Civis Mundi Digitaal #4
Wim Couwenberg
In het pleidooi van Hans Vincent voor een nieuw verhaal, door hem gepresenteerd als het Vierde Model, ontvouwt hij een inspirerende visie op een geïntegreerde en duurzame samenleving waarin mensen leven in harmonie met zichzelf, met elkaar en met de natuur. Een schitterend perspectief. Maar hoe daar te komen. Om dat te bereiken moet er zoals hij schrijft een evolutionaire sprong in de geschiedenis van de mensheid gemaakt worden.
Heroriëntatie als gevolg van duurzame ontwikkeling: nieuwe testcase voor liberaal kapitalistisch project der moderniteit
Vincent erkent zelf dat de belangstelling voor een nieuw groot verhaal niet groot is. Dit is ook niet verwonderlijk, zoals hij zelf schrijft. Wat hij beoogt, is niet minder dan een utopie in een tijd, waarin de grote ideologieën en daarmee niet zelden samenhangende utopieën en perspectieven hun inspirerende uitstraling en politieke geloofwaardigheid verloren hebben en het op pragmatische wijze oplossen van actuele maatschappelijke problemen het hoogste politieke ambitieniveau is geworden. Er is wel een groeiend besef voor de onontkoombaarheid van een duurzame ontwikkeling als opdracht van deze tijd. De grenzen van het duurzame regeneratievermogen van de aarde raken in onze tijd onmiskenbaar overschreden. Tot dan toe heeft de mensheid van de interest van het natuurlijke kapitaal van de aarde kunnen leven. Sindsdien zijn we bezig dat kapitaal zelf aan te spreken. Dit noopt tot een ingrijpende heroriëntatie van productie, consumptie, levensstijl en te voeren beleid. Duurzaamheid is het sleutelwoord dat daarvoor sinds enige tijd dient. Als we rechtvaardigheidshalve een evenredige verdeling van welvaart en energiebronnen wereldwijd wenselijk en nodig achten en de draagkracht van de aarde niet willen overbelasten, valt aan een forse reductie van de ecologische voetafdruk van de gemiddelde bewoner van het rijke Westen niet langer te ontkomen. Dat die vele malen groter is dan het evenredige aandeel op ruimte, lucht, water en aardse rijkdommen waarop de bewoners van het Westen recht hebben, is zonneklaar. De ecologische voetafdruk van de gemiddelde Amerikaan is liefst negen maal zo groot als die van de gemiddelde inwoner van een derde wereldland.[1] Als de rest van de wereld even zelfzuchtig gaat leven als het rijke westen zouden we liefst drie aardbollen nodig hebben om dat mogelijk te maken.
De prangende vraag hierbij is, in hoeverre zo’n heroriëntatie te verwezenlijken valt in een liberale economie en democratie waarin economisch en politiek gedrag in zo sterke mate bepaald worden door concurrentieverhoudingen en voortgaande welvaartsgroei geldt als een vanzelfsprekende veronderstelling. Die vraag betekent een nieuwe ‘testcase’ voor het liberaal-kapitalistische project der moderniteit. Van het antwoord daarop hangt in niet geringe mate de toekomst van dit project af.
Waaraan ontlenen we de motiverende veerkracht voor zo’n sprong?
Waaraan kan de mensheid de motiverende veerkracht ontlenen om de evolutionaire sprong in haar geschiedenis te maken zoals Vincent die bepleit. De westerse wereld kan daartoe, zo schrijft hij, het initiatief nemen. Andere delen van de wereld zullen dan wellicht volgen. Maar de westerse wereld wordt geleid door een politieke klasse die in de regel gespeend is van alles wat boven korte termijnbelangen en maximalisatie van het eigen nut uitgaat. Bovendien is die wereld in de ban van een materialistisch en nihilistisch mens- en wereldbeeld.
Positief begonnen als bevrijding van godsdienstige indoctrinatie en geestelijke bevoogding is de moderniteit met haar seculariserende moderniseringsprocessen tenslotte uitgemond in het besef van de volstrekte zinledigheid van ons bestaan. Die existentiële leegte is aanvankelijk gevuld met het moderne vooruitgangsgeloof als zingevend motief van de moderniteit. Maar in de loop van de twintigste eeuw verliest dat geloof met zijn ideologische en utopische uitwerkingen geleidelijk aan zijn ultieme zingevende kracht en verbreidt het nihilistische wereldbeeld en levensbesef zich in steeds bredere kring totdat het in het postmoderne denken tenslotte het karakter krijgt van een normaal gegeven. De vraag naar een omvattende zin van het bestaan verliest sindsdien voor veel mensen zijn eeuwenoude cruciale betekenis. De grote massa heeft daar geen behoefte meer aan, in de ban als zij is van een uitbundige consumptie- en amusementscultus zoals de kapitalistische consumptiemaatschappij die dag in dag uit met alle beschikbare middelen aanbiedt en stimuleert en daarbij tevens voorziet in een rijk scala van roesmiddelen. We consumeren en amuseren ons kapot, zo is in dit verband opgemerkt.[2] Consumentisme, de permanente staat van begeerte, die de kapitalistische consumptiemaatschappij opwekt en in stand houdt, is de ultieme zingeving geworden. Pleidooien voor een nieuw groot verhaal vallen voorlopig volkomen buiten de geestelijke horizont van de meeste mensen.
