Civis Mundi Digitaal #5
door Bert Snel *
Vooraf
Toen ik acht jaar geleden opnieuw te maken kreeg met de werkwijze van de Tweede Kamer, was dit tamelijk confronterend. Ik was bijna vergeten hoe het er in 1983 aan toe ging. Toen had ik al het gevoel dat veel dingen niet goed liepen, maar dat was niet mijn grootste zorg. Ik had wel wat anders te doen.
Wat me toen opviel, was de chaotische entourage in de wandelgangen. Mensen liepen druk door elkaar heen met de zenuwen in hun gezicht, zonder dat duidelijk was wat ze precies aan het doen waren. Politiek leek te worden bedreven door chagrijnige mensen met adhd die een verplicht corvee moesten doen. Weliswaar in het belang van ons allen, maar als toen nog betrekkelijk jonge man viel het me op dat er veel oude ‘mastodonten’ rond zeulden. Wie had in vredesnaam die mensen ertoe gebracht om in de politiek te gaan? Blij, dat ik daar niet werkte.
De commissievergaderingen die ik beroepshalve bijwoonde, verliepen nog minder gestructureerd dan ik gewend was in faculteitsraadsvergaderingen. Wat waren de aanwezige Kamerleden beschaafd-vriendelijk tegen hun grootste vijanden als ze aan het woord kwamen. Deze putten zich op hun beurt uit in een vorm van onderdanigheid die totaal niet spoorde met het venijn dat hun woorden soms bevatte.
Van de retorische gaven van de meeste Kamerleden had ik toen geen hoge pet op. Bijna iedereen las zijn verhaal voor van een papiertje. Niemand deed het helemaal uit zijn hoofd. Het kwam erg schools, saai en amateuristisch over. Alleen bij interruptiedebatten deden enkele Kamerleden het beter. Maar ook dit was niet zo pakkend dat ik erover naar huis zou schrijven. Iemand direct aanvallen op de inhoud van zijn woorden kwam nog niet voor.
De media vielen me toen niet zo erg op. Er liepen wel wat (vooral) oudere journalisten rond, maar ze waren praktisch onzichtbaar of stelden zich heel afstandelijk op. Geen gehakketak en hinderlijk volgen met hordes camera’s.
Hoe anders was het in 2002 en in de jaren daarna. Ik brak bijna m’n nek over opdringerige cameramensen, verslaggevers en journalisten of wat daarvoor doorging. De chaos leek groter dan ooit. De vroegere vergadermores waren kennelijk opgedoekt. Ik besloot in ieder geval te letten op het taalgebruik. Dat er wetenschappers waren die de politiek tot hoofdonderwerp van hun belangstelling maakten leek me bijna onbegrijpelijk: het was allemaal zo vaag en oppervlakkig. Dat was natuurlijk maar de buitenkant. Het echte werk vindt niet in de Kamer plaats, maar in de achterkamertjes, waar regerings- en oppositiepartijen met elkaar dealen en wheelen. Toch ontsprong er zo nu en dan wel eens een inhoudelijk belangrijke opmerking aan de mond van een Kamerlid. Geen wonder dat er onder wetenschappers, journalisten en kiezers een grote verwarring bestaat over het beeld dat ze zich zouden moeten vormen van de Haagse politiek.
Communicatie en succes in de politiek
Politici prijzen de eigen partij om de kiezer te paaien. Dat gaat vaak gepaard met grote woorden die in gloedvolle zinnen worden uitgesproken. Maar zonder de kiezer aansprekende prestaties uit het verleden, is de kans op succes klein. Resultaten waarin de kiezer zichzelf kan herkennen, boezemen nu eenmaal meer vertrouwen in dan zelfprijzende beweringen over toekomstige prestaties. Het is immers nooit zeker of die ooit realiteit worden. Een nieuwe partij heeft het daarom altijd moeilijk. De communicatie van haar politieke leider moet veel beter zijn dan die van leiders van al langer bestaande partijen. Geen van de na Fortuyn aangetreden fractieleiders en lijsttrekkers van de LPF kon Pim Fortuyn in communicatief opzicht evenaren of net als hij andere politieke leiders overtreffen. Dit verklaart mede dat de LPF uiteindelijk mislukte. ‘We willen geen LPF-toestanden’, roepen politici ook nu nog bijna dagelijks, zonder dat ze enige notie hebben van wat zich 2002 werkelijk afspeelde. Laat staan dat ze begrip hebben voor het moeilijke karwij een fractie en een partij van de grond te krijgen, waarvan het boegbeeld zojuist is vermoord. Men is snel vergeten hoe diep die moord ingreep in het persoonlijk leven van velen. Ronduit smakeloos wordt er tot op de dag van vandaag gemonkeld over Winny de Jong, het LPF-Kamerlid dat doordraaide ná de moord, maar vóór de moord uitstekend functioneerde.[1]
Taal en context
Het gaat me niet zozeer om de retorica, maar vooral om de pragmatiek: wie zegt wat in welke situatie met welke impliciete en expliciete bedoelingen en met welke effecten?[2] Dat is de contextuele bepaaldheid van taal. Zonder contextuele informatie is taal niet te begrijpen. Die context is nooit helemaal hetzelfde, omdat er steeds wisselende ‘acteurs’ in optreden en de (externe) invloeden die meespelen niet altijd voelbaar zijn.
Het taalgebruik van sommige politici is zo elastisch dat zij moeiteloos volledig tegengestelde maatregelen of voorstellen kunnen legitimeren met dezelfde woorden. Soms gaat het zelfs om één en dezelfde persoon met slechts een tussentijd van enkele minuten. Een hapering in het korte geheugen is meestal niet de oorzaak. Is het dan vreemd dat veel mensen afhaken en de politiek laten voor wat het is?
