Civis Mundi Digitaal #2
De Jongere Oudere of de paradox van het ouder worden
Johannes JF Schroots[1]
Tijdens mijn omzwervingen in Europa als wetenschapper in de gerontologie kwam ik nogal wat Vutter’s en Pensionados tegen: in Griekenland op de Akropolis, in Italië op het Forum Romanum en in Spanje in het Alhambra. Uiteraard horen hier de nationale musea bij met de dichtsbijzijnde terrasjes. Ik zal ze niet allemaal opnoemen, maar het punt waar het mij om gaat is dat er kennelijk een onstilbare culturele honger heerst onder wat ik hier maar de Jongere Oudere noem. Kijk maar om je heen. Je hoeft echt niet ver te reizen om over ze te struikelen in Concertgebouw en Hermitage, bij lezingen en rondleidingen. Ze staan altijd vooraan om maar niets te hoeven missen van wat de gids te berde brengt. Wat drijft die Jongere Oudere toch om van hot naar her te reizen - al dan niet in gedachten - met een volle, culturele agenda waar hun oude agenda zo magertjes bij afsteekt?
Men zegt wel eens dat verse pensionados het nog nooit zo druk gehad hebben als toen ze nog aan de betaalde arbeid waren. Het is bijna onmogelijk om op korte termijn een afspraak met ze te maken, en heus, ik spreek uit eigen ervaring. Nu eens moeten ze oppassen op de kleinkinderen, dan weer moeten ze naar de tandarts, pedicure of fysiotherapeut, er is altijd wat. En voor zover de drukbezette pensionado nog tijd over heeft, moet hij - maar meestal zij - naar een concert of die leuke talencursus.
Nogmaals, wat drijft die Jongere Oudere toch? Is het gebrek aan structuur door het wegvallen van de dagelijkse arbeid, is het de angst voor de leegte, de horror vacui van de kunstenaar die naar een leeg doek staart en niet weet hoe of waar te beginnen. Of is het de behoefte van de mens om zinvol bezig te zijn en daar genoegen uit te putten. Ik weet het niet, maar ik kan wel iets zeggen over het mechanisme dat mij voortdrijft op 67-jarige leeftijd en dat ik voor het gemak maar de ‘geheugenknobbel’ heb genoemd, een knobbel die met de jaren steeds groter wordt.
Iedereen boven de veertig heeft zo’n knobbel, barstensvol positieve herinneringen, die bijna alle betrekking hebben op de tijd dat je puberde en op vrijersvoeten ging. Als je op oudere leeftijd een grafiekje zou maken van alle persoonlijke herinneringen dan laat dat grafiekje een fikse hobbel zien, zo ergens tussen de tien en dertig jaar, met naar verhouding abnormaal veel herinneringen aan positieve gebeurtenissen uit die periode. Die gebeurtenissen kunnen gerangschikt worden onder de noemer School- of Studietijd, respectievelijk Relaties. Je moet je voorstellen dat je indertijd een favoriete leraar Nederlands had, die met buitengewoon veel enthousiasme over de grote drie uit de Nederlandse literatuur sprak. Herinneringen aan die tijd worden dan gedomineerd door de positieve relatie met deze leraar en door de positieve herinnering aan de romans van Hermans, Mulisch en Reve die onuitwisbaar in je geheugen gegrift staan.
Zo ook had ik als zestienjarige een positieve relatie met een godsdienstleraar, de jezuïet Jan van Kilsdonk, die toen al de reputatie had dat hij de jeugd bedierf met zijn ketterse praatjes over de mythische maagdelijkheid van Maria, de moeder van Jezus. U begrijpt, daar lustten wij als gymnasiasten, onderwezen in een reincultuur van roomskatholieke orthodoxie, wel pap van. Avant la lettre behandelde van Kilsdonk het creationisme door het boek Genesis tot op de wortels van de schepping te fileren en van zijn letterlijke betekenis te ontdoen:
In den beginne schiep God hemel en aarde, en ook de mens die hij plaatste in de hof van Eden. In het midden van de hof stond de boom des levens en ook de boom der kennis van goed en kwaad. Van de laatste mocht de mens niet eten, op straffe des doods.
De verschillende betekenislagen van het scheppingsverhaal zijn me altijd bijgebleven, in het bijzonder de betekenis van de boom der kennis, die in een eerdere versie van het verhaal aangeduid werd met nota bene de boom des doods. Maar laten we voor het gemak aannemen dat de laatste auteur van het scheppingsverhaal inderdaad bedoelde ‘kennis van goed en kwaad’. Hoe zou je de vruchten van deze boom dan nu willen benoemen? Goed en kwaad klinkt zo moralistisch. Ik ben eerder geneigd om Goed te hertalen met ‘volmaakt’ en Kwaad met ‘onvolmaakt’, daarmee recht doend aan wat de Fransen zo mooi La condition humaine noemen. De mens is niet perfect, en hij zal het nooit worden ook, want de onvolmaaktheid - met een modern woord ‘entropie’ of ‘wanorde’ genaamd - zit er vanaf zijn conceptie ingebakken.
Toen ik vele jaren later gekonfronteerd werd met het duivelse dilemma om te bepalen wanneer iemand nu tot de club der ouderen gerekend moest worden, kortom, moest bepalen wanneer iemand uitontwikkeld was en zijn lichamelijk en geestelijk verval begon, schoot me opeens de godsdienstles van Jan van Kilsdonk te binnen met de boom der kennis als zinnebeeld van de imperfecte mens, die tegelijkertijd veroudert en zich ontwikkelt, vanaf de conceptie tot de dood. Toegegeven, er is wat meer groei dan verval in de jeugd, en omgekeerd, wat meer verval dan groei op latere leeftijd, maar één ding staat wetenschappelijk vast: de geheugenknobbel van onze jeugdjaren levert de brandstof voor een levenlang leren. Zo, nu weet u waar Koot en Bie hun Oudere Jongere vandaan haalden, en ik mijn Jongere Oudere, de vleesgeworden paradox van het ouder worden.
[1] Dr. Johannes JF Schroots is werkzaam op het gebied van het Autobiografisch Geheugen en de Levensloopdynamica. Hij is directeur van ERGO/Europees Researchinstituut voor Gezondheid en Ouder worden, Amsterdam, en sinds kort verbonden aan de afdeling Ontwikkelingspsychologie van de Rijksuniversiteit Groningen.