Civis Mundi Digitaal #4
Heidi Muijen
"Het spirituele is politiek - het politieke is spiritueel!"Samenvatting:
In antwoord op de ‘malaise van de moderniteit’ (Taylor, 2009) schets ik in twee delen een filosofisch perspectief op levenskunst waarin nadrukkelijk aandacht is voor de ontwikkeling van een ethisch-politiek bewustzijn. Het domein van het betekenisvolle dreigt in naam van een instrumentele ‘onverschillige’ lege vrijheid ‘ieders eigen subjectieve keuze’ te worden en daarmee uiteindelijk betekenisloos. Levenskunst als oude wijsheidstraditie biedt een perspectief op een ‘verschillige’ vrijheid. Kunnen oude noties van levenskunst en levensgeluk worden verbonden met hedendaagse vormen van zinbeleving; kunnen ze oriëntatie bieden voor het domein van ‘het existentiële’ zonder dogmatische claims of fundamentalistische consequenties? De vraagstelling voert naar een postmoderne, hermeneutische invalshoek op een gedeelde werkelijkheid als dialoog, waarin ruimte is voor verschillen in visie vanuit een meerdimensionale en meerpartijdige werkelijkheidsbeleving en voor ethisch-politieke keuzes die verschil maken.
In het eerste reeds verschenen deel heb ik een existentiële werkelijkheidsbeleving gesteld tegenover de platte manier waarop ‘de wereld’ verschijnt in het dagelijkse mediaspektakel volgens het huidige versmalde politieke denkklimaat. Van daaruit stel ik de vraag: Hoe kunnen we in hedendaagse praktijken van levenskunst - in de huidige context van de kennis- en betekeniseconomie - ruimte maken voor ‘het existentiële’ ? Kan een existentiële oriëntatie op levensgeluk - in plaats van eenzijdig materialistisch, spiritueel en individualistisch - op een duurzame en integrale wijze worden geijkt om waarden in het leven te koesteren? Biedt een heroriëntatie op de antieke wortels van levenskunst hiertoe aanknopingspunten? Hoe kunnen we het domein van levensgeluk verbinden met een ‘betekenisvol’ perspectief op het goede samen-leven?
De analyse in dit tweede deel voert naar een hermeneutisch ‘herbronnen’ van de notie levenskunst. Zo kunnen we huidige populaire opvattingen van levenskunst met haar filosofische wortels voeden. Bij wijze van voorbeeld schets ik het levenskunstspel Mens, ken je Zelf! dat ik in het kader van mijn filosofische praktijk als een begeleidingsinstrument heb ontwikkeld. Doel van het spel is het creëren van een dialogische en filosofische context waarin mensen hun ervaring en gestelde doelen kunnen duiden tegen de achtergrond van de filosofie van de levenskunst. Dat het putten uit antieke bronnen van levenskunst juist ook in de postmoderne conditie zinvol is, illustreer ik aan de hand van een hermeneutische duiding van de Oedipusmythe en van de oudste levenskunstige spreuk ‘Mens, ken u zelve’. De analyse resulteert in een voorstel voor een methodische integratie van elementen uit het premoderne, moderne en postmoderne discours. Daarbij gaat het niet om een terugkeer naar achterhaalde levensvormen, maar om een dialogische afstemming van verschillende vormen van betekenisgeving.
De inzet van dit tweede deel is te laten zien hoe het opnieuw vertellen en herinterpreteren van mythisch-magische verhalen, vormen van kunst, literatuur en metaforen in wisselwerking met filosofische begripsverheldering van levenspraktijken een meerstemmige dialoog laat ontstaan. Een ‘multiloog’ waarin verschillende media betrokken zijn en meervoudige perspectieven en uitgangspunten uit diverse tradities ertoe bijdragen ‘het betekenisvolle’ een plek te geven in onze tijd. Als het ware een vorm van deconstructief ‘schuren en knutselen’, zoals dat in de context van begeleidingskunde is geformuleerd (Coenen, 2009). Hierbij gaat het om een methodische afstemming van invalshoeken, zonder metafysische pretenties en passend bij de postmoderne conditie. Nadrukkelijk zijn in de multiloog existentiële en ethisch-politieke stemmen betrokken. Dat wil zeggen dat er stem wordt gegeven aan het impliciet waardevolle van levenspraktijken van mensen die zich bekommeren hun leven authentiek vorm te geven. De methodische integratie van meervoudige vormen van betekenisgeving is ‘verschilliger’ dan een ‘postmodern’ relativisme (‘anything goes’), evenwel zonder dogmatische aanspraken. De afstemming van perspectieven bevindt zich in een ruimte van ontmoeting ‘tussen’ een relativistische en een fundamentalistische waardenoriëntatie (Muijen, 2001). De ontmoetingsruimte biedt een dynamisch ijkpunt ‘in de diepte’, een verankering in de stroom van zijn, in een voortdurende en waardebetrokken multimediale dialoog. Het artikel eindigt met een reflectie op de roman De Grote Zaal van Jacoba van Velde (2010), waarin het ethische en existentiële in de levende verhalen van personen en in ruimte van tussenmenselijke ontmoetingen concreet betekenis krijgt.
Auteur:
Heidi S.C.A. Muijen (1959) heeft wijsbegeerte gestudeerd en een post-HBO opleiding beeldende creatieve therapie gevolgd. Zij is werkzaam geweest aan een dagbehandeling voor dementerenden, heeft onderzoek gedaan en onderwijs gegeven onder meer aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en de Vrije Universiteit Amsterdam. In 2001 is zij gepromoveerd op het onderwerp metaforen in communicatie en veranderingsprocessen. Op dit moment is zij betrokken bij de master Begeleidingskunde (Human&Organisational Behavior) in Rotterdam en in Nijmegen; en aan bachelor en (internationale) master Creatieve Therapie. In het kader van haar filosofische Praktijk voor Creatieve Ontwikkeling en Levenskunst Thymia geeft zij coaching en training ten behoeve van heroriëntatie in leven en loopbaan. Hiertoe heeft zij het levenskunstspel Mens, ken je Zelf! ontwikkeld, een creatief instrument voor empowerment, visievorming en normatieve professionalisering.
Inleiding
In het eerste deel is de kritische vraag gesteld of hedendaagse vormen van levenskunst niet alleen een uitweg bieden uit de ‘malaise van de moderniteit’ maar daar wellicht ook zelf uitdrukking van zijn. Zou ons instrumentele (economische) negatieve begrip van vrijheid niet aangevuld moeten worden met een positief vrijheidsbesef? Vanuit de filosofie van de levenskunst heeft ieder mens het ‘geboorterecht’ een betekenisvolle vrijheid in het leven te realiseren. De klassieke filosofie sprak in dat kader van ‘het goede leven’.
Betekenisvolle bronnen voor een positieve invulling van de levenskunstige vrijheid zijn in het eerste deel verkend. Door cultureel te herbronnen kunnen we historisch-filosofische uitgangspunten en perspectieven vinden die als zoeklichten helderheid verschaffen inzake de herkomst, relatieve geldigheid en bekritiseerbaarheid van ons huidige vrijheidsbegrip. Tevens bieden de perspectieven zicht op wat het leven de moeite waard maakt en krijgen we een besef van de ‘cross-culturele’ herkomst van filosofische noties over ‘het goede leven’. De filosofische scholen van levenskunst bevonden zich op kruiswegen van ‘oosterse’ en ‘zuidelijke’ streken en handelsrouten, die pas vanuit zich nadien gevormde culturele identiteiten geïdentificeerd zijn als behorend bij de zogenaamde ‘westerse’ oorsprong van onze cultuur en bij de ‘Europese beschaving’. Zo zijn veel ‘Griekse’ natuurfilosofen afkomstig uit Milete en Efese in het huidige Turkije. Op velerlei fronten kunnen in het ‘westerse’ gedachtegoed culturele invloeden worden nagetrokken, bijvoorbeeld van het Manicheïsme uit Perzië, het huidige Iran, van gnostieke ideeën en de zogenaamde ‘hermetische filosofie’ die ons terugvoert naar het oude Egypte. Zouden we, puttend uit dergelijke rijke ‘inter-culturele’ bronnen de huidige versmalde individualistische gerichtheid van levenskunst mogelijk kunnen verbinden met rijkere noties van het ‘goede samen-leven’ ten behoeve van de ontwikkeling van een ethisch-politiek bewustzijn? Omdat we vanuit de postmoderne conditie niet zonder meer ‘terug’ kunnen naar bijvoorbeeld een oude deugdethische wijze van gemeenschapsvorming, hebben we passende middelen nodig die ons opnieuw daartoe toegang kunnen verschaffen. Hedendaagse auteurs zoals Nussbaum, McIntyre, Hadot, Schmid en Dohmen hebben hiertoe grondige studies verricht. Wat dit filosofische onderzoek betekent voor huidige professionele praktijken en levensvormen verdient nadere uitwerking en concretisering. Bij wijze van voorbeeld hoe het voorgestelde traject methodisch ondersteund zou kunnen worden is in het eerste deel het levenskunstspel Mens, ken je Zelf! beschreven en de tussenbalans in de analyse opgemaakt: namelijk dat de menselijke gerichtheid op levensgeluk oorspronkelijk een uiterst individuele èn gemeenschappelijke vraag naar het goede samen-leven behelst.