Woorden worden soms zo verschillend ingevuld, dat niemand meer snapt waar het over gaat. Dat geldt bijvoorbeeld voor de versleten ‘politieke’ begrippen ‘links’, ‘rechts’, ‘progressief’ of ‘conservatief’. Om te kunnen begrijpen wat er gezegd wordt moet je weten wie deze termen gebruikt. Het maakt wel iets uit of Wilders deze woorden gebruikt of Cohen. Algemener gesteld: pas als je beschikt over vrij gedetailleerde kennis over de context (wie, waar, wanneer, met welk doel) is de bedoelde betekenis te achterhalen. De meeste kiezers beschikken niet over dergelijke contextuele kennis. Zij zullen moeten afgaan op de manier en de toon waarop die woorden worden uitgesproken of op wat ze (via de media) hebben gehoord of gezien over de persoon in kwestie. Daarnaast is het ook zo dat beelden beter beklijven dan woorden. Het door de media gecreëerde imago van publieke personen heeft - ook als dit (gedeeltelijk) onjuist of zelfs vals is - meer invloed op kiezers dan wat ze beweren.
Als mensen met verschillende achtergronden met elkaar communiceren, zullen ze elkaar beter begrijpen als de gebezigde woorden naar hetzelfde verwijzen. Als dit niet (helemaal) het geval is, dan kan niet van ‘echte’ communicatie worden gesproken. Men praat langs elkaar heen en de kans dat er misverstanden of conflicten ontstaan, neemt navenant toe.
Door politici gebruikte woorden zullen voor de ‘incrowd’ misschien begrijpelijk, zijn, maar zijn voor de man in de straat - de gewone kiezer - meestal abracadabra. Ook al gebruiken politici dezelfde woorden dat betekent niet altijd dat ze hetzelfde zeggen. Het komt ook voor dat één en dezelfde spreker verschillende betekenissen van woorden door elkaar gebruikt. Soms zonder zich daarvan bewust te zijn. Er kan een hele wereld van verschil achter dezelfde woorden schuilgaan. Een brei van niets inhoudelijks toevoegende woorden kan een bewuste poging zijn de eigen ondeskundigheid te maskeren. Maar ook misleiding. Politici weten dit zelf doorgaans heel goed. De vraag is dan: hoe ontmasker je de bedriegers?[3]
Zonder inzicht in de bedoelde betekenis, zal taal voor anderen duister blijven. Je mag hopen dat de spreker wel weet waar hij het over heeft. Als ‘zenders’ van woorden dienen politici zich ervan bewust te zijn dat de betekenis voor de ‘ontvangers’ - kiezers, media en collega-politici van de eigen en andere partijen - heel anders kan zijn. Als kiezer hoop je dat de volgende uitspraken over ‘zenders’ niet van toepassing zijn op de politici waar je op gestemd hebt.
‘Je hebt van die mensen (...) die er om wat voor reden dan ook blindelings van uitgaan dat alle andere mensen op deze wereld domweg dienen te luisteren als zij spreken. Of misschien weten zij niet eens dat andere mensen ook kunnen praten, misschien gaan ze er wel van uit dat slechts een zeer select groepje mensen op deze wereld begiftigd is met het vermogen om volzinnen te produceren, en dat de rest eenvoudig een strottenhoofd ontbeert’.[4]
Als een ‘zender’ woorden gebruikt die geen enkel onderscheidend vermogen meer bezitten, omdat ze eigenlijk zijn versleten, dan is de kans groot dat geen enkele kiezer hem nog begrijpt.
De betekenis van woorden kan ook per spreker (of schrijver) verschillen. En bovendien door de toehoorder (of lezer) heel anders worden begrepen. Dit geldt niet alleen voor de eerder genoemde versleten woorden ‘links’, ‘rechts’, ‘progressief’ en ‘conservatief’, maar ook voor begrippen als ‘evangelisch’ of ‘christelijk’. Of voor ‘democratisch’ en ‘ondemocratisch’. Ook deze woorden betekenen niet onder alle denkbare omstandigheden voor iedereen hetzelfde. Welke politieke keuzes of beslissingen daaruit zouden moeten voortvloeien, staat evenmin voor eens en altijd vast.
Zolang politici in het vage laten wat ze met hun woorden bedoelen, zullen mensen wantrouwen wat ze zeggen. Vooral woorden die een heel sterke partijpolitieke kleuring hebben, zoals ‘immigratie’ en ‘integratie’, worden gemakkelijk verschillend begrepen. Dit geldt ook voor ‘populisme’, al dan niet in combinatie met ‘rechts’ of ‘links’. En zeker voor En zeker voor combinaties met woorden die besmet zijn door hun ‘oorlogsverleden’.
Alle partijen hebben vleugels waar zowel voor- als tegenstanders van zogenaamde linkse of rechtse, conservatieve of progressieve standpunten zijn te vinden. Of gaat het om heel iets anders? In de praktijk blijken volledig tegengestelde maatregelen gelegitimeerd te worden met dezelfde termen. Om te weten op welke punten er overeenstemming bestaat tussen politici van verschillende partijen kun je daarom beter kijken naar het feitelijk gedrag van politici dan naar hun woorden.
Geloof en politiek
Het staat iedereen in ons land vrij zijn inspiratie te zoeken in een persoonlijk geloof. Of om zich te organiseren op basis van principes waarin men zich (denkt te) kunnen vinden of waarbij men zich thuis voelt. Maar dat schept in ons steeds meer geseculariseerde land wel de verplichting duidelijk te maken wat de betekenis van die principes is in de huidige maatschappelijke context.
