] Het concept ‘ordoliberalisme’ is ontstaan als een antithese ten opzichte van het laissez-faire ‘neoliberalisme’. Hierin speelt volgens de Freiburger Schule van de econoom Walter Eucken het ‘Ordnungsprinzip’ een belangrijke rol!

 


[*] Piet Moerman is emeritus-hoogleraar Industriële Economie en Productievraagstukken  aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam.

Verwante door hem geschreven literatuur :

  • ‘De organisatieleer, speltheorie en Machiavelli’. Maandschrift Economie, maart-april-mei-juni 1978.
  • ‘The economic constellation and science are shedding their feathers’. Via Europa, 1997.
  • ‘Lean Production: een methode voor efficiëntere en flexibeler productie?’. Metaalbewerking, april 1998.
  • ‘Industriebeleid in relatie tot het poldermodel en de economische wetenschap’. Afscheidsrede 1999, EUR.
  • ‘Moderniteit en vitaliteit - hoe staan we er voor anno 2003?’ Civis Mundi Jaarboek 2003.
  • ‘Rijnlanders, durft te denken en te twijfelen’. Rijnland Webloggroep, 2008.
  • ‘Angelsaksen versus Rijnlanders’. (als co-auteur) Garant, 2010
  • ‘Wilhelm Röpke’ in Conservatieve Vooruitgang, Bert Bakker, 2010