Civis Mundi Digitaal #3
Onlangs werd ik geconfronteerd met een verkeersbord dat ik niet eerder had waargenomen. Er stond op: ‘Pas op, Ouderlingen’. Het was niet in Kampen, Genemuiden of ergens in Zeeland, maar in een vriendelijk Belgisch dorpje. Mijn eerste associatie was een van extreem geïndoctrineerde christen-fundamentalisten. Maar deze gedachte liet ik in een seconde varen: aan de overkant stond een imposant bejaardenhuis. En kennelijk vroeg het algemeen belang, althans meer in het bijzonder dat van de bejaarden, om een extra waarschuwing. Bejaarden zijn immers slecht ter been, onvoldoende kwiek in het verkeer waarvan ze de regels niet kennen, daarbij vaak doof en slecht ziend. Ik had het bij die tweede associatie van potentiële verkeersslachtoffers gelaten, ware het niet dat ik nog kort tevoren bijkans aan gort gereden werd bij het oversteken van een winkelpromenade. Een dame, laten we zeggen van ver gevorderde leeftijd, scheurde met haar scootmobiel rakelings aan mij voorbij. Ik wilde haar nog iets onwelvoeglijks toevoegen, maar ze was voor ik ‘stomme trut’ kon roepen al uit het gezicht verdwenen.
Overigens, ikzelf ben ook de jongste niet meer. Je merkt dat uit de vriendelijke woorden van kennissen, buren en collega’s. Was het vroeger bij een korte ontmoeting: ‘heb je dit of dat gehoord?’ Nu is bijna steeds: ‘hoe gaat het ermee?’, gevolgd door min of meer oprecht: ‘hoe is het met de gezondheid?, alles goed?’. Mijn standaardantwoord luidt: ‘alles, is wel beetje erg veel, maar het meeste gaat wel’. Zij die van mijn slechte hartfunctie op de hoogte zijn, uiten hun medemenselijkheid vaak concreter: ‘en tikt ‘ie nog?’. Aan die vraag beleef ik overigens altijd veel plezier. Omstandig kan ik dan uitleggen dat mijn nieuwe ICD[1] de toestand van mijn hart permanent aan een satelliet doorgeeft, deze vervolgens de gegevens naar de fabriek in Berlijn doorstraalt en ze in Berlijn, op hun beurt, via internet verslag uitbrengen aan de cardiologen in Nieuwegein. Die laatste plegen mij dan ’s nachts op te bellen met de vraag: ‘Meneer, wat bent U aan het doen?’. Dat laatste is overigens niet waar: men belt mij op met een dag vertraging. Maar dat detail zou mijn schildering van de moderne cardiologische zorg minder interessant maken. Een alternatief antwoord op de vraag naar het functioneren van mijn pompje is dat de ICD het geweldig doet en de cardioloog opgemerkt heeft:‘Meneer, ook als U overleden bent, Uw hart blijft het wel doen’.
Je merkt dat je ouder wordt. Ik merk dat aan mijn tweelingbroer, die mij op mijn verjaardag verraste met een origineel verjaarsgeschenk: het Lidmaatschap van de Nederlandse Vereniging voor Vrijwillige Euthanasie.
Doorwerken is gezond
Natuurlijk weet ik wel dat ik inmiddels over de helft heen ben. Dat de vraag naar mijn sterfelijkheid zuiver hypothetisch is, moet ik na het verscheiden van Harry Mulisch ook iets minder plausibel achten. Ik heb nooit al te zeer stilgestaan bij het proces van aftakeling.
Een hoge militair van de genie, met wie ik in een ver verleden als polemoloog wetenschappelijke zaken deed, beloofde mij, als het zover kwam, een rolstoel op rupsbanden. Ik zou dan ongehinderd elke plooi in het landschap kunnen nemen. Ik heb daar wel naartoe geleefd, maar de aangekondigde bezuinigingen bij Defensie zullen deze unieke gelegenheid van een goede PR voor het vroegere Ministerie van Oorlog wel teniet doen. Daar kopen ze liever te dure Joint Strikefighters in een tijd dat het onbemande vliegtuig al lang elders haar glorieuze entree heeft gemaakt. Natuurlijk zijn er genoeg smoezen om nog steeds aan oorlog, oorlogsvoorbereiding, wapenaankoop en militaire allianties te doen.