Politici die hun inspiratie zoeken in de bijbel of de koran wordt in ons land geen strobreed in de weggelegd. Dat moet ook zo blijven. Wel zijn er grote verschillen. Aan de ene kant zijn er politici van doorgaans orthodox-christelijke huize die geloven dat Jezus Christus geboren is uit de Maagd Maria, gekruisigd is onder Pontius Pilatus, opgestaan uit de doden, ten hemel gevaren om terug te keren om te oordelen over de levenden en de doden. Aan de andere kant heb je de zeer vrijzinnigen die bijvoorbeeld de goddelijkheid van Christus ontkennen, maar hem als morele leraar accepteren. Met de orthodoxe christenen zijn ze het in ieder geval eens dat Christus heeft bestaan.[5]
Respectabele (combinaties van) woorden zoals ‘politiek bij een open bijbel’ en ‘politieke keuzes als navolgers van Jezus Christus’, kunnen de bron zijn van misverstand en onbegrip. Ze zijn onduidelijk, als er niet wordt verteld op grond van welke bijbelteksten keuzes zijn of moeten worden gemaakt. De bijbel is nu eenmaal net als elke andere tekst multi-interpretabel. Bovendien wordt er nooit aangegeven welke tekst doorslaggevend is. Als dat de tien geboden zouden zijn, dan is kijken naar RTL- of VPRO-erotiek al overspel. En reclame voor ondergoed een doodzonde.
Over de toepasselijkheid van bijbelteksten voor de oplossing van concrete beleidsproblemen bestaat al helemaal geen overeenstemming. Het gebruik van bijbelteksten in de politiek kan een retorisch hulpmiddel zijn om de principes, waarop de uitgesproken (of geschreven) tekst is gebaseerd, herkenbaar en begrijpelijk te maken voor de achterban of het algemene publiek. Een bepaald leerstuk waarvan een partij beweert dat die belangrijk is voor de eigen identiteit moet wel zo zijn geformuleerd dat deze naadloos past bij de eigen principes. Dit is niet altijd het geval.[6] Bijvoorbeeld niet voor de staatsleer die het CDA zegt te hanteren.[7]
Enkele voorbeelden
Ooit stemde de overgrote meerderheid van de politieke partijen van harte in met de gedachte het eigen woningbezit te bevorderen door de rente van een hypothecaire lening fiscaal aftrekbaar te maken. De laatste jaren gaan er stemmen op die deze aftrekbaarheid ter discussie stellen en bijvoorbeeld alleen ongewijzigd te laten voor hypotheken die vóór een bepaalde datum zijn verstrekt. Ook al worden wijzigingen (nog) niet (direct) ingevoerd, het beeld blijft hangen dat de overheid discrimineert. Is de aftrekbaarheid van hypotheekrente nu links of rechts? De overgrote meerderheid van huiseigenaren met een hypotheek behoort niet tot de hoogste inkomensklassen. In de argumentatie voor het beperken of afschaffen laten de linkse partijen geluiden horen die contrair zijn aan de belangen van een groot deel van hun kiezers. En Jan Nagel profiteert.
Is tegen de Europese Grondwet zijn nu ‘rechts’ of ‘links’? Is de verhoging van de pensioenleeftijd ‘rechts’ of ‘links’? Is het ‘links’ om meer laaggeschoolde immigranten toe te laten? De werkgevers zijn ervoor, evenals de Groenen (in Europa). Kan iemand me uitleggen, waarom de vakbeweging haar mond houdt over de PVV? Die partij was toch ook tegen verhoging van de pensioenleeftijd? Is het ‘links’ of ‘progressief’ de afdracht voor ontwikkelingshulp te verhogen om ‘in armoede levende mensen te helpen’, terwijl het in werkelijkheid onmogelijk is om te voorkómen dat het geld verdwijnt in de zakken van corrupte politici? Een argument dat altijd ‘rechts’ en/of ‘conservatief’ heette te zijn. Hoe ‘sociaal’ is het om banken en verzekeringspartijen met enorme bergen belastinggeld overeind te houden, terwijl de pensioenen van een aanzienlijk aantal al gepensioneerden niet meer geïndexeerd (lijken te kunnen) worden? Als iedereen vooruitloopt en ik blijf stil staan, dan ga ik in feite relatief achteruit. Dat snapt iedereen. Niet indexeren is dus eigenlijk al een vorm van afstempelen. Is pleiten voor bezuinigen bij defensie links of rechts? De meerderheid van de mensen die dreigen te worden ontslagen is geen generaal. Toch hebben we geen leger om arbeidsplaatsen in stand te houden. Een inhoudelijke discussie, waarbij alle argumenten voor en tegen de noodzakelijkheid om een leger hebben op een rijtje worden gezet is nooit goed gevoerd.
Wie nu nog weet wat ‘links’ of ‘rechts’ is, mag het zeggen.
Taal en macht
Toen Pim Fortuyn succes kreeg in de politie arena, waren er al gauw commentatoren die zich ergerden aan zijn woordgebruik. De toon leek belangrijker dan de inhoud. De discussie over de toon werd opnieuw opgerakeld na de moord van Fortuyn en laaide weer op na de moord van Van Gogh.[8] Deze discussie is veel minder onschuldig dan velen denken. Achter het geredetwist over ‘demoniseren’, ‘politieke correctheid’ en ‘de vrijheid van meningsuiting’ gaat een harde machtsstrijd schuil niet alleen over wie het voor het zeggen krijgt in het publieke domein, maar ook over de onderwerpen die taboe moeten blijven. Verbale macht kan beslissend zijn in een politieke campagne.