In dit tweede deel wordt het filosofisch spoor door de geschiedenis van levenskunst vervolgd: van de kunst van betekenisgeving op basis van cultureel betekenisvolle mythen, in het bijzonder het Oedipusverhaal en de oude wijsheidspreuk op de tempel van Delphi Mens, ken u Zelve, naar een herontdekte parel van humanistisch-existentialistische levenskunst in de roman De Grote Zaal. Het doel van het spoor door de geschiedenis is dat we langs methodisch dialogische weg nog steeds kunnen putten uit een inter-culturele wijsheidstraditie, waarvan de kern is samen te vatten als ‘gnosis’ ofwel het ondoorgrondelijke weten van de (af)grond van ons bestaan. Hoe kunnen we dat in een hedendaagse verstaanbare postmoderne vorm vertalen? Mogelijk in de vorm van een ‘medley’ (Brohm&Muijen, 2010) waarin het waardevolle van verschillende menselijke levensvormen via multimediale kanalen wordt doorgegeven: van kunstvormen, literaire en mythische verhalen tot wetenschappelijke analyses en filosofische inzichten over de plaats van de mens in het grote geheel.
Het tweede deel start met het beluisteren van een accentverschuiving in de betekenis van de levenskunstige spreuk Mens, ken u Zelve: door aandacht te schenken aan het hoe van het ‘worden wie we zijn’ in plaats van het willen definiëren ‘wat’ we zijn volgens een (culturele) identiteit; en in plaats van ons blind te staren op een begeerlijk antwoord hoe gelukkig te worden, in ons verlangen naar levensgeluk een fascinerendevraag te blijven horen.
Levensgeluk als vraag in het labyrint van het leven
De kunst om levensgeluk als vraag te (blijven) horen brengt ons terug naar een archetypisch beeld van het menselijk leven. De mens die ronddoolt in het labyrint op weg naar het uiteindelijke levensdoel, de onbekende bestemming in het centrum, waar alle wegen samenkomen. Als we het klassieke symbool van het labyrint goed bezien, valt onmiddellijk de geometrische ordening op: vanuit de vier horizontale windstreken leiden de wegen naar het geheimzinnige centrum. Deze plaats van bestemming blijft tijdens de levenswandel verborgen en is door de existentiefilosoof Heidegger (1927) verwoord als een ‘Sein zum tode’. Dat de zin van het leven verborgen blijft, is een realiteit die de mens meestentijds ontloopt. Dat houdt verband met de typische wijze van zijn van de mens die Heidegger benoemd als ‘Da-sein’ en existeren. Letterlijk duidt dit laatste woord op een ‘uitgetild’ worden uit de platte stroom van de tijd: ‘ek-sistenz’. Als we deze karakteristiek vertalen in het beeld van het labyrint lijkt de ‘verborgenheid’ in het centrum, waar de vier horizontale richtingen samenvallen, ook de verbinding met ‘het verticale’ te herbergen. Met zijn bijzondere, etymologische, hermeneutische kunst van betekenisgeving, voegt Heidegger zich in de traditie van Hermes, de boodschapper der Goden uit de Griekse mythologie die de geheimzinnige en voor het menselijk oor onverstaanbare goddelijke boodschappen aan de mens doorgeeft. Zo creëert Heidegger een filosofische taal die ‘voor de goede verstaander’ onze ‘gewordenheid’ door de geschiedenis meeneemt en verheldert met een soort ‘metaforische’ betekenisvolle laag van betekenis. Zo laat Heidegger ons luisteren naar wat op verhullende wijze zintuiglijk hoorbaar is in filosofische begrippen en nieuwe woorden zoals ‘Da-sein’ dat de speciale verhouding van de mens tot ‘het zijn’ in een tijdsruimtelijke ordening aanduidt. De mens als ‘Da-sein’ is een wezen dat het zijn in de stroom van de tijd laat oplichten.
Zo neemt Heidegger de lezer mee naar verborgen metaforen in woorden: Waarheid is geen statische boekenkennis, maar ‘Lichtung’, letterlijk een lichte plek in het bos door invallend zonnelicht. De manier waarop de mens ‘is’ wordt niet onthuld door categorieën die verwijzen naar een objectief bestaan, zoals de lineaire tijd en de Newtoniaanse ruimte, de chemie van moleculen die botsen, afscheiden en weer verbinden, Maar de mens bestaat volgens de existentiële logica van een non-lineair en dynamisch ‘waarheidsgebeuren’. De mysterieuze betekenis hiervan geeft hij met zijn duiding van ‘a-letheia’ - het Griekse woord voor waarheid. De schrijfwijze laat zien dat het woord bestaat uit een ontkenning (a-) en ‘letheia’. Dit woord herleidt hij hermeneutisch tot de Griekse mythologie, waarin de Lethe de rivier van de vergetelheid is en een fundamentele rol speelt in het leven van de mens. Waarheid ‘is’ niet (statisch) maar geschiedt als een spel van ontberging en verberging, verhulling en onthulling. Het zogenaamde objectieve bestaan van een ding, bijvoorbeeld het ‘zijn’ van een steen, berust uiteindelijk op onze wijze van verstaan. Heidegger typeert het verstaan van voorwerpen zoals stenen vanuit hun ding-achtigheid, als een ‘voor de hand’ zijn der dingen (Vorhandenheit), terwijl we instrumenten zoals messen, pennen en machines begrijpen vanuit hun gebruik, het ‘ter hand’ nemen (Zuhandenheit). Het zijn van de mens zelf verstaan we ten diepste als een ‘samenzijn’ (Mitsein).
Als mens zijn we voortdurend erop gericht de dingen in het klare daglicht te stellen en zowel in onze voorstelling als in het ‘werkelijke’ leven in onze grip te willen krijgen. Niettemin heerst er altijd en overal primair onbegrip en verborgenheid. Het duister van het niet-weten is echter geen ‘eendimensionaal zwart’ maar herbergt een geheim. De meeste mensen willen van het geheim in het leven niet weten; de eigen bestemming blijft in mist gehuld voor stervelingen die ronddolen in het labyrint. Het vinden van de richting naar het centrum en weer terug, vroeg van de held Theseus onverschrokkenheid en de helpende hand van een in liefde ontstoken prinses van Kreta, Ariadne, die hem voor zijn heldendaad - het doden van de Minotauros in het labyrint - hielp met haar draad. Het vinden van de juiste weg vraagt een goddelijke kunst, zoals de lichtgod Apollo die bezat, wanneer hij elke dag opnieuw met zijn vurige wagen langs het firmament rijdt, en in het zenit aangekomen tot ver over de aardse horizon heen kan kijken! Daarom is het nodig dat het goddelijke zien (de voor-zienig-heid) voor het beperkte zicht van mensen verstaanbaar wordt gemaakt door middel van een kunst van het duiden. Voor koningen staat bijvoorbeeld de waarheid op het spel inzake het krijgen van nakomelingen en het voeren van oorlogen en gewone stervelingen is het om hun persoonlijke levensgeluk te doen. Het Delphische orakel, de Pythia, de priesteres van de Apollotempel, bemiddelde met haar duistere voorspellingskunst hetgeen Apollo vanuit hemelse hoogte aanschouwde:
Vermaard tot over de landsgrenzen van het oude Griekse Rijk was het Orakel van de god Apollo te Delphi. Daar zat de Pythia - de priesteres van de tempel - boven een kloof met bedwelmende dampen en sprak haar raad in duistere bewoordingen uit. Bekend is hoe Croesus, heerser over Lydia, aan het orakel raad vroeg inzake zijn voornemen een oorlog met het buurland Perzië te beginnen. De voorspelling dat hij ‘een groot rijk zou verwoesten’, sterkte hem in zijn besluit. De Pythia duidde evenwel op de teloorgang van zijn eigen rijk. ... (Uit de speelwijzer van het spel: Mens, ken je Zelf: speel je Wijs!)