‘Legitimatie van Veiligheidsbeleid’ is een van de collegereeksen die ik nog steeds geef. Het verschaft mij het genoegen de studenten duidelijk te maken dat er een verschil is tussen de bij militaire acties nagestreefde feitelijke doelen, de aan het volk verstrekte legitimaties, de persoonlijke drijfveren van hoofdrolspelers en situationele factoren waardoor bepaalde processen in gang kunnen worden gezet.
Het is van belang aan het werk te blijven, ook als je bijna tachtig bent en ook als je nog steeds een krijtje gebruikt en de toverlantaren laat voor wat het is. Zo’n be-amer leidt de aandacht maar af . Ik heb ooit beloofd een keer een powerpoint te maken, maar dan over het onnut van de powerpoint. Mocht mijn opzet slagen dan is daarmee die methode met eigen middelen naar de prullenbak verwezen, en mocht de powerpoint mislukken dan is dat ook het geval; voor mij dus een win-win-situatie.
Er is een aantal voorwaarden, zo heb ik ervaren, die het mogelijk maken als 65-plusser, 70- plusser,75-plusser en straks 80-plusser nog aan het werk te blijven. Ik zal vier voorwaarden noemen. Ten eerste, in mijn geval, moeten de studenten het op prijs stellen. Ten tweede: moet de faculteit het minstens gedogen. Ten derde: het thuisfront moet je in dezen niet tegenwerken. Ten vierde: je lichamelijke en geestelijke conditie moet het toelaten. Aan die lichamelijke conditie kun je zelf het een en ander láten doen. Ik zeg bewust láten doen. Zelf doe ik niet aan sport. Vierenveertig jaar geleden heb ik voor het laatst gefietst. Ik heb me voorgenomen na mijn echte pensionering te leren zwemmen. Als vegetariër eet ik geen vlees noch vis, ik heb een hekel aan groente en aardappelen eet ik alleen in de vorm van koude gekookte schijfjes met veel mayonaise. Daarnaast rook ik een pijpje en een sigaartje, daarbij uitgaand van de kennelijk verkeerde, zeer egoïstische veronderstelling, dat hooguit een ander er last van heeft. Mijn lijf is al aardig met het oog op bejaardheid verbouwd. Van boven beginnend: ik heb twee gehoorapparaten, voor elk oor een, die volgens Schoonenberg het heel goed doen, recentelijk twee staaroperaties gehad, zodat ik de krant en Teletekst ook zonder bril kan lezen, mijn gebit is ouderwets in goudgevat een heeft als zodanig een eeuwigheidswaarde, waar de euro jaloers op kan zijn. Mijn ICD-hart heb ik al behandeld. Een probleem is wèl dat de zenuwbanen in mijn voeten zich terugtrekken. De neuroloog herhaalde kortelings wat hij vijf jaar eerder ook al had gediagnosticeerd:’Ik heb goed nieuws en slecht nieuws. Het goede nieuws is dat het proces zeer langzaam gaat en het slechte nieuws dat we er niets, maar dan ook helemaal niets, aan kunnen doen’. Als ouderling moet je wel met een paar mankementen leren leven. Dat is zo. Niet rennen om de trein te halen. Maar gezien de vele vertragingen in het openbaar vervoer kan dat amper een handicap zijn.
Wel schrok ik laatst toen ik op het spreekuur bij een nieuwe huisarts was. Die doktershuizen hebben tegenwoordig vaak een wisselende bezetting en ik vraag meestal naar degene die mij ‘s morgens als eerste kan aanhoren zodat het tijdsverlies minimaal blijft. De man achter de tafel vroeg hoe het met mijn suiker gesteld was. Mijn antwoord was: ‘Geen enkel probleem’. De geneesheer keek mij zeer verontrust aan. ‘Dat kan niet’, zei hij. U weet, meneer Rutten, wat we de vorige keer hebben afgesproken.