Wansink stelde in zijn proefschrift De erfenis van Fortuyn dat het zelfbeeld van Nederland als nuchter, tolerant en open gidsland sinds 11 september 2001 niet meer gerechtvaardigd kon worden.[9] Het is de vraag of deze karakterisering ooit voor de meerderheid opging. Toch raakte Wansink wel een gevoelige snaar. Na ‘9/11’ mocht men nog hopen dat Nederland weer zou gaan voldoen aan dit door een minderheid als een dierbaar kleinood gekoesterde beeld. Na de politieke moorden op Fortuyn en Van Gogh begonnen velen dit nogal zelfingenomen en overtrokken te vinden. De hoop op een beter Nederland leek vervlogen. Maar ook vroeger was al sprake van ‘politieke vervreemding’. Die bereikte haar climax in de paarse jaren door de zwakke oppositie en het gebrek aan openheid, door de geringe profilering van de partijen, door het ontbreken van een relatie tussen de uitslag van de verkiezingen en de kabinetsformatie en door de vrijblijvende opstelling van partijen vóór de verkiezingen. Het tweede paarse kabinet vormde een dieptepunt van ‘gebrek aan roeping en voeling’. Paars ‘wist geen gevoel van urgentie op de bevolking over te brengen, liet het publieke domein als het ware aan zijn lot over en ging problemen met de integratie van arbeidsongeschikten en migranten uit de weg.’ De hoog opgelopen maatschappelijk spanningen en het al enige tijd broeiende ongenoegen werd niet of nauwelijks opgemerkt, laat staan vertaald in politieke keuzes.
Onware omschrijvingen
Het getuigt van weinig zelfreflectie als politici het beeld van de samenleving of van de politiek met onware omschrijvingen verfraaien. Het gaat hier niet om wat Gerard van Westerloo simpele ‘wattenpraat’, ‘omfloerspraterij’ en ‘toedekkerij’ noemde.[10] De bestuurlijke en intellectuele elite voerde al lange tijd een doelbewuste strategie tegen de uitsluiting van allochtonen, maar het paradoxale effect was dat een aanzienlijk deel van de autochtone kiezers zich buiten de maatschappelijke orde gezet voelde. Het is jammer dat Gerard van Westerloo de rol van de pers niet aan de orde stelt. Ook Vrij Nederland, waar hij werkzaam was, heeft bijgedragen aan de uitsluiting van de ‘gewone burger’. Want Vrij Nederland is (samen met bijvoorbeeld de Volkskrant en de VARA en de VPRO) als spreekbuis van de linkse politieke elite te beschouwen. Vrij Nederland heeft onder andere door ruim baan te geven aan scribenten als Piet Grijs, en de rechts-extremisme specialisten Rinke van den Brink en Jaap van Donselaar er bewust of onbewust aan meegewerkt elk van de dominante visie afwijkende geluid verdacht te maken of zelfs in de kiem te smoren.
Over het credo van Fortuyn en de ‘linkse kerk’
Dit gevoel van uitsluiting was koren op de molen van Pim Fortuyn. Zijn credo ‘ik zeg wat ik denk en ik doe wat ik zeg’ werd door zijn tegenstanders gekwalificeerd als populistische verbale retoriek, terwijl het in feite een briljant, politiek uiterst mobiliserend adagium was, dat frontaal gericht was tegen de machtspolitieke taal van ‘links’ en tegen de politiek correcte dwangcommunicatie die tot uitsluiting en politieke vervreemding van een niet onbelangrijk deel van ‘het volk’ had geleid.
Hoe belangrijk deze politieke taalstrijd was, heeft Couwenberg laten zien.[11] Als scherpe criticus van het functioneren van de ‘gesloten regentenpolitiek in de Nederlandse pacificatiedemocratie’, wees hij de zogenaamde ‘linkse kerk’ aan als de grondoorzaak van het succes van het fortuynistisch populisme. De PvdA was zijns inziens de hoofdschuldige aan de onderdrukking van de vrije discussie over migratie, integratie en criminaliteit. In zeker opzicht is hij naar eigen zeggen ook zelf te beschouwen als slachtoffer van de ‘linkse repressie’. Pim Fortuyn heeft ‘de linkse kerk’ populair gemaakt tijdens zijn korte carrière als lijsttrekker bij de verkiezingen voor de Tweede Kamer.[12]
Hans Jansen heeft de linkse kerk omschreven als ‘een kongsi van politici, journalisten en academici die elkaar de bal toespelen, elkaar aan banen helpen, rapporten voor en over elkaar schrijven en die stilzwijgend een eenvoudige ideologie aanhangen: hoe meer overheid, hoe beter’[13]. Zijn oordeel over de linkse kerk is niet mals: ‘Nergens worden de leiders van de linkse kerk zo boos over als over de beschuldiging dat de ongefundeerde oncontroleerbare opvattingen waar zij in geloven, hen tot een kerk bestempelen, en nog wel een kerk met dwaze dogma’s, onfrisse praktijken, en een tekort aan rationaliteit en eerlijkheid. Maar de theologie van de linkse kerk kan echt niet anders dan zot, en innerlijk tegenstrijdig worden genoemd.’ Jansen geeft dan als voorbeeld dat de linkse kerk heeft ‘verkondigd dat het peil van de Waddenzee zou dalen door de gaswinning, en zou stijgen ten gevolge van de opwarming van de aarde. Tegelijkertijd stijgen en dalen is niet mogelijk.’ Er is zijns inziens maar één kerk die verkondigt dat dit wel kan. Dat is de linkse kerk. En: ‘De christelijke theologieën over zonde, genade en verlossing zijn een toonbeeld van intellectuele soberheid en rustige bedachtzaamheid vergeleken bij de hersenschimmen van de linkse kerk.’[14] Jansen noemt als voorbeeld ook de Palestijnen. Daarover zegt hij het volgende: ‘Is dat een minderheid die zich maar moet schikken, of gaat het om een volk dat recht heeft op zijn eigen politieke oppergezag? Zijn Palestijnse terroristen niet eigenlijk vrijheidsstrijders? Uiteraard vindt de linkse kerk dat de Palestijnen recht hebben op hun eigen oppergezag. Maar voor de joden maakt de linkse kerk evenwel een uitzondering. Die hebben dat recht niet. Verwezen wordt dan naar het middeleeuwse Spaanse islamitische Andalusië waar volgens sprookjes en legenden, niet volgens serieuze historici, de joden het zo ontzettend fijn gehad hebben - maar nog altijd wel onder moslims oppergezag. Dat kan best nog eens een keer op die manier.’