Uit het voorbeeld van Croesus wordt duidelijk dat het inwinnen van advies ons geen steek verder brengt wanneer we de tekenen op onze levensreis niet goed verstaan. Veelzeggend in dit opzicht is het verhaal van Oedipus die als (anti)held zijn door het Orakel van Delphi voorspelde bestemming trachtte te ontlopen. Toen hij, op het hoogtepunt van zijn roem, als gevierd koning van Thebe, onder ogen moest zien dat hij zijn moeder gehuwd en zijn vader gedood had, voelde hij zich gedoemd zichzelf de ogen uit te steken! Hoe tragisch was zijn levenslot. Voor ‘het tragische’ van het leven hebben wij heden ten dage weinig gevoel noch tijd er bij stil te staan. Mythen helpen ons hierbij. De mythe van Oedipus spiegelt ons een beeld voor, dat wij pas onze vrijheid kunnen realiseren als we het leven met alle ups en downs onder ogen durven te zien en het willen omarmen. Deze levenskunst noemde Nietzsche, in navolging van de klassieken, amor fati: de liefde voor het levenslot. In plaats van het levenslot te ontlopen vraagt levenskunst een oriëntatie op de eigen bestemming, een gerichtheid op het geheimzinnige en duistere centrum in het labyrint. Wat is er nodig om de duistere tekenen die het leven ons geeft te kunnen verstaan? Mogelijk zoiets als een ‘symbolisch bewustzijn’ (Tjeu van den Berk, 2003), dat wil zeggen een bewustzijn dat enerzijds sensitief is voor en zich laat aanspreken door symbolen, beelden en mythische verhalen - en dat anderzijds de betekenis daarvan weet te duiden. De ontwikkeling van een symbolisch bewustzijn zou wel eens een ‘postmoderne vorm van het duiden van orakeltaal’ kunnen zijn.
Hieronder volgt een kleine proeve van het duiden van een oud mythisch betekenisvol verhaal. Bij het interpreteren van meerzinnige beelden en verhalen is het steeds de vraag hoe we de woorden dienen te verstaan. Daarbij kunnen we ons afvragen hoe het verhaal vanuit verschillende perspectieven in de loop van de geschiedenis heeft betekend. Een hachelijke onderneming is het achterhalen van een ‘oorspronkelijke’ betekenis in de context van het ontstaan. Is het mogelijk vanuit een historisch-filosofisch perspectief, het wereldbeeld waarin het verhaal is ontstaan te reconstrueren en de vraag die in de mythe aan de orde is, te bezien vanuit de persoon in kwestie? Het betekenisvolle en de gelaagdheid van verhalen maakt het mogelijk in mythen niet alleen historische gegevens en culturele verbeelding te lezen, maar ook filosofisch-symbolische wijsheid over het menszijn dat ons ook nu nog kan aanspreken.
Het betreft een bekende mythe vol symboliek, de Oedipusmythe. Het ‘oedipus complex’ is een staande uitdrukking geworden en bekend is het jammerlijke gegeven van de vadermoord en de incestueuze verhouding tot de moeder. Vertelt de mythe ons op die manier dat we van nature onderhevig zijn aan agressieve impulsen en schaamtevolle verlangens? Dat het leven met een soort psychoanalytische variant op de zondeval, vanaf de geboorte kommer en kwel is? Of veeleer hoe moeilijk het is ‘de naakte waarheid’ omtrent onze levenswandel onder ogen te zien? Blijft de betekenis van de voorspelling van de Pythia- dat hij zijn vader zou doden en moeder huwen- zoals schoonheid zich in het oog van de waarnemer, verborgen in het existentiële perspectief van ‘de goede verstaander’? Uit de mythe begrijpen we dat de Pythia voor Oedipus een schaamtevol en ontluisterend toekomstbeeld voorspiegelde. Hij trachtte dit te ontlopen en vermande zich om, in integendeel, een heldenweg gaan! Zo was het voor hem evident en kon hij niet anders zien dan dat zijn heldendroom was gerealiseerd toen hij tot koning van Thebe werd gekroond. Interessant is dat ‘evident’, afkomstig van ‘evidere’, het latijnse woord voor zien, in deze context aldus evengoed op het verblindende en verhullende als het onthullende aspect van het onder ogen zien van de waarheid kan duiden.
Het raadsel ontraadselen is een nieuwe vraag stellen. Wijst de ‘mythische rode draad’ in zijn leven op de levensopgave te kunnen doorzien dat orakeltaal vanuit meerdere perspectieven is te verstaan? Vanuit elk perspectief is de mythe op een andere manier betekenisvol! Vraagt het ‘hermeneutische verstaan’ van mythen en van de tekenen die zich onderweg aandienen, van ons een soort kunst van de Baron van Münchhausen: om ons uit de gevangenschap van een beperkt perspectief te bevrijden? Dit paradoxale gegeven nodigt ons uit de mythe anders te lezen: om de aandacht te richten van het verhaal zelf naar het perspectief van de interpretator. Hoe laten we ons leven bepalen door de manier waarop we betekenis geven aan klassieke èn hedendaagse mythen en voorspellende orakeltaal,- zoals heden ten dage de beurskoersen ons leven lijken te bepalen? Zo biedt een hermeneutische invalshoek ons een mogelijkheid verschillende lagen in mythen te onderzoeken en mogelijke invalshoeken te reconstrueren hoe betekenis aan het verhaal te geven vanuit historisch-culturele, psychologische en symbolisch-existentiële kaders.
Zo las Freud in het Oedipusverhaal de psychologische tragiek van elk mensenleven: om mens te worden hebben we onze vader te doden en onze moeder te huwen! De Freudiaanse interpretatie van het Oedipus complex als een libidineus-cultureel conflict verraadt een persoonlijke, mannelijke en wetenschappelijke manier van verstaan, belichaamd door de 19e - 20e eeuwse Weense psychiater. Diens perspectief op de mythe laat een vooringenomenheid zien met het mannelijke lid en het primair stellen van conflictueuze aspecten van het leven: de strijd tussen de seksen en de inter-generationele strijd, gericht op het bezitten van de ‘eerste’ (in de dubbele betekenis van belangrijkste en in de tijd vooraanstaande) vrouw in het leven van de man, wat het schenden van een groot cultureel taboe impliceert. Er zijn velerlei manieren om iemand te ‘bezitten’,- van wettelijk eigendom (slavernij, mensenhandel en loonslavendom), tot huwelijkspartner tot de daad van vleselijk contact. Schuilt er nog een andere, symbolische betekenis in dit beeld van het doden als definitief afscheid van de vader, en in het huwen als meest intieme eenwording met de moeder? Welk andere verhaal vertelt de mythe ons over het mysterie van menswording, van het ‘worden wie je bent’? Hoe verwijst de mythe naar de typisch menselijke existentiële bestaanswijze? Hoe kan de mythe ons helpen het raadselachtige bestaan als mens te ontraadselen, zoals Oedipus in de mythe dat deed met het oplossen van het raadsel van de Sphinx - wie loopt er ’s morgens op vier, ‘smiddags op twee en ’s avonds op drie benen? - waarna het noodlottige gebeuren zich in zijn leven voltrok?
Traditioneel is ‘de vader’ de ouder die onze plaats in de maatschappij vertegenwoordigt: hij vertolkt de waarde en de wijze waarop we ons invoegen in de ordening van menselijke wetten en regels. De klassieke aanduiding van deze sfeer is de ‘nomos’. Traditioneel is ‘de moeder’ de ouder die onze verbondenheid met de natuurlijke wetten en kosmische ordening belichaamt. De klassieke aanduiding van deze sfeer is de ‘logos’. Vertelt de mythe ons iets over deze beide traditionele ouderlijke manieren, de vaderlijke en moederlijke, teneinde ‘het betekenisvolle’ in ons leven vorm te geven? Wanneer we de mythe op deze manier beluisteren, kunnen we er een les in levenskunst in horen over hoe we in ons bestaan aandacht kunnen geven aan de ethisch-politieke dimensie. Deze dimensie kleeft onherroepelijk aan de menselijke bestaanswijze. We kunnen niet anders dan dat we met de manier waarop we als mens een plek innemen in het grote geheel van kosmos, natuur, cultuur en samenleving tonen wat we ‘waardevol’ vinden! Vanuit dat perspectief vertelt de mythe over de vadermoord en de eenwording met de moeder op symbolische wijze dat we de gegeven (en in ons zelf verinnerlijkte) maatschappelijke ‘mannelijke’ orde (de nomos) hebben te doden en ons hebben te verbinden met een omvattende ‘moederlijke’ diepe natuurlijke ordering, van waaruit we zijn voortgekomen. Met het beeld van het huwen van de moeder wordt ons symbolisch een weg gewezen hoe in de diepte van ons zelf een poort te vinden naar een betekenisvolle primaire verbondenheid met het leven zelf.