Oud worden impliceert zo af en toe denken aan het definitieve afscheid, afscheid van het leven, van dierbaren en ook van het oud-worden. Daar kun je niet omheen. Maar het is veel minder bedreigend dan dat wat eraan vooraf kan gaan. Vandaar dat redelijk denkende wezens hun van nature gegeven verstand kunnen gebruiken en concluderen dat we het recht hebben om zelf dat einde te bepalen. Een en ander is schriftelijk vast te leggen en vervolgens kan het formulier in de kast worden opgeborgen tot het moment daar is. We kunnen dus nog heel lang en relatief gelukkig maatschappelijk en sociaal functioneren tenzij Alzheimer je tussentijds inhaalt, zoals ik vijf jaar geleden hier ook heb opgemerkt.
Oud en Ouderdom staan niet hoog aangeschreven in onze moderne cultuur, is mijn ervaring. Oud en wijs hoeven bij ons niet samen te gaan. Dat wijsheid met de jaren komt, mag dan een veel gebezigd gezegde zijn, in de praktijk blijkt niemand daarin te geloven. Eerbied voor je grijze haren? In trein, tram of bus heb ik nog niet ervaren dat een jeugdig persoon mij zijn plaats aanbiedt. Kan zijn dat ik te weinig het openbaar vervoer benut of dat mijn uiterlijk nog te weinig een aansprekende bejaardheid uitstraalt? Oud lijkt vooral te betekenen uitgerangeerd, niet meer van belang zijnd, tenzij voor de winst van de vrijetijds- en de verzorgingsindustrie.
Zelfs op mijn werk, ik werk nu bijna 14 jaar na mijn 65st nog full time, is oud zijn bepaald geen teken van wijsheid en relatieve onmisbaarheid. Mijn verzoek voor een aanstelling van één dag in de week werd na mijn 68ste levensjaar niet meer ingewilligd. Argument toen: anders moeten we je weer een vaste aanstelling geven en het argument nu: Uw gezondheid laat te wensen over. Mijn argument dat ik na mijn 65ste geen dag ziek ben geweest was geen reden. En al helemaal mijn ICD niet: ‘Juist omdat je zo’n ding hebt, blijkt dat je een gezondheidsrisico bent’. Thans wordt ik overigens met een aanstelling van één maand per jaar beloond, zodat een deel van de dagelijkse reiskosten vergoed wordt. En dan mag ik geenszins klagen. Waar wordt je nog tot je tachtigste op de werkvloer gedoogd en in het genot van een eigen kamer gelaten?
Ik heb het goed getroffen zowel met de Faculteit als met de collegae en natuurlijk de studenten. Van werken ga je niet dood. Uiteraard hangt het een beetje van het soort werk af, maar in het algemeen mag gelden dat werken levensverlengend is en niet-werken het definitieve afscheid eerder naderbij brengt. Mijn ervaring is dat werken, ook met zo af en toe een deadline voor bepaalde klussen, juist je gezondheid ten goede komt. De aard van het werk noopt bij de tijd te blijven en een omgeving met jonge mensen laat je de aansluiting met en /of kennis van nieuwe ontwikkelingen niet missen.
Dat werk eerder levensverlengend dan beperkend is blijkt ook uit tal van onderzoeken. Zie bijvoorbeeld Kees Klinkhamer en Sweder van Wijnbergen in NRC/Handelsblad van 2 november jongstleden onder de kop ‘Eerder met pensioen, ook eerder dood; werknemers zijn geholpen met langer doorwerken, want dan blijven ze gezonder’. Zij noemen diverse onderzoeken die deze constatering onderbouwen. Zo bleek uit, ik meen Zwitsers onderzoek, naar de effecten van vroege pensionering op de sterftekans bij 17.590 mannelijke en 3.283 vrouwelijke blue-collar workers een duidelijk negatief verband tussen de tijd doorgebracht met vervroegd pensioen en voortijdige dood. Uit diverse onderzoeken blijkt dat eerder stoppen met werken minder gezond maakt, terwijl langer doorwerken de kans op een gezonde oude dag juist vergroot. ‘Werken’, aldus Klinkhamer en Van Wijnbergen, ‘bevordert een goede fysieke en mentale gezondheid, helpt gezondheidsproblemen voorkomen en bevordert herstel van een ziekte. Doorwerken is gunstig voor je levensverwachting’. Ook voor zware beroepen geldt dat vroegpensioen een kiss of death is, aldus de auteurs. Nu gaat het wel om statistische berekeningen en Churchill heeft eens gezegd: ‘ik geloof alleen die statistieken, die ikzelf vervalst heb’.