Een ander door Jansen ook genoemd voorbeeld dat ik ook zelf heb kunnen waarnemen, speelde zich in september 2006 af in de Tweede Kamer af toen Femke Halsema beweerde dat de Katholieke kerk en de fundamentalistische islam samen de axis of evil, de as van het kwaad, vormen. Het was het katholieke LPF-kamerlid Mat Herben die heftig protesteerde tegen deze ‘lasterlijke kletskoek’[15] waarna het CDA inzag dat het niet helemaal kon achterblijven.
Taalmanipulatie
Wat bovenstaande voorbeelden laten zien is taalmanipulatie. Voordeel van dit begrip is dat het algemener toepasbaar is en niet specifiek is voor de politieke context. Het komt ook buiten de politiek voor in elke situatie waarin mensen de betekenissen van de gebruikte woorden manipuleren of verdraaien om anderen ertoe te brengen in te stemmen of hun mond te houden. De voorbeelden die me hier voor ogen staan, hebben alle betrekking op de politiek.
Maar wat is taalmanipulatie precies? Manipulatie en overtuigingskracht liggen dicht bij elkaar. Beide gaan over de manier waarop informatie wordt gepresenteerd, de rangschikking en de toonzetting van de aangevoerde argumenten en de mate waarop argumenten worden gedeeld. Het verschil is gradueel. Met beide communicatievormen proberen politici anderen - meestal de tegenstanders - zo te beïnvloeden dat hun argumenten acceptabel, geloofwaardig en juist worden gevonden. Kleuring van de informatie is nooit helemaal te vermijden. Maar bij manipulatie sluipt er een element van ‘kwade trouw in en wordt een grens overschreden. Tegenstanders worden een kant opgeduwd die zij eigenlijk niet willen.[16] Wanneer er precies van manipulatie in deze negatieve betekenis sprake is, kan soms pas achteraf worden vastgesteld aan de hand van de gevolgen. Om als zodanig te worden gekwalificeerd moet taalgebruik wel heel opvallend in strijd zijn met wat moreel acceptabel is.
In de journalistiek komt een bijzondere soort van taalmanipulatie voor: het consequent aan de opinie van ‘linkse’ politici en wetenschappers een gunstige en aan de opinie van hun ‘rechtse’ evenknieën een ongunstige waardering toekennen. Zo klinkt het ook! Het omgekeerde komt natuurlijk ook voor, laat daar geen misverstand over bestaan. De journalistieke beoordeling van de daden van politici en wetenschappers lijkt wel door een soort eigen adat te worden beheerst. Ministers die in een kabinet zijn gaan zitten van een andere signatuur dan het vorige, waarin hun eigen partij ook participeerde, kunnen daarover meepraten.
Dit komt niet alleen in de politiek voor. Al in 1992 vestigde Jan Blokker de aandacht op de beknotting van de vrijheid van meningsuiting in de journalistiek door het woord adat van stal te halen:
‘De vrijheid en onafhankelijkheid van de journalist staan onder toenemende druk van maatschappelijke oordelen en vooroordeel, van taboes die hij niet zelden zelf kiest of die hij zich vanwege een adat van sociale controle ter redactie laat aanleunen.’[17]
Taalmanipulatie is als zoveel andere verschijnselen zo oud als de weg naar Rome. Een weg die naar mijn overtuiging niet geplaveid is met goede voornemens, maar met verbazingwekkende verbale lenigheid. En in een enkel geval met kwaadaardigheid. Wat het eerst betreft zijn er voorbeelden te noemen uit een wat recenter verleden. Lubbers was er bijvoorbeeld als minister-president een meester in. Maar ook tijdens het door heel Nederland via de tv te volgen CDA-formatiecongres van 30 oktober 2010 waren er heel wat fraaie staaltjes zien. Het CDA is wat dit betreft geen haar beter. Maar dan moet er wel direct aan worden toegevoegd dat de ‘linkse’ partijen er ook wat van kunnen. ‘Links’ heeft de laatste tijd diverse malen moeten horen dat ze jarenlang, door etiketten te plakken op als ongewenst beschouwde opvattingen over met immigratie, integratie en veiligheid samenhangende problemen, hebben geprobeerd het debat in een bepaalde richting te sturen. De eerlijkheid gebiedt te vermelden dat niet alleen linkse partijen met kabinetsverantwoordelijkheid daarop betrapt kunnen worden. Het geldt niet zo goed voor politici van regeringspartijen als het CDA en de VVD. Men noemt geen koe bont of er zit wel een vlekje aan. Bolkestein was de eerste die de kat de bel aanbond door zijn artikel van 1991 in De Volkskrant.[18]
‘De linkse oppositie’ maakte, toen de LPF regeringsverantwoordelijkheid droeg, regelmatig gebruik van een nogal heftige vorm van taalmanipulatie als politiek wapen. De impact daarvan werd ontegenzeggelijk vergroot door de bijdragen van gelijkgezinde journalisten. Eenieder uit eigen kamp die het waagde af te wijken van de in die dagen als politiek correct beschouwde lijn werd buiten de (linksgeoriënteerde) orde geplaatst.[19] Politici van partijen als de LPF of LR die het waagden in te gaan tegen de door de traditionele linkse partijen als politiek correcte opvattingen, bijvoorbeeld door te wijzen op als ongewenst beschouwde feiten over strafwaardige gedragingen van bepaalde groepen immigranten, werden onmiddellijk met stigmatiserende kwalificaties als ‘extreemrechts’, ‘racistisch’ of zelfs ‘fascistisch’ om de oren geslagen. Een nogal hovaardig gebruikte meetlat voor ‘goed’ en ‘fout’. Paradoxaal genoeg, begonnen sommige politici na de dood van Fortuyn een soort wedstrijd te spelen wie het beste de ‘nieuwe’ politieke correctheid vertolkte. Sommigen kwamen toen pas ‘uit de kast’ met de bekentenis dat ze niets ophadden met de ‘oude’ politieke correctheid.[20] Bij enkele ‘linkse’ politici had het veel weg van een schuldbekentenis.