De mythe vertelt ons verder dat Oedipus zichzelf de ogen uitstak en zijn koninklijke identiteit inruilde voor een zwerversbestaan; een zwervend bestaan is een bestaan buiten de sfeer van de ‘nomos’, zoekend naar hernieuwde verbondenheid met de sfeer van de ‘logos’. Het beeld van een nomadisch bestaan is door postmoderne filosofen zoals Braidotto en Deleuze ook gebruikt als beeld voor het wegvallen van traditionele kaders, en verwijzend naar ‘het jachtige’ van het postmoderne leven. Het beeld van de nomade verwijst naar het gegeven dat we eens getrokken grenzen hebben te overschrijden wanneer we eenduidige en voor iedereen geldige referentiekaders ontberen. De mythe verwijst zo betekenisvol naar een mogelijkheid opnieuw toegang te verkrijgen tot het betekenisvolle in een postmoderne conditie. Niet alleen in een culturele zin maar ook in een existentieel-hermeneutische betekenis. Hoe vertelt de mythe hermeneutisch over de sfeer van het existentieel betekenisvolle? Deze betekenislaag nodigt ons uit de mythe van ons eigen leven te verstaan. Hoe verkrijgen we toegang tot het mythische verhaal over ons eigen zijn in de wereld? De kennis die hiervoor nodig is verbergt zich in ‘de diepte’ van ons zelf. Het gaat om een verborgen kennis (‘gnosis’) die zich net als de Minotauros, vrucht van verboden liefde tussen mens en stier, schuilhoudt in het duistere centrum in het labyrint. Hoe verstaan we de tekenen op de levensreis, hoe openbaart zich het betekenisvolle in ons eigen leven? De vraag werpt ons terug op ons zelf. We leven met de vraag en ontberen een evident antwoord hoe het meerzinnige, ambivalente, verborgene, het schijnbaar toevallige en onbegrijpelijke dat zich in ons leven aandient, te verstaan.
De meerlagigheid van de mythe verwijst naar de klassieke sleutel van levenskunst Mens, ken u Zelve! Dat het verstaan van het ‘zelf’ zowel een spirituele als ethisch-politieke dimensie onthult, werk ik hieronder verder uit.
Kennis van het Zelf als eigen(tijdse) sleutel voor levenskunst
Kenmerkend voor het klassieke Pythagoreïsche wereldbeeld is de micro-macrokosmos gedachte: als mens zijn we in het klein (micro) een afspiegeling van de schoonheid en ordening van het grote geheel, de kosmos. Deze fascinerende gedachte herbergt een klassieke sleutel van levenskunst: wij zijn een betekenisvolle ordening en afspiegeling van het schone, wetmatige, onmetelijke en peilloze heelal dat ons omringt. Als we ons zelf vanuit die ‘diepte’ peilen en verstaan, krijgen we toegang tot kennis van het geheel. Zo beneden zo boven, zo binnen zo buiten!
Hoe kunnen we deze klassieke sleutel van levenskunst heden ten dage verstaan? Letterlijk bestaat de zin ‘Mens, ken u zelve’ uit vier zinselementen en hun samenhang als een vijfde element. Bijzonder in deze eerste betekenisverheldering is het woord ‘element’ zelf: dat een rijke filosofische geschiedenis bevat tot aan de oude Griekse natuurfilosofen. Zij reflecteerden over de betekenis van de vier elementen aarde, water, lucht en vuur, als fundamentele beginselen van het leven op aarde. De natuurfilosofen spraken daarnaast soms van een vijfde fijnstoffelijk element, de ‘ether’ of ‘quintessence’ (samentrekking van quinta essencia, latijn voor ‘vijfde element’). Een mogelijke interpretatie van dit vijfde element is dat het hierbij gaat om een integrerend of ‘gestalt’ principe. Onder meer omdat dit element vooral is gebruikt om te verwijzen naar het wonder en geheim van de mens als een ‘geheel’ dat meer is dan de som van de samenstellende delen (de vier natuurelementen). Via deze interpretatie worden we opnieuw verwezen naar het geheim dat we zelf zijn. Laten we de hermeneutische proef op de som nemen. Het ‘Gnoti Seauton’ of Mens, ken u zelve bestaat uit: Mens (1) ken (2) u (3) zelf (4) en (5)= de zin samenhang. Hieronder volgt een mogelijke interpretatie van de woorden in het licht van de vraag hoe we hedendaagse opvattingen van levensgeluk kunnen voeden vanuit de wortels van levenskunst. Daarbij gaat het erom levensgeluk als vraag te (blijven) verstaan, wanneer we verwijzen naar antwoorden die er door de geschiedenis heen zijn gegeven.
Ad (1) Wanneer we het eerste element ‘mens’ als vraag verstaan, verwijst het naar het mysterie dat we zelf zijn - dit is door de eeuwen heen op verschillende manieren verwoord. Bijvoorbeeld als het geheim van de Sfinx dat Oedipus wist te ontraadselen. Zijn antwoord op het raadsel van de Sfinx: wie is het wezen dat ’s morgens op een been, ’s middags op twee benen en ’s avonds op drie benen loopt? luidde: dat is de mens! In de Renaissance is de oude wijsheid omtrent de mens poëtisch door Pica della Mirandola verwoord met de beroemde ‘hermetische’ woorden: "Een groot wonder, O Asklepius, is de mens". Asklepius is de Epytische variant van de Griekse mythische figuur Hermes. Is het een overbodige mythologische franje dat de filosoof deze figuur aanroept, of juist betekenisvol ter aanduiding van de onuitputtelijke bron van betekenis dat het wezen mens zelf is?! Hebben we hiertoe niet een (halfgoddelijke) kunst van het duiden nodig om ons zelf vanuit die diepte te kunnen verstaan? In de ’moderne tijd’ werpt Kant een rationalistisch licht op de diepe betekenis van de vraag ‘Wat is de mens?’. Deze vraag vormt dan de grond om drie deelvragen te verstaan die verschillende kennisdomeinen ontsluiten: ‘Wat kan ik weten?’ (theoretische kennis), ‘wat moet ik doen?’ (morele kennis) en ‘waarop mag ik hopen?’ (metafysische en religieuze kennis). In onze tijd heeft Heidegger het wonderlijke wezen van de mens aangeduid als een existentiële bestaanswijze met de naam ’Da-sein’ (zie hierboven).
Ad (2) Zetten we een vraagteken achter het tweede element in de zin - het ‘ken’ u zelf- dan stellen we een vraag naar wat kennis eigenlijk inhoudt en welke vormen van kennen er zoal zijn. Zo kunnen we hedendaagse eenzijdige opvattingen over de legitimatie van kennis - de positivistische interpretatie van ‘evidence based’ - relativeren in het licht van de geschiedenis van opeenvolgende manieren hoe kennis steeds verschillend is opgevat en verzameld. Zulk een historisch-filosofisch overzicht biedt inzicht in de relatieve geldigheid van kennisaanspraken in relatie tot opeenvolgende paradigma’s.
Beginnen we bij het oude bijbelse beeld van ‘het eten van de vrucht van de boom van kennis van goed en kwaad’. Dit beeld duidt op symbolische wijze op de bijzondere en ingrijpende aard van morele kennis, die lijkt samen te hangen met opvattingen over wat wezenlijk menselijk is in relatie tot het goddelijke. In dat kader speelt ook een noodlottig aspect van de menselijke bestaanswijze en de geschiedenis een rol, die wordt aangeduid met de zondeval en de verdrijving uit het paradijs!
In de klassieke filosofie worden de verschillende kennisdomeinen minder exclusief onderscheiden dan huidige dichotomieën, bijvoorbeeld die tussen ‘normen’ en ‘feiten’, suggereren. Een Platoonse opvatting van kennis wijst op het inherent morele aspect van ware kennis. Wanneer we de dingen vanuit het aspect van ‘het goede’ écht kennen, gaat dit samen met moreel goed handelen! De ontwikkeling van de wetenschappen uit de klassieke filosofie leidde tot een verzelfstandiging van de verschillende kennisdomeinen. Gedurende dat emancipatieproces wordt langzamerhand het filosofische streven losgelaten fenomenen te kennen vanuit een primaire verwondering en voortkomend uit fundamentele vragen. Tegenover de klassieke wijze de fenomenen in hun wonderlijke samenhang te kunnen verhelderen, kenmert een ‘moderne’ kennisopvatting zich door een strenge scheiding aan te brengen tussen de sfeer van feiten en theoretische kennis en de sfeer van het behoren, van deugden en morele kennis.