Beeldvorming is belangrijk als het om gedrag van mensen gaat. Niet de werkelijkheid, waarheid of feitelijkheid is bepalend voor ons doen en laten, maar wel datgene wat we voor feitelijkheid, werkelijkheid of waarheid aanzien. Van belang is het beeld dat mensen van oud en ouderdom hebben, wat ikzelf daarvan heb en uiteraard wat dè of een daarbij behorende feitelijkheid is.
Het publieke beeld van oude mensen is nog overwegend dat van bejaarden, die zich vooral met tijdspassering bezig houden en afhankelijk van het besteedbaar inkomen de tijd tot hun onvermijdelijk heengaan vullen met vissen, de tuin harken, bridgen, golfen, elektrisch fietsen, op het nageslacht passen tot het tweede huisje in Frankrijk en een cruise van een maand of langer op de wereldzeeën. Kortom, in feite veelal vriendelijke maar onnutte wezens, die, enkelen uitgezonderd, hun ontwikkeling hebben stopgezet en zich in hun status van maatschappelijk onnut versterkt weten door commercie en overheidsregels. Alhoewel, enerzijds maakt de moderne maatschappij het passief recreërend oud-zijn mede mogelijk, anderzijds dwingt zij echter ook tot participatie in en minstens enige kennis nemen van nieuwe ontwikkelingen. Niet in alle opzichten kan de ouder wordende burger zich aan de inhoud van de zich snel ontwikkelende maatschappij onttrekken. Het aantal ouderen zonder in gebruik zijnde internetaansluiting lijkt steeds meer verwaarloosbaar. Met oudere mensen bedoel ik de gezonde ouderen, die - weliswaar behept met wat hanteerbare ouderdomskwalen en -kwaaltjes - toch de grote meerderheid van de bejaarden tot, laat ik zeggen, 75 à 80 jaar uitmaken. Mij lijken de bekende associaties van het ouder worden met alleen moeheid, aftakeling, uitdovende begeerten, contemplatie over de dood en stilstaande ontwikkeling alsmede de door mij eraan toe te voegen neiging tot passieve recreatie, wat te veel van het negatieve.
Duurzame ontwikkeling als levensopdracht
Met Carolien van Bergen in Civis Mundi ben ik van mening dat bejaard-zijn geen stilstand in de ontwikkeling behoeft te betekenen. In tegendeel, juist bij het bejaard-zijn is meer dan in het werkzame leven de mogelijkheid tot bezinning, nadenken en leren aanwezig. Jongere generaties voelen dat aan en vrezen kennelijk de concurrentie van de oudere mens, die, uitgerust ook nog met meer wijsheid, zijn oordeel kan vellen over onze hedendaagse werkelijkheid. Ze worden voor ‘mastodonten’ uitgemaakt. Niet helemaal onbegrijpelijk, deze benaming in een maatschappij waar men op 50-jarige leeftijd al maatschappelijk overleden wordt verklaard, maar het biologisch tot in de tachtig kan halen. Nog steeds geldt voor de grote vergrijzende kudde, die zijn voortplantingstaak vervuld heeft en overigens steeds meer maatschappelijk efficiënt kan functioneren, dat het een molensteen geacht wordt, die tot bezuinigingen dwingt en tot extra kosten die door de wél werkende burger moeten worden opgehoest. Het is een beeld, waarin die vergrijzende massa deels zelf ook gelooft. De maatschappij, die het woord ‘duurzaam’ hanteert - zelfs ten onrechte voor groei op gebieden waar zulks niet meer mogelijk is - vergeet dat duurzame ontwikkeling voor de vergrijzende mens wèl op zijn plaats is. Duurzame ontwikkeling is niet alleen in het persoonlijke belang van de ouder wordende mens, maar ook van essentieel belang voor de maatschappij. Doorwerken en je verder ontwikkelen behoedt die maatschappij voor maatschappelijke kapitaalvernietiging en draagt bij tot een geluksgevoel dat gerelateerd is aan de ervaring nog steeds daadwerkelijk maatschappelijk mee te tellen. Juist ouderen kunnen bepaalde maatschappelijke functies goed vervullen, waarbij zij, dankzij hun levenservaring, kennis en inzicht, de jongere medemens per definitie overtreffen..