Wereldregering als cruciaal onderdeel van het Vierde Model
Een cruciaal element van het Vierde Model is de totstandkoming van een wereldregering. Met het oog daarop is na de oorlog de beweging van wereldfederalisten opgericht die zo’n wereldgezag langs vrijwillige weg propageert. Ik ben daar zelf een aantal jaren actief lid van geweest maar dat heeft heel weinig weerklank gevonden. Een prominent rechtsgeleerde als Hans Kelsen heeft wel een serieuze poging gedaan om een nieuwe supranationale wereldorde te ontwerpen. Hij ziet die gelegen in een federaal opgebouwde wereldstaat met een wereldregering die is toegerust met het geweldsmonopolie en daarnaast een internationaal gerechtshof dat op gezaghebbende wijze internationale geschillen beslechten kan, met zo nodig inschakeling van een internationale politiemacht. In feite keert zodoende het ius ad bellum, het oude recht van nationale staten om oorlog te beginnen, hiermee op mondiaal niveau terug in de vorm van politionele acties ter uitvoering van wat het Hof beslist heeft. Kelsen speculeert daarbij tevens op het geleidelijk afsterven van gevoelens van nationale identiteit en loyaliteit, het uitwissen van culturele verschillen tussen naties en de ontwikkeling van een algemeen geldende wereldmoraal.[3]
Als we het ideaal van democratische legitimiteit ook doortrekken naar het mondiale niveau, wat Kelsen nalaat te doen, betekent dat uiteraard een grondige verandering van de politieke machtsverhoudingen in de wereld. Het blanke deel van de wereldbevolking zou zodoende als betrekkelijk kleine minderheid voorgoed onderworpen zijn aan de heerschappij van de niet‑blanke volken. Dat zie ik ook niet zonder slag of stoot gebeuren. Wat Vincent voor ogen heeft ziet er wel wat anders uit dan het ontwerp van Kelsen. Maar daarbij rijst evenzeer de vraag of de vergaande concentratie van politieke macht op mondiaal niveau wel te realiseren valt. De meeste auteurs over internationale betrekkingen zijn er veelal resoluut tegen vanwege die vergaande concentratie van macht, die dat impliceert[4] en zoeken daarom naar nieuwe meer bescheiden politieke formules,[5] zoals een functionele aanpak van de internationale problematiek. Bepaalde transnationaal geworden belangen worden bij die aanpak ter behartiging toevertrouwd aan speciale intergouvernementele of supranationale instellingen of organen.[6] Verder wil men voorlopig niet gaan.
[1] Zie o.a. J.C. Noordwijk-Van Veen, Rentmeester of roofridder?, Bulletin Club of Rome, Erasmus Liga, maart 2004
[2] Zie D. Geldof, We consumeren ons kapot, 2007; en M. Postman, We amuseren ons kapot (Nederlandse vertaling van M. Postman’s Amusing ourselves to death, 1985
[3] Zie H. Kelsen, Peace through Law, 1973
[4] Zie o.a. A. Soeteman, De droom van het recht, 2000, pp. 52; en R.D. Kaplan, Het anarchistisch pandemonium, 2000, pp. 271 e.v.
[5] Zie voor deze problematiek Conditions of World Order (edited and with an introduction by Stanley
Hoffmann), 1968, waarin verschillende opvattingen aan bod komen; John G. Stroessinger, The Might of
Nations, 1969; World Politics (ed. Arend Lijphart), 1971; World Society (ed. B. Landheer, J.H.M. Loenen
en F.L. Polak), 1971; en Richard W. Sterling, Macropolitics, 1974.
[6] Zie bijvoorbeeld Functionalism ‑ Theory and practice in international relations (ed. A.J.R. Groom en
Paul Taylor), 1975. Belangrijk zijn vooral de volgende bijdragen: David Mitrany, Functionalism and
theories of international political integration; Paul Taylor, Functionalism and strategies for international
integration; A.J.R. Groom, Functionalism and World Society; en Charles Portland, Functionalism and
theories of international political integration. Voor een meer juridisch georiënteerde publicatie zie W.
Riphagen, Some reflections on functional sovereignty, in: Netherlands Yearbook of International Law,
Vol. VI, 1975.