In de ‘postmoderniteit’ wordt het onderscheid tussen het technisch juiste en het moreel goede opnieuw ter discussie gesteld. Dit blijkt onder meer uit de huidige vraag naar duurzaamheid en de oproep tot normatieve professionalisering. We lijken ons de beperkingen, eenzijdigheden en innerlijke tegenstrijdigheden van moderne opvattingen over kennis te realiseren. Het ‘herbronnen’ zou de vraag naar gedragscodes en ethische kaders vanuit een oorspronkelijke verwevenheid van beide sferen kunnen duiden.
In de postmoderne filosofie klinkt ook een hernieuwde belangstelling voor klassieke mythen en voor de filosofie van de levenskunst door. In dat kader is het interessant op de mythische oorsprong van filosofische kennis te wijzen. Het oude Griekse woord voor kennis ‘gnosis’ verwijst naar een vorm van kennen die weet heeft van de eigen oorsprong, volgens de mythe over Sophia, godin der wijsheid. De mythe vertelt dat de Demiurg, schepper van ‘de wereld’ werd geboren in een moment van vergetelheid, wanneer Sophia’s haar ‘ware oorsprong’ vergeet. Het vergeten van die oorspronkelijke wereld van licht leidt tot verdeeldheid en ‘verduistering’. Over dit mythische scheppingsverhaal kunnen we onder meer in Plato’s dialogen en in gnostieke geschriften lezen.
(Ad 2 en 3) Het derde en het vierde element- het ‘je zelf’ of ‘u zelve’- lopen als het ware hand in hand: ze slaan ‘reflexief’ terug op elkaar. Dat is op zichzelf al een interessant gegeven. Er is het ‘u’ of ‘jij’ waarmee een ieder wordt aangesproken in de symbolische orde van de taal die tegelijkertijd een sociale ordening betekent. Het aanspreken van elkaar met de tweede naamval (en met de eigen naam) brengt ons in eerste instantie naar de sfeer van nomos - de sfeer waarin menselijke wetten in een maatschappelijke orde worden ingesteld. In tweede instantie wordt met het ‘zelf’ de (maatschappelijk) aangesprokene opgeroepen in zichzelf te keren - de uiterlijke persona (het maatschappelijke masker) te verbinden met wie z/hij in oorsprong is, de sfeer van ‘logos’ - onze herkomst uit de natuurlijke en kosmische ordening die ons omringt. In die zin betekent de spreuk een oproep aan de mens beide sferen met elkaar te verbinden. Beide elementen ontlenen hun reflexieve betekenis aan het eerste woord ‘Mens’. Zo kunnen we in de spreuk een fundamentele ambivalentie lezen, in het verstaan van wie we zijn. Enerzijds is er het meer wereldlijke verstaan van de mens volgens ‘de wetten van de Demiurg’, bijvoorbeeld in de beruchte zin van Hobbes dat ‘de mens de mens een wolf is’. Anderzijds bestaan er door alle eeuwen heen verhalen die van een mythische, spirituele of goddelijke herkomst van de mens vertellen. De verschillende filosofische mensbeelden die er in de loop van de geschiedenis zijn ontstaan (Kleinluchtenbelt, 2007) bevatten veelal impliciet of expliciet dergelijke oorsprongsverhalen. Zoals ‘de Leviathan’, de titel van Hobbes’ werk waarin hij de noodzaak van een sterke dictator bepleit op grond van de ‘wolvennatuur’ van de mens, verwijst naar het bijbelse verhaal over een groot monster met de naam Leviathan.
Het vijfde element, de zinvolle samenhang van de vier afzonderlijke zinselementen, is wonderlijk en fascinerend! We worden op onszelf teruggeworpen met de vraag vanuit welk kader of paradigma wij naar een betekenissamenhang van de afzonderlijke woorden als zin zoeken! Hoe verstaan we de oproep onszelf te kennen in een premoderne zin? Vanuit zo’n referentiekader interpreteren we de spreuk in het licht van mythische en religieuze verhalen over onze goddelijke oorsprong. In dat geval is het belangrijk dat we de mythen en verhalen van onze cultuur goed kennen en mogelijk worden we geïnspireerd nieuwe culturele mythen te scheppen die van toepassing zijn op de hedendaagse tijd. Hoe beluisteren we de spreuk in een moderne zin? Verstaan vanuit het referentiekader van de moderniteit zijn we als kennende subjecten alert op subjectieve verkleuringen en vermaant de oproep ons het kenproces zuiver te houden. Ook betekent de spreuk een les in bescheidenheid: menselijkerwijs is het alleen mogelijk objectieve kennis van de wereld te verwerven en niet over metafysische vragen zoals onze ‘ware (goddelijke) herkomst’. Daarin kunnen we slechts geloven. Kants kritische filosofische onderzoek had als doel het domein van het kennen te begrenzen om ‘plaats te maken voor het geloof’.
En hoe beluisteren we de spreuk Mens, ken u zelve in een post-moderne zin? Het postmoderne credo over ‘de dood van de grote verhalen’ relativeert de moderne zekerstelling van wetenschappelijke ware kennis over ‘de objectieve werkelijkheid’. Het postmoderne besef dat alle noties over de werkelijkheid uiteindelijk zijn gefundeerd in de verhalen die we aan elkaar door vertellen - wat wordt aangeduid als de ‘linguistic turn’ - impliceert dat ook de hardste natuurwetenschappelijke theorie in laatste instantie een verhaal is met een heel specifieke (wetenschappelijke) structuur. Dat betekent dat Darwins evolutietheorie qua geldigheid uiteindelijk op gelijke voet staat met mythische en religieuze vertellingen, bijvoorbeeld het bijbelse scheppingsverhaal. Een rode draad door alle drie paradigma’s lijkt mij het existentiële gegeven: Typerend voor de menselijke bestaanswijze is dat we leven in verhalen. Afhankelijk van de wijze waarop we deze aan elkaar door vertellen, gaan we in (sommige) verhalen ‘echt’ geloven.
De zin ‘Mens, ken u zelve’ vraagt daarom tegelijkertijd naar de wijze waarop men, vanuit de sfeer van nomos komende, in de tempel de sfeer van de logos betreedt, en in die confrontatie van verstaanswijzen de wereld om zich heen tot begrip brengt. Die confrontatie vraagt om een hoogst persoonlijke begrip van de plaats van de mens, in het bijzonder van degene die het advies inwint, in het grote geheel! Op die vraag zijn aldus premoderne, moderne en postmoderne antwoorden te geven. Vanuit de filosofie van de levenskunst is het de kunst om, welk antwoord we ook geven, in elk antwoord de vraag te blijven horen. Dit komt neer op de Socratische kunst in het kennen van onze fundamentele onwetendheid uit te gaan! Dit filosofisch inzicht fundeert de praktische wijsheid die relevant is voor de praktijk van het leven. Levenskunst betekent in die zin ook een oefening in (niet-)weten, in het moedige besef de af-grondelijke diepte van ons bestaan te onderkennen en de sprong te wagen! ‘Werde der du Bist!’- in de woorden van de levenskunstenaar Nietzsche.
Methodische bouwstenen voor een filosofische levenskunst
Hiervoor zijn verschillen in perspectieven en paradigma’s vanuit de premoderniteit tot heden in vogelvlucht de revue gepasseerd met het oog op een filosofische levenskunst in ‘postmoderne tijden’. Essentiële voorwaarde hiertoe lijkt mij de historische verworvenheid van de moderne vrijheid van het individu te verbinden met mogelijkheden tot gemeenschapsvorming. Zo wordt er gesproken over de civil society en de ‘verduurzaming’ van levenssferen (van milieu, economie tot sociale verbanden). Als mogelijke inspiratiebron hiertoe is het ‘mens ken u zelve’ geïnterpreteerd als een oproep buiten het persoonlijke referentiekader de dialoog aan te gaan met verschillende partijen en de veelkleurigheid van manieren waarop mensen in het leven staan te waarderen. Is het mogelijk ons zelf, de ander en de wereld tegemoet te treden vanuit een besef dat er geen ‘laatste waarheid’ bestaat? Dat we ‘de werkelijkheid’ als vaststaand gegeven tussen haakjes plaatsen en als ‘voortgaande dialoog’ opvatten? Een dialogische grondhouding vooronderstelt vertraging, verstilling en een vrije ruimte van onderzoek en co-creatie.