Grotere onafhankelijkheid na carrière
Het gaat dan overigens niet alleen om de verworven kennis en wijsheid. Ouder-zijn brengt ook nog andere kwaliteiten met zich mee. Zo kan men meer dan in het zogenaamde werkzame leven zich veroorloven zich dichter naar de waarheid en werkelijkheid van het maatschappelijke en politieke gebeuren te begeven. Ouderen zijn onafhankelijker in hun oordeel dan zij die nog carrière maken of een bepaalde positie te verliezen hebben. Men vrage dat na bij ene Dries van Agt, Hans van den Broek of mevrouw B. van Oranje. De mastodonten zullen in toenemende mate geen uitgestorven diersoort zijn, maar maatschappelijke factoren met wier inzicht en opvattingen terdege rekening dient te worden gehouden. Natuurlijk zal de generatie, of elite, wier redenering door hen doorkruist wordt, ze met alle vooroordelen ten aanzien van ouderdom bejegenen. Zo had ik onlangs op het instituut een interview met een, naar ik aannam, progressieve journaliste van een bekend dagblad. Haar eerste vraag was, U raadt het, ‘Hoe is het met uw gezondheid?’. Ik had daarop gerekend dus mijn antwoord was: ‘Het is niet best’. Ze keek mij vragend, met een wat meewarige blik aan, maar zweeg in de veronderstelling nader geïnformeerd te worden over het lichamelijk dan wel geestelijk onheil dat mij getroffen had. Mijn probleem is, zei ik, dat steeds maar weer naar mijn gezondheid wordt gevraagd, zonder dat daar enige reden toe is. Ik vraag U toch ook niet wat U mankeert, terwijl gezien uw uiterlijk daar, met alle respect, alle reden toe is. Ze maakte aanstalten om boos te vertrekken. ‘Stom wijf ‘, dacht ik, maar zei het niet. In plaats daarvan, zo ben ik ook wel weer, maakte ik een ontwapenend gebaar en zei: ‘Dat meen ik niet hoor!’ En ze geloofde het ook nog. Het werd een steeds diepgaander gesprek dat geheel in de door mij gewenste richting zijn beloop nam. Ik vroeg haar: ‘U hebt er geen bezwaar tegen dat ik een sigaartje opsteek?’. Aan haar gezicht te oordelen had zij daar alle bezwaar van de wereld tegen, maar haar antwoord was: ‘Nee hoor, helemaal niet’. ‘Och’, zei ik, ‘als je nog een paar jaar te leven hebt, is een sigaartje geen misdaad tegen de mensheid, al wil men dat hier wel doen geloven’. ‘Weet U wat een misdaad tegen de mensheid is?’, vroeg ik. Dat is dat vreemdelingenbeleid van Nederland, waarover ze zelfs bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens schande spreken’. Ze beaamde het, terwijl ik een wolkje sigarenrook in haar richting blies.’Merkwaardig’, zo vervolgde ik, ‘in dat land van ons eten ze dooie, met teveel antibiotica vetgemeste beesten, zuipen zonder beperking en maken de mensen van alles wijs over noodzakelijke militaire acties en zogenaamde politieagententrainingen buiten de deur, terwijl iedereen kan weten dat er geen bromsnorren worden klaar gestoomd om parkeerbonnen uit te schrijven, maar paramilitairen om te sneuvelen omdat er nog te weinig echte soldaten voor die klus voor handen zijn. Maar als een oud mens een sigaartje opsteekt wordt je als staatsgevaarlijk individu behandeld, erger nog dan een terrorist, die bij ons gebruikelijk wordt vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs. Overigens, dat hele terrorisme is een psychologisch feit dat enorm wordt opgeklopt zodat met verwijzing daarnaar onze vrijheid wordt ingeperkt door middel van cameratoezicht, identificatieplicht, fouilleren, afluisteren, huiszoeking, in preventieve hechtenis houden en zelfs illegale oorlogen worden ermee gerechtvaardigd’. De mevrouw van de krant probeerde er tussen te komen, maar ik voer voort:
‘Met al die maatregelen wordt niet de volksgezondheid bevorderd, maar de volksongezondheid. De kans dat U zich in het Nijmeegs verkeer straks te pletter rijdt is 2 keer vijfhonderdduizend keer groter dan dat U ooit Uw vinger tussen de deur krijgt als gevolg van ene terroristische aanslag in Nederland’. De mevrouw van de krant knikte, maakte een wanhopig armgebaar, waarmee zij haar wens eindelijk aan het woord te mogen komen onderstreepte en zei:’ ‘Het houdt U nog steeds bezig hè?’. ‘Ja’, beaamde ik, ‘het houdt mij nog steeds bezig’.