Politieke correctheid wil zeggen dat je bereid bent feiten te verdoezelen omdat de sociale, politieke of morele consequenties je niet aanstaan. [21] Zelf spreek ik liever van moral reading.[22] Bij moral reading gaat het niet om de waarheid of onwaarheid van een bepaalde tekst an sich, maar om de mogelijke morele, sociale en politieke gevolgen van het als waarheid accepteren van de tekst.
Dwangcommunicatie
Een ander door politici veel gebruikt middel in gesprekken en discussies met politieke tegenstanders is dwangcommunicatie.[23] Die politieke tegenstanders kunnen ook dissidenten zijn binnen de eigen gelederen. Dit betreft:
‘een gesprekssituatie waarin de meer machtige deelnemer de minder machtige met verbale middelen noodzaakt op een (door de eerste) bepaalde wijze aan het gesprek deel te nemen; dat wil zeggen dwingt tot spreken, c.q. tot het verrichten en/of nalaten van bepaalde gesprekshandelingen, waardoor hij het gespreksverloop en de uitkomst in sterke mate kan beheersen en sturen. De minder machtige gespreksdeelnemer kan zich hiertegen niet of nauwelijks teweerstellen. Hij wordt aan (een) dwangcommunicatie(ve situatie) onderworpen en kan zich hieraan veelal niet onttrekken zonder dat dit nadelige gevolgen voor hem heeft’.
Wie zich niet houdt aan de in eigen politieke kring getolereerde vormen van communiceren, kan te maken krijgen met excommunicatie. Met deze straf tonen de ‘machtigen’ hun morele arrogantie en politieke intolerantie. De kwalificatie ‘linkse fatsoensrakkers’ is een van de aanduidingen die wordt gebruikt om machtigen uit de hoek van de ‘linkse’ partijen die zich hieraan schuldig maken te kwalificeren. Discussies over de allochtonenproblematiek onder ‘linkse regie’ kregen nogal eens een sterk moralistische inslag zodra de vraag opdook: wie is in deze kwestie goed en wie fout?[24] Medestanders die zich houden aan de door ‘links’ gekoesterde taboes heten in eigen kring ‘weldenkende mensen’, want weldenkende mensen kunnen niet rechts zijn. Moreel gezien, is dit optreden tegen dissidenten te vergelijken met de praktijken van sommige religies die tot ver in de twintigste eeuw en zelfs nog daarna zijn blijven bestaan.
Natuurlijk kwam er verzet tegen dergelijke taalmanipulatie en de ermee gepaard gaande knechting van de vrije meningsuiting. ‘De ‘linkse kerk’ begon scheuren te vertonen.[25] Maar ook in het rechtse kamp waren er die zich genuanceerder uitdrukten dan in eigen kring bon ton was. Laten we het erop houden dat in beide kampen menigeen niet doorhad dat de tijdgeest was veranderd of daarin niet mee wilde gaan. Dat was ook al zo voordat de Fortuynrevolte de genadeklap uitdeelde aan ‘de terreur van het politiek correcte denken’.[26] Hoe sterk de dwang tot politieke correctheid was bij de pers is treffend beschreven door H.W. von der Dunk:
‘Wie iets zegt over minderheden moet driemaal spuwen in de richting van het racisme, pas dan weten we het zeker, hij is een van de onzen.’[27]
Een artikel in Vrij Nederland uit 1984 laat zien dat een Amsterdamse trambestuurder het probleem van de politieke correctheid toen al op aanschouwelijke wijze wist bloot te leggen:
‘Ik wil mijn werk goed doen, zo fatsoenlijk mogelijk mensen van het stadion naar het station brengen en omgekeerd, als het kan zonder brokken. Ik ben iemand, ik rem nog voor duiven. En dan komt, als klap op de vuurpijl, Ed. van Thijn [in 1984 de burgemeester van Amsterdam; red.] vertellen dat elke ambtenaar die discrimineert ontslagen wordt. Dat kan ik niet zetten. Er is geen één trambestuurder die zegt: hé nikker, jij komt er niet in. Ik heb vervoersplicht, ik rij iedereen, ik discrimineer niet. Hij doet alsof wij dat wel doen. ‘Ik kan het toch niet helpen dat het vaak Surinamers zijn die overal schijt aan hebben? (...) Ik kan dat niet meer hebben, dat trappen in onze richting en de zielige buitenlanders de hand boven het hoofd houden (...). Ik geloof niet dat zo’n man beseft wat hij aanricht met zulke woorden.’