Bij wijze van conclusie stel ik daarom geen nieuw ‘funderend kader’ voor maar een soort methodische vertaling van de oogst uit het ‘herbronnen’. Een filosofische levenskunst roept ons op de paradigma’s te beschouwen als mogelijke filosofische gezichtspunten ten behoeve van het cultiveren van een perspectivische blik, van het verzamelen van verschillende bouwstenen ten behoeve van meervoudige kennis. Daarin kunnen mythologische verhalen over het leven worden gekoppeld aan filosofische gezichtspunten en vormen van kunst. In plaats van eenduidigheid, evidentie en universele geldigheid, vraagt het postmoderne leven om een tijdelijke behuizing in eigentijdse en pluriforme ‘nomadische tenten’ voor een gemeenschappelijke avontuurlijke reis op ruimteschip Aarde. De verschillende paradigma’s bieden diverse weefsels en veelkleurige stoffen voor het creëren van nomadische tenten:
Voor het realiseren van een postmoderne levenskunst zijn er verschillende bronnen om uit te putten: wetenschappelijke, praktische, kunstzinnige en morele vormen van kennis en verschillende soorten bewustzijnsvormen. Dit idee inspireerde mij tot het ontwikkelen van het spel Mens, ken je Zelf! Het biedt een forum voor het cultiveren van de kunst van het betekenisgeving. Het betekenisvolle kan worden vertolkt door middel van symbolen, beelden en (mythische) verhalen over ieders levensreis. Insteek in het spel is een persoonlijke vraag - een ‘droomwens’ - die inhaakt op verlangen en hoop. Drijfveren kunnen de kracht van het toekomstige vrij maken en mogelijkheden van co-creatie verkennen en verbinden met de ‘gewordenheid’: de dwang van het levenslot’ en het determinerende vanuit het verleden. Het spel helpt een filosofische onderzoeksruimte te ontsluiten en biedt een kunstzinnig speelveld om zich te oefenen met het vormen van een symbolisch bewustzijn en dit te integreren met rationele bewustwording. Dat betekent dat men gevoeligheid en taal leert creëren voor ‘het betekenisvolle’ in het eigen leven en in relatie tot elkaar; openheid voor diverse leefstijlen in relatie tot de maatschappelijke en natuurlijke context.
Het herkennen en duiden van het ‘betekenisvolle’ in het leven door het vormen van mythen en symbolen over de levensreis doet niet alleen een appèl op het vormen van een ethisch-politiek bewustzijn, maar opent tevens de poort naar een spirituele laag in het leven. Een treffend beeld uit het premoderne paradigma speelt bij dit laatste een essentiële rol: de metafoor van de innerlijke stuurman of het innerlijk kompas. De hiervoor gegeven duiding van de Oedipus mythe biedt een methodische weg om deze metafoor ook in het postmoderne leven een concrete betekenis te kunnen geven. Pas na ‘het doden’ van geïnternaliseerde ‘vaderlijke’ culturele codes - waaronder politieke ideologieën, sociale en morele conventies die we vaak vanzelfsprekend en daardoor gedachteloos volgen in de buitenwereld - ontstaat er ruimte om ons met ‘de moederlijke oorsprong’ te verbinden. Dit beeld kunnen we verstaan als het open staan voor de natuurlijke wijze waarop ‘het betekenisvolle’ zich in onszelf en in de natuurlijke ordening om ons heen openbaart. Na het ‘doden’ van oude kaders staan we voor de opgave ons te verbinden met het domein van vitaliteit en waardecreatie. Daarmee staan we na het veroveren van een ‘negatieve vrijheid’ opnieuw voor een vraag: wat is waarde- en betekenisvol in mijn leven? Waaraan ontleen ik ijkpunten, bijvoorbeeld in relatie tot mijn kinderen en partner, om mij in mijn werk verder te ontwikkelen en in het leven van alledag?
Voor het ontwikkelen van een ‘postmodern integratief bewustzijn’ kunnen de inzichten en adviezen uit oude scholen van levenskunst ons als wegwijzers op weg helpen. De cynici en sceptici motiveren ons een terugtrekkende beweging te maken - door alle vermeende zekere kennis tussen haakjes te plaatsen en maatschappelijke conventies en clichés over levensgeluk te wantrouwen. Daarna volgt er een weg naar openheid voor wat zich direct en primair aandient in het lijf, op de bodem van onze ziel en om ons heen, als tekenen op de levensweg. Kunnen we hedendaagse vormen van hedonistische levenskunst creëren? Oorspronkelijk hedonisme als richtingaanwijzer leert ons niet het genot als overdaad, maar juist te kunnen genieten vanuit onze eigen maat. Daartoe is het nodig te durven vertrouwen op lijfelijke signalen, het vermijden van pijn en afhankelijkheid en zich te oefenen in de kunst van het genieten. Ook een oorspronkelijke stoïcijnse visie op onze ‘redelijkheid’ als een innerlijk licht, kan ons helpen de zoektocht in het labyrint van binnenuit te verhelderen en te verbinden met wat we van buiten tegenkomen op de levensreis.
Existentiële openheid en nabijheid als sleutel voor een spiritueel en politiek bewustzijn
Hoe kunnen we het geschetste historische perspectief op levenskunst in het leven van alledag concretiseren tot de ontwikkeling van een ‘inclusief’ bewustzijn waarin zowel een spirituele als ethisch-politieke dimensie is opgenomen? Deze vraag wil ik toelichten aan de hand van een lezing van de roman van Jacoba van Velde De grote zaal. In het kader van ‘Nederland leest’ is deze parel van existentiële levenskunst weer onder de aandacht van een breed publiek gekomen. Bijzonder vind ik hoe de auteur en vertaalster van de schrijver Camus - die in existentialistische kringen in het Parijs van de jaren ‘50 verkeerde - een gender annex dialogisch perspectief toevoegt aan de filosofische agenda van existentiefilosofen: Hoe kunnen we in vrijheid het eigen leven vormgeven, zonder te kwader trouw te worden?
Het verhaal gaat in mijn oren ook over de vraag: Hoe kunnen we een eigen en authentiek existentieel antwoord geven op het onvermijdelijke dat ons in ons meest individuele zijn treft en tevens de ander insluit? Hoe kunnen we de onvermijdelijke en ondraaglijke realiteit van de naderende dood in ons bewustzijn toelaten en als onze uiteindelijke bestemming een betekenisvolle plek geven in ons samen-zijn in de wereld...?
De roman leest als een existentiële thriller en is een diepgaandere filosofische analyse waard dan als slot van dit artikel ter illustratie van een existentieel perspectief op een hedendaagse vorm van levenskunst.
Het boek gaat over de laatste maanden in het leven van Geertruida in de relatie tot haar dochter Helena. Het verhaal begint met het ziekbed van de moeder na een hartaanval. We lezen hoe haar ziekte uiteindelijk tot haar sterfbed leidt en hoe zij die laatste dagen beleeft. Door de korte, bijzonder levendige en directe schrijfstijl komt het gebeuren rechtstreeks bij je binnen als lezer. Daardoor verkeer je direct al in eenzelfde staat van verwarring en desoriëntatie als Geertruida zelf. Ze vraagt zich voortdurend af ‘waar ben ik eigenlijk ... waar was ik voor ik hier kwam ... wat is er als je die deur uitgaat ... er moet toch een begin geweest zijn?’ (ibid, p1-3) Het vragen opent een staccato beleving van de werkelijkheid in verveling en verwondering, vertwijfeling en (wan)hoop. Het voert ons naar een hedendaagse variant van de zoektocht in het labyrint!