Waarom doorwerken goed is?
Kunt U de essentie van Uw ervaringen met werk en ouderdom kort, puntsgewijze, aangeven? Ik begreep dat ze vreesde me niet te kunnen bijhouden of nog erger er al niets van snapte nog voordat ik mijn mening had gegeven. Ik zuchtte, legde de sigaar op het asbakje en zei:
1) Oud worden is voor steeds meer mensen weggelegd.
2) Beelden van oud en bejaard stammen uit een vorige eeuw en zijn niet langer op het heden toepasbaar.
3) De aanduiding ‘mastodonten’ zegt meer over degene die die aanduiding gebruiken dan over de tot meedenken, handelen en inzichtvergroting in staat zijnde ouderen.
4) Zowel de fysieke als geestelijke conditie van ouderen laat veelal hun verder functioneren in onze maatschappij toe en is een noodzakelijke bijdrage tot welzijn en cultuur.
5) Bejaarden laten zich ten onrechte met verouderde en denigrerende begrippen portretteren.
6) Doorwerken na je 65ste en zelfs nog langer doorwerken, maakt de kans op vroegtijdig overlijden aantoonbaar kleiner.
7) Ouderen worden gediscrimineerd ook in Nederland waarbij Artikel 1 van de Grondwet voor een ieder inzichtelijk dagelijks geschonden wordt.
8) Oude mensen kunnen veel onafhankelijker een eerlijk oordeel over maatschappij en wereld vormen en presenteren dan zij die nog met carrière en bescherming van eigen maatschappelijke positie bezig zijn.
9) Ook voor zware beroepen geldt dat vroegtijdig pensioneren de kans op een vroegtijdige dood versnelt.
10) De snelle ontwikkelingen en de aard van de huidige maatschappij maken dat het door ouderen negeren van alle aspecten van die maatschappij minder mogelijk is.
11) Zowel het zelfbeeld van de bejaarden als het beeld van hen in de maatschappij dient grondig te worden veranderd en in overeenstemming met de potenties van de bejaarde te worden gebracht alsmede met de door hen te vervullen functies.
12) Voor de bejaarden dient duurzame ontwikkeling van meer belang te zijn dan passieve recreatie variërend van vissen in de Ooij tot een ruimtevlucht per KLM.
Na die laatste woorden bleek de journaliste echter verdwenen. De decaan had inmiddels mijn kamer betreden. ‘Je hebt zitten slapen en dromen en ook nog zitten roken!’. ‘Zeer stout’, zei hij, mij mild bestraffend, zoals men dat pleegt te doen met oude mensen als dingen, die voorbij gaan.
* Leon Wecke is polemoloog en publicist
[1] Dat is een apparaat dat ingrijpt door middel van elektrische schokken als het hart te traag dan wel te snel van stapel loopt. In de kop van de ICD zit een antenne die de informatie van de ICD doorgeeft aan een ander apparaatje, een aan de riem te dragen zendertje dat die informatie codeert en verstuurt via een satelliet (GPRS) naar een centrale computer bij de fabriek van Biotronics in Berlijn. Berlijn verzendt die informatie dan weer naar Cardiologie in Nieuwegein, die vervolgens mij weer in kennis stelt van de hartstoornis en het ingrijpen van het apparaat.