Van Westerloo noemde deze mening over de multiculturele samenleving treffend de ‘Van Thijn’-houding. Het was zijns inziens vooral een karaktertrek van een goed bedoelende, ‘linkse bestuurlijke clan’ die ‘het beste met de wereld voorhad’. Twintig jaar later voert Van Westerloo dezelfde trambestuurder opnieuw op.[28] In 1984 waren het volgens de trambestuurders de ‘progressieve socialen’ in de bedrijfsleiding die primaire reacties van de werkers op de tram met dwingend moralisme en taboes de kop in drukten. Zoals één van hen zei:
‘Als je bij ze kwam om te vertellen dat je tram door een bende zakkenrollers onveilig gemaakt werd, dan stuurden zij een antropoloog op je af die je ging vertellen over het ontstaan van Paramaribo.’
Dezelfde trambestuurder blijkt nog steeds over een haarscherp waarnemingsvermogen te beschikken. Hij wist nog precies wat hij over ‘de socialen’ had gezegd. Het erge was: ze waren er nog steeds, maar inmiddels wel ‘omgeturnd’.
‘Ze hebben de ringetjes uit hun oren gehaald, ze hebben een pak gekocht, ze hebben een das omgeknoopt en nu zijn ze geen socialen meer, maar managers. Alleen dat streberige hebben ze nog steeds hoog in het vaandel staan, dat streberige voor zichzelf dan.’
De advocaten Spong en Hammerstein legden na de moord op Fortuyn in hun veel aandacht trekkende haatzaai-aangifte een direct verband met de taal waarmee Pims politieke tegenstanders hem bestreden.[29] Zij maakten een onderscheid tussen ‘gewoon’ polariseren, zoals Fortuyn dat deed, en demoniseren. Bij demoniseren worden huns inziens altijd expliciete associaties gemaakt met het gedachtegoed van het Derde Rijk. Negatieve kwalificaties an sich zijn bij hen geen demonisering.
Ook Couwenberg legt een oorzakelijk verband tussen linkse ‘taalmanipulatie’ en de moord door te spreken van als gevolg daarvan. Hij onderkent overigens wel dat Fortuyn een scherpe tong had en dat hij zo nu en dan te ver ging, maar meent dat Fortuyn zijn opponenten niet monddood maakte.
‘De Fortuynrevolte werd daarmee in een bijzonder kwaad daglicht gesteld en ondanks zijn aanvankelijk electoraal succes in de kiem gesmoord. Maar met het in de ban doen van Fortuyn en als gevolg daarvan de moord op hem is de linkse ban doorbroken evenals de geloofwaardigheid van die links gerichte taalmanipulatie en de daarmee samenhangende morele oordelen over wat al of niet extreemrechts of racistisch is.’[30]
Taal- en beeldmanipulatie op TV
Behalve taalmanipulatie is er ook beeldmanipulatie. Hoe taal- en beeldmanipulatie tegelijk werken, is te illustreren aan de hand van de uitzending van Zembla vorig jaar over Geert Wilders, die volgens het beproefde procedé van knippen en plakken is gemaakt. ‘Van waarheidsvinding is bij Zembla zelden sprake, want ontlastend materiaal wordt consequent genegeerd. Een fraai voorbeeld van een tunnelvisie. Programmamaker Driehuis durft de inhoud van zijn eigen programma te prijzen, want hij heeft een arabist gevonden (Leemhuis) die zegt dat Wilders onjuist uit de koran citeert. Een gratuit argument, want er zijn ook arabisten die het tegenovergestelde beweren. Waar het echt om zou moeten gaan is niet de interpretatie van Wilders, maar om de mogelijk verschillende uitleg die door islamistische fundamentalisten enerzijds en de ‘mainstream’ van de moslims anderzijds aan de koran wordt gegeven. Wilders doet niets anders dan het citeren van die extremistische moslims.[31]
* Prof. dr. Bert Snel is em. hoogleraar sociologie en criminologie en gedragskundige.
[1] Persoonlijke communicatie Mat Herben.
[2] De retorica is een van de artes liberales of vrije kunsten. Volgens een gangbare indeling zijn dit er zeven: drie geesteswetenschappelijke artes, het trivium (grammatica, retorica, dialectica) en vier natuurwetenschappelijke artes, het quadrivium (arithmetica, musica, geometrica en astronomia). Het klassieke begrip ars betekent iets anders dan ons woordkunst, waar het in de regel mee vertaald wordt. Een ars is een logisch systeem van regels dat men door middel van ervaring heeft verkregen. Een dergelijke ars kan door mensen aangeleerd worden, en ook aan anderen worden onderwezen. Om van deze aangeleerde ars gebruik te kunnen maken moet men wel beschikken over een zekere mate van natuurlijke begaafdheid.
Doorgaans wordt alleen een beperkte versie van het begrip gebruikt: retorica in de betekenis kunst van de welsprekendheid (kort gezegd: woordkunst). Dit speelt een belangrijke rol in politieke communicatie. Er bestaat een etymologische verwantschap met het begrip ‘retoriek’ dat volgens De Grote Van Dale gelijk staat aan ‘het tentoonspreiden van kunstige vormen zonder veel inhoud, lege woordenpraal, vormwelsprekendheid, bombast. Retorica is een meer neutraal begrip. Het belang ervan werd al door de oude Grieken onderkend. Tegenwoordig zijn er maar weinig politici die de kunst der welsprekendheid beheersen. Een uitzondering was I. A. Diepenhorst die als Kamerlid en minister van Onderwijs vriend en vijand vergaste op met zijn sonore stem uitgesproken doorgaans lange volzinnen. Een andere woordkunstenaar was premier Van Agt die er vaak in slaagde tegenstanders de mond te snoeren met taalkundige spitsvondigheden.