Nadat Geertruida zich van haar toestand bewust is geworden - dat ze zich in een verpleeghuis als voorstation van de dood bevindt - worden we als lezer deelgenoot van haar onbedwingbaar verlangen haar dochter te zien; midden in de nacht wordt haar het stilzwijgen opgelegd als ze heel hard ‘Helena, Helena....’ blijft roepen. Wanneer haar dochter haar enige tijd later in het verpleeghuis komt opzoeken, worden we meegevoerd in een werkelijkheid van herinneringen - in eerste instantie van de moeder aan haar dochter. Geertruida herinnert zich dat ze zelf altijd te verlegen was om iets te zeggen, gefocust als ze was om een goede indruk te maken, terwijl Helena dat nooit kon schelen. In de toon van haar stroom van herinneringen klinkt bewondering door: ‘door haar had ik het druk, had mijn leven een zin (ibid, p56). Daarna horen we vanuit het perspectief van de dochter: ‘Zoek een doel in het leven, maar zoek het niet in mij.’(p. 56) Afwisselend vanuit hun beider perspectieven worden we als lezer deelgenoot van de tijd dat Helena opgroeide - Geertruida mijmert ‘het leek mij naderhand of de mooie verhalen van wonderen en goedheid plotseling vervangen waren door verhalen over haat, straf en hel...’ (73) Daarna horen we hoe Helena’s vertrouwen in de mens en in God diep geschokt was door het verraad van haar vriendin op school. Door toedoen van haar vriendin kreeg Helena ten onrechte straf van de schooljuffrouw voor een tekening die deze vriendin had gemaakt, vanwege de geslachtsorganen die erin waren afgebeeld. Het verraad schokte haar tot diep in de ziel. Hoewel de kinderen en de schooljuf haar weer vriendschappelijk bejegenden, nadat de onterechte beschuldiging aan het licht was gekomen, voelde ze voortaan voor hun vriendschap angst. Een vroege levensles in onrechtvaardigheid en kwade trouw. Ze had geleerd ’dat degene die tegen de algemeen aanvaarde normen ingaat, alleen komt te staan en dat middelmatigheid een zekere veiligheid verschaft.’ (82)
Geertruida realiseert zich langzamerhand haar situatie: nu bevindt ze zich nog in ‘de kleine zaal’ maar haar uiteindelijke bestemming is onherroepelijk ‘de grote zaal’: een troosteloos uitzicht, een voorstation voor de plaats van bestemming wanneer het sterven in zicht komt. Alleen het contact met haar dochter biedt haar troost ‘Zal ik ook het laatste uur alleen zijn? Nee, Helena komt dan zeker. Ik zal haar hand vasthouden en dan misschien niets merken, als ik de grote stap moet doen.’ (70) Er bestaat geen oplossing voor de dood en de fundamentele eenzaamheid van de mens. Toch is er een existentieel antwoord mogelijk, zoals uit het relaas van Geertruida blijkt - het vasthouden van elkaars hand - een ontroerend beeld van wat Helena in een simpele daad van ‘er te zijn’ voor haar moeder kan betekenen, als deelgenoot op het einde van haar moeders levensreis. De onvermijdelijke dag komt dichterbij. Behalve de existentiële troost in de relatie met haar dochter, ervaart Geertruida plots de schoonheid van het ‘pure zijn’: ze kijkt uit de openslaande deuren naar de tuin rondom het verpleeghuis, ziet en hoort een merel, ruikt de hyacinten ... ‘In lange tijd heb ik me niet zo rustig en vredig gevoeld. Zo zou ik me altijd willen voelen, zonder pijn, zonder verdriet, zonder opstand... ogenblikken van een absolute rust, waarin ik niets wenste.’(115) Geertruida lijkt de pure gemoedsrust te smaken waarover de oude filosofen van levenskunst spraken! Als dan de dag van het einde nabij komt, keert de wanhoop terug en lijken we teruggekeerd in het beeld van de zoektocht in het labyrint ‘God! Help me! Laat me niet alleen dwalen in die duisternis waar ik geen weg weet en die voor mij onbegrijpelijk is.’ (132) Hoewel ook Helena beseft dat haar moeder nu voor de allerlaatste strijd staat, die ze alleen moet voeren, is ze er voor haar op dat ‘verschrikkelijkste laatste uur’. Die nabijheid betekent geen romantisch naïeve opheffing van de fundamentele eenzaamheid van het bestaan en het onbegrijpelijke van de dood,; maar een puur en simpel en naakt zijn in openheid en nabijheid. Als symbool en bekrachtiging is er de existentiële daad van elkaar de hand reiken ‘ik wist het, ik wachtte op je. Ik was al voor de zwarte tunnel, waar ik alleen in moet gaan...’ ( 133-134)
De roman laat in schone eenvoud zien hoe ‘het betekenisvolle’ zich aandient in het naakte zijn, in het er zijn voor elkaar, in de eenvoud van het leven en de rauwheid van de het sterven. De trouw aan zichzelf en de ‘mauvaise foi’ tonen zich in simpele verwikkelingen in het leven, bijvoorbeeld in een schoolsituatie van onterecht gestraft worden; duidelijk wordt hoe daar een ethisch existentieel bewustzijn ontstaat op de kleine schaal van intermenselijke verhoudingen. Hoe er als tegenhanger van ‘de hel dat zijn de anderen’ ook existentiële nabijheid, herkenning en solidariteit mogelijk is - hoe dichtbij, open en puur het contact tussen moeder en dochter is en een existentiële ruimte tussen hen voelbaar is. Daarbinnen dient het betekenis- en waardevolle zich onherroepelijk en vanzelfzwijgend aan. De roman laat tevens zien dat ‘de normale menselijke situatie’, zoals die zich dagelijks tijdens het koffiedrinken in het verpleeghuis van Geertruida voltrekt, juist niet een toonbeeld is van nabijheid, openheid en menselijke solidariteit. Meestentijds degenereert het bewustzijn in sociale situaties zich tot de versmalde social talk, haat en nijd, in- en uitsluiting door groepen die we allen kennen. Het vergt een volgende stap van analyse te laten zien hoe de onmiskenbare zij het ‘eindige’ mogelijkheid van een ethisch bewustzijn - zoals het zich toont in de relatie van Geertruida en Helena - geëxtrapoleerd kan worden naar grotere schalen en vormen van politieke bewustwording.
Conclusie: levenskunst als ethisch-politieke keuze
In dit artikel is het overstelpende aanbod populaire levenskunst op de trainingsmarkt van welvaart en geluk geproblematiseerd. Levenskunst vertoont wat betreft de vraag naar het goede samenleven weliswaar een breed spectrum, maar de teneur lijkt individualistisch en maatschappelijk onverschillig te zijn. In de postmoderne conditie vertoont zij een dubbel gezicht. Enerzijds biedt levenskunst een antwoord op conflictueuze krachten van de moderniteit die het zinvolle in ons bestaan dreigen te ondermijnen. Anderzijds lijkt ze evenzeer een symptoom te zijn van het huidige tijdsgewricht en weerspiegelt ze de individualistische en (spiritueel) materialistische geluksdroom van de postmoderne, onmaatschappelijke neoliberale mens.
In het tijdperk van de moderniteit bepaalden ideologieën - zoals de Christelijke heilsgeschiedenis en het wetenschappelijk vooruitgangsgeloof - de geldigheid van ethische en politieke waarden. Daarmee begrensden ze het bereik van het economische en instrumentele handelen zolang aan gedeelde waarden geldigheid werd toegekend. In de huidige globale neoliberale markt in de postmoderne conditie is het andersom: de markt bepaalt het recht van spreken en begrenst de sfeer van waarden en zingeving. Het maatschappelijke streven naar vooruitgang betreft niet langer een strijd om waarheid en welvaart, het doorgeven van culturele waarden vanuit een Bildungsideaal. Innovatiedwang en winstbejag zwepen de economische waardecreatie op tot ongekende hoogten. Zo ontlenen alle waarden uiteindelijk legitimiteit aan de markt. In de context van internationale betrekkingen en het globaliserende handelsverkeer bepaalt de wereldmarkt de waarde van ideeën, waarden en ideologieën. De criteria van bruikbaarheid en functionaliteit gelden niet meer als tegenhangers van het ideële maar ontpoppen zich als laatste reddingsboei: zolang spiritualiteit, normen&waarden of ‘verduurzaming’ als imago en succesvolle brand verkopen, hoeven ze nog niet in het kabinet van een romantisch verleden te worden bijgezet.
Als antwoord op het dreigende verlies van het betekenis, van het waardevolle omwille van zichzelf, wijs ik op het braak liggende ethisch-politieke veld in de geschetste postmoderne constellatie. Diep onder de grond van huidige levensvormen liggen de sporen van een wijsheidstraditie waaruit de populaire levenskunst is voortgekomen. Dit spoor biedt richtingaanwijzers hoe men zich van het betekenis- en waardevolle in postmoderne tijden bewust kan worden. Als voorbeeld is geschetst hoe het levenskunstspel Mens, ken je Zelf! in het kader van mijn filosofische praktijk wordt ingezet voor heroriëntatie in leven en loopbaan vanuit een bezinning op gedeelde fundamentele waarden. In premoderne perioden vervulden gedeelde culturele mythen een dergelijke rol het waardevolle in het leven van een gemeenschap te realiseren. Dit gegeven is aan de hand van een hermeneutische interpretatie van de Oedipusmythe geïllustreerd: hoe een mannelijke (nomos) en een vrouwelijke (logos) dimensie in hun onderlinge samenhang als kunst van betekenisgeving het existentiële domein vermag te ontsluiten.