Zijn opvolgers als minister-president konden hen wat dit betreft niet evenaren. Op het zogenaamde ‘Lubberiaans taalgebruik is de term taalmanipulatie wel enigszins van toepassing, gezien zijn politiek-taalkundige handigheid om met heel veel omhalen nog niets te zeggen. Vgl. Enthoven, 2011, pp. 168-169.
[3] Dan zou men moeten kijken naar de lichaamstaal en naar non-verbale cues, zoals met de ogen knipperen of vaak met de hand over of onder de neus strijken.
[4] Deze ‘metaforische’ zinnen zijn ontleend aan Maarten ‘t Hart (2011) Dienstreizen van een thuisblijver. Amsterdam/Antwerpen: De Arbeiderspers, p. 159.
[5] Ibidem
[6] Het al wat verouderde CDA-rapport Publieke gerechtigheid (1990) over de christelijke staatsleer bevat bij uitstek liberale opvattingen over recht en staat. Van een christendemocratische staatsleer is helemaal geen sprake. Zo moet het dus niet.
[7] De staatsleer is binnen de staatsrechtswetenschap op de achtergrond geraakt. Mogelijk door het positivistische karakter van de beoefenaren van het staatsrecht. Waarschijnlijk is de opkomst van de politicologie, die eveneens de staat als belangrijk voorwerp van onderzoek heeft, daaraan mede debet. De politicologie houdt zich meer bezig met politiek gedrag. De bestudering van de staat - voor zover deze nog plaats vindt - is versnipperd over verscheidene politicologische deeldisciplines en de staatsleer leidt een kwijnend bestaan. Alleen politieke stromingen doen er soms nog wat aan. In protestants-christelijke en rooms-katholieke kring spelen daarbij vanouds het beginsel van de soevereiniteit in eigen kring respectievelijk het subsidiariteitsbeginsel een belangrijke rol.
[8] Het Openbaar Ministerie gaf bij monde van hoofdofficier De Wit direct na de dood van Van Gogh aan dat er geen reden was Van Gogh extra te beveiligen. Daaruit blijkt hoe naïef toen gedacht werd over beveiliging.
[9] H.A.Wansink (2004) De erfenis van Fortuyn. De Nederlandse democratie na de opstand van de kiezers. Proefschrift UvA. Amsterdam: Meulenhoff.
[10] Gerard van Westerloo (2003) Niet spreken met de bestuurder. Amsterdam/Antwerpen: De Bezige Bij.
[11] Zie Couwenberg, 2004a.
[12] Aldus Hans Jansen (2008)’De linkse kerk en de islamitische bondgenoot’, in: Profetisch Perspectief, Tijdschrift van de Stichting Christenen voor Israel, 14de Jrg., nr. 60, pp. 39-44.
[13] Hartmans, 2010, citeert deze definitie uit het artikel van Jansen in Profetisch Perspectief..
[14] Jansen t.a.p.
[15] Jansen, t.a.p.
[16] Enthoven, o.c., p. 181.
[17] Blokker, 1992, p. 26; ook aangehaald door Couwenberg, 2004, p. 13.
[18] Zie hierover ook mijn nog te verschijnen boek De een z’n brood is de ander z’n brood. Amsterdam: UVP.
[19] S.W. Couwenberg. (2004) Opstand der burgers. De Fortuynrevolte en de demasqué van de oude politiek. (Civis Mundi Jaarboek 2004) Budel: Damon, p. 21.
[20] Dat geldt bijvoorbeeld voor Wouter Bos bij divers gelegenheden.
[21] Paul Cliteur, (2010b) Het monotheïstisch dilemma of De theologie van het terrorisme. Amsterdam/Antwerpen: De Arbeiderspers p. 82.
[22] In navolging van Van de Beek en Pietikäinen Bert Snel (2011). Zie ook: ‘Het publieke belang van een seculiere autonome moraal. De intellectuele bijdrage van Paul Cliteur aan het vreedzaam samenleven van religies.’ In: Civis Mundi, donderdag 31 maart 2011 (Zie: http://www.civismundi.nl/index.php?p=artikel&aid=1634)
[23] P. L. Bal en G. Snel (1984) ‘Dwangcommunicatie als prototype van forensische communicatie.’ In: Proces, 63, pp. 21-29; P. L. Bal, (1988) Dwangcommunicatie in de rechtszaal: een onderzoek naar de verbale interactie tussen rechter en verdachte tijdens de strafzitting van de politierechter. Proefschrift Universiteit van Amsterdam.
[24] Vgl. Couwenberg, o.c., p. 21.
[25] Deze aanduiding gebruik ik hier niet omdat ik daarvan een liefhebber ben, maar omdat deze omschrijving in de wandeling veel wordt gebruik om een deel van het politieke spectrum te omschrijven. Ik had ook kunnen schrijven de zichzelf als links of progressief aanduidende partijen. Maar dat wil nog niet zeggen dat in mijn ogen alles wat ze voorstellen en willen links of progressief is.
[26] Couwenberg, t.a.p.
[27] Geciteerd door Jos Palm en Frans Smits (1996) ’De factor X van H.W. von der Dunk.’ In: Ons Erfdeel, 39, p. 709.
[28] Gerard van Westerloo (2004) Niet spreken met de bestuurder. De democratie beproefd. Amsterdam/Antwerpen: De Bezige Bij.
[29] Gerard Spong en Oscar Hammerstein (2003) Vervolg ze tot in de hel:. de haat-zaai aangifte van Fortuyn. Amsterdam:
Balans.
[30] Couwenberg, o.c., p. 22.
[31] Vgl.: Mat Herben ‘Over Arjen Robben, Pim Fortuyn en Geert Wilders.’ [http://www.dagelijksestandaard.nl/2010/04/28/].