De versmalling, fragmentering en marginalisering van het domein van het betekenis- en waardevolle is in relatie gebracht met de ontwikkeling van de moderniteit. Aan de hand van een historisch-filosofische analyse van de spreuk ‘Mens, ken u zelve’ zijn de contouren van een postmoderne vorm van levenskunst geschetst die zich hermeneutisch rekenschap geeft van haar historische wortels. In die zin is de oudste spreuk van levenskunst ‘Gnoti Seauton’ geïnterpreteerd. De soort kennis waarover de spreuk gaat, spreekt ons aan op onze persoonlijke en gemeenschappelijke verantwoordelijkheid. Het ‘Mens, kun u Zelve’ vraagt van ons ‘verschil’ te maken in plaats van als ‘consument’ vrijblijvend kennis te vergaren en voor je ‘eigen ding’ te kiezen. Het gaat erom dat elke keuze ook een ethisch-politieke lading heeft, hoe ogenschijnlijk banaal de keuze ook mag zijn. In laatste instantie gaat het erom zichzelf als vraag te verstaan! (Hoe) is dat mogelijk? Als postmoderne nomade? We worden nomadisch door het hermeneutische inzicht dat we nooit absoluut kunnen verstaan, maar steeds relatief in de context van ons eigen referentiekader. Dit lijkt mij een essentieel punt voor een filosofische vorm van levenskunst. Hermeneutiek creëert transparantie in de wijze waarop we ons zelf en de werkelijkheid interpreteren. Zo ontwikkelen we een besef dat onze wijze van verstaan zowel persoonlijke, culturele als historische wortels heeft. Dit hermeneutische inzicht vraagt van een ieder zich open en kwetsbaar op te stellen in de omgang met elkaar en met de wereld. Hoe zou de wereld eruit zien wanneer we onze opvattingen en manier van doen niet vanzelfsprekend vinden, maar presenteren als een voorstel in een voortdurende dialoog, een mondiaal voortgaand gesprek? Het zou een enorme stap voorwaarts betekenen in termen van morele en sociale ontwikkeling - zowel voor de mensheid als voor ieder mens persoonlijk.
De analyse resulteerde in een methodisch model waarin pre-moderne, moderne en postmoderne kennisvormen weefsels vormen voor ‘nomadische tenten’. Teneinde deze weefkunst niet in een filosofisch abstracte maar een existentiële betekenis te verstaan is uitgelegd hoe een ‘symbolisch bewustzijn’ kan ontstaan door een premoderne mythisch-magische beleving met een moderne begripsverheldering van het bestaan te integreren. Het ijkpunt hiertoe, voorbij goed en kwaad, is te vinden in de existentiële vraag of de kwaliteit van leven in haar volheid wordt getoond in plaats van analytische gereduceerd tot een mono-causaal model. Methodisch gezien dient er een hermeneutische verrijking van perspectieven en dimensies te worden nagestreefd. Hoe kan een ‘postmoderne’ levenskunst verschillig worden ten aanzien van een principiële relativiteit van perspectieven in het licht van ethisch-politieke vragen die zich kenbaar maken in het leven van alledag? Hier is geen algemeen geldend antwoord op gegeven, maar gewezen op de waarde van nabijheid en openheid, de morele verplichting zich puur persoonlijk te willen laten aanspreken door de ander en door het betekenis- en waardevolle in het leven van alledag. Het ethisch-politieke en spirituele dient zich vanzelf en in het klein aan als dimensies die ertoe doet in de diepte, in de existentiële ruimte tussen personen. Dit werd ten slotte geïllustreerd aan de hand van De Grote Zaal van Jacoba van Velde, in het bijzonder in de context van de moeder - dochter relatie tussen Geertruida en Helena.
De ontwikkeling van een ethisch-politiek bewustzijn heeft niet alleen betekenis in de zin van een persoonlijk individuatieproces, maar als een vorm van maatschappelijk handelen waarin een positieve vrijheid wordt vormgegeven vanuit wat als waardevol geldt in het leven. De sleutel biedt een postmodern inzicht in het Mens, ken u zelve: de erkenning van ‘het existentiële en betekenisvolle’ als een eigenstandig en waardevol domein die de sfeer van het economische, functionele en instrumentele handelen dient te begrenzen. Dit vraagt van individuen het leven niet alleen als persoonlijke gelukstrip maar als een ethisch-politieke keuze te omarmen en om te zetten in maatschappelijke vormen van levenskunst!
Literatuur
Achterhuis, Hans (1988) De markt van welzijn en geluk. Baarn: Ambo.
Ahrendt, H. (1994, vert) Vita Activa, Amsterdam: Boom.
Berk, Tjeu van den (2003) Mystagogie. Inwijding in het symbolisch bewustzijn Zoetermeer: Uitgeverij Meinema
Braidotto, R. (1991) Beelden van de leegte. Kampen: Kok Agora
Brohm, R. & Muijen, H. 2010 "Leven in organisaties: een kunst!" Deel 1-3 in: Filosofie. 20 (1) pp 45-50; (2) pp 50-55; (3), pp.49-53).
Coenen, B. (2009) Schuren, knutselen en schooieren Barneveld: Nelissen.
Dohmen, J. (red, 2008) Over Levenskunst. De grote filosofen over het goede leven. Amsterdam: Ambo; (2008)Tegen de onverschilligheid. Pleidooi voor een moderne levenskunst. Amsterdam: Ambo; (2008) Het leven als kunstwerk. Rotterdam: Lemniscaat
Fromm, E. (1972) De angst voor vrijheid. De vlucht in autoritairisme, destructivisme, conformisme Utrecht: Bijleveld
Griffioen, S. (1993) Lyotard en de grote verhalen, in: Boer, Th. de (e.a.) Moderne Franse filosofen - Foucault, Ricoeur, Irigaray, Baudrillard, Levinas, Derrida, Lyotard en Kristeva, Kampen: Kok Agora, pp.111-125.
Hadot, P. (2004) Filosofie als een manier van leven. Amsterdam: Ambo.
Heidegger, M. (1927) Sein und Zeit. Tübingen: Max Niemeyer Verlag.
Hillesum, E. (1986)Etty: De nagelaten geschriften van Etty Hillesum 1941-1943. (Klaas A. D. Smelik, red) Amsterdam: Uitgeverij Balans.
Kleinlugtenbelt, D.(2007) Mensbeelden en levenskunst. De mens en de kunst het eigen leven vorm te geven. Budel: Damon.
Kant, Immanuel (1997) Fundering voor de metafysica van de zeden. Amsterdam: Boom.
Kessels, J.(1999) Geluk en wijsheid voor beginners. Inleiding in de kunst van het filosoferen. Amsterdam: Rainbow Pockets.
Kroesen, O. (2008) Leven in organisaties. Ethiek, communicatie, inspiratie. Vught: Skandalon.
Lyubomirsky, Sonja (2008) De maakbaarheid van het geluk. Een wetenschappelijke benadering voor een gelukkig leven. Amsterdam: uitgeverij Archipel.
Kunneman, H. (2009) Voorbij het dikke-ik. Bouwstenen voor een kritisch humanisme. Amsterdam: uitgeverij SWP
McIntyre, A. (1984) After Virtue.A Study in Moral Theory. University of Notre Dame Press.
Muijen, A.S.C.A. (2010) Mens ken je Zelf: Een spellenserie voor Levenskunst in Praktijk. menskenjezelf.nl
Muijen, H. S. C. A. (2007). "Het innerlijk kompas: worden wie je bent! Levenskunst voorbij fundamentalisme en relativisme" in: (Roothaan, A. & Saane, J. van, red) Wat is Wijs? Reflecties op spirituele vorming. Kampen: Uitgeverij Ten Have.
Muijen, H. S. C. A. (2009) "Het innerlijk Kompas" in: Supervisie & Coaching (26) 2-2009
Nietzsche, F. (1984). "Die Geburt der Tragödie aus dem Geiste der Musik". Werke I Ulm: Ullstein Materialien.
Nussbaum, M. (2001) De breekbaarheid van het goede. Geluk en ethiek in de Griekse filosofie en literatuur. Amsterdam: Ambo.
Oosterling, H. (2002) "De mens als medium der media. Radicalisering van een middelmatig denken." In: Muld, J. de (red) Filosofie in cyberspace. Kampen: uitgeverij Klement, 291-329.
Plato (vert. X.deWin, 1980) De staat. In: Verzameld Werk III. Baarn: Ambo.
Sartre, J.P. (1965) Esquisse dúne théorie des emotions. Paris: Hermann
Schmid, W. (2001) Filosofie van de levenskunst. Inleiding in het mooie leven. Amsterdam: Ambo; (2007) Geluk. En waarom het niet het belangrijkste in het leven is. Amsterdam: Ambo.
Spinoza (1997) Theologisch-Politiek Traktaat, Amsterdam: Wereldbibliotheek.
Taylor, Ch. (2009) De Malaise van de Moderniteit. Kampen: Ten Have; (2006, 8e druk) Sources of the Self. The Making of Modern Identity. Cambridge University Press.
Tongeren, P. van (2007) Acht colleges ‘Geschiedenis van de ethiek’ (op CD)
Velde, J. van (2010) De Grote Zaal,St. CPNB Nederland leest.
Willemsen, M. (1997) Kluizenaar zonder God. Amsterdam: Boom.