Waardigheid en maakbaarheid van de mens

Civis Mundi Digitaal #5

door Wim Couwenberg

Waardigheid en maakbaarheid van de mens

Wim Couwenberg

 

Dankzij de ontwikkeling van nieuwe technologieën als nano-, bio-, info- en cognotechnologieën en daarmee samenhangende vakgebieden is een nieuw maakbaarheidsperspectief snel groeiende: na de maakbaarheid van de samenleving die meer en meer op haar grenzen is gestuit is en in de vorige eeuw zelfs ontaard is in communistische samenlevingsexperimenten met bijzonder kwalijke excessen, is dat de maakbaarheid van de mens. De afgelopen twee eeuwen is daarover al veelvuldig gespeculeerd. Met nieuw technologieën als juist genoemd krijgt dat idee een nieuwe impuls. In het kader van de maakbaarheidsgedachte van de moderniteit betekent dat een verschuiving van "nurture" als links geheten prioriteit naar "nature" als rechts geduide oriëntatie met nieuwe risico’s en dilemma’s en nieuwe vragen van ethische aard als uitvloeisel.

Een zorgvuldige case by case benadering van de maakbaarheid van de mens (human enhancement) is nodig evenals het doordenken van concepten als menselijke waardigheid, menselijke natuur, menselijk welzijn of solidariteit in het licht van onze groeiende technologische mogelijkheden. Dat is de conclusie van Maartje Schermer in haar bijdrage aan dit thema.[1] Tegenover een categorische omarming (zoals transhumanisten dat doen) of een resolute afwijzing (zoals bioconservatieven geneigd zijn te doen) kiest zij onomwonden voor een derde weg tussen deze extreme posities. De doordenking van concepten als menselijke waardigheid en menselijke natuur is in het licht van die groeiende technologische mogelijkheden een opdracht van deze tijd die ook juristen zich aantrekken. Zij doen dat in het kader van de vraag wat de betekenis is van mensenrechten (hun specifieke domein) en van de menselijke waardigheid als grondslag van die rechten voor een adequate regulering van actuele biomedische ontwikkelingen.[2]

 

Transhumanisten versus bioconservatieven

Met de ontwikkeling van de medische biotechnologie en andere uitingen van ‘human enhancement’ is bezinning op het onderliggende mensbeeld van de mensenrechten meer nog dan voorheen een opdracht van rechtswetenschappelijk onderzoek geworden. In mensenrechtenverklaringen en -verdragen die na de oorlog een steeds belangrijker rol spelen in de rechtsontwikkeling als expressie van de groeiende internationale verantwoordelijkheid voor de eerbiediging van mensenrechten, gaat men nog uit van een aangeboren en onveranderlijke menselijke natuur. Maar in de context van de medische biotechnologie wordt daarentegen uitgegaan van de maakbaarheid van de mens. Dat betekent dat de menselijke natuur niet langer als een onveranderlijk gegeven wordt opgevat maar steeds meer als verander- en verbeterbaar. Dat heeft geleid tot een fundamentele controverse. Steunend op het zelfbeschikkingsrecht van de mens zoals in vrijheidsrechten operationeel gemaakt, gaan transhumanisten uit van de vrijheid om vergaand in te grijpen in de menselijke natuur, m.a.w. van de maakbaarheid van de mens als een mensenrecht. Bioconservatieven koesteren daarentegen principiële bezwaren tegen een dergelijke ingreep. Inherent aan de idee van menselijke waardigheid is in hun ogen juist de bescherming en instandhouding van de biologische en genetische kenmerken van de mens.

 

Regulering biomedische ontwikkeling

Wat hier in het geding is, is onmiskenbaar een botsing tussen twee ééndimensionale mensbeelden. In de lopende juridische discussie over menselijke waardigheid probeert men die botsing te overstijgen door ook een derde weg te kiezen tussen die extreme posities als juist genoemd. In het kader van biomedische ontwikkelingen is het uit integraal humanistisch oogpunt de opdracht een mensbeeld te cultiveren waarin de mens als subject van rechten én als object van onderzoek integraal in beeld komt en bij de regulering ervan een adequaat evenwicht daartussen te vinden. Er is inmiddels ook al enige internationale regelgeving op dit terrein tot stand gekomen zoals De Universele Verklaring over het menselijk genoom en de mensenrechten (1997), de Universele Verklaring over bio-ethiek en mensenrechten (2005) van UNESCO, en voorts het Verdrag inzake de rechten van de mens en de biogeneeskunde (1997) en het bijbehorende protocol inzake een verbod op het kloneren van mensen (1998) van de Raad van Europa.

Liberale rechtsgeleerden zoals bijv. de ‘nestor’ van de Angelsaksische rechtsfilosofie Ronald Dworkin, J. Harris e.a. zijn van oordeel dat veel van de op gang komende biomedische regelgeving niet te rijmen valt met een liberale visie op de mensenrechten. Het streven naar biomedische verbetering van de mens mag, zo vinden zij, door regelgeving niet belemmerd worden, tenzij daardoor de vrijheidsrechten zelf in het gedrang komen. Dworkin gaat er daarbij vanuit dat recht en moraal intrinsiek met elkaar verweven zijn en dat individuele mensenrechten belangrijker zijn bij de interpretatie van regelgeving dan de letterlijke tekst ervan. ‘Taking rights seriously’ zoals hij dat noemt.

 

Nietzsche’s Übermensch en de maakbare mens

De heersende discussie tussen voor- en tegenstanders van verbetering van de mens kunnen we beter achter ons laten, betoogt ook de techniekfilosoof Peter-Paul Verbeek[3]. In de geest van Nietzsche moeten we ja zeggen tegen een leven met techniek, een leven dat voortdurend opnieuw vorm krijgt door techniek, zowel existentieel als fysiek. Om onze menselijkheid te  behouden moeten we onszelf steeds opnieuw ontwerpen. En ethiek moet gaan over de vraag hoe we dat op een verantwoorde wijze kunnen doen. Zij moet ontwerpers van techniek ertoe in staat stellen de juiste vragen te stellen bij het ontwikkelen van nieuwe technologieën. Vanuit die levenshouding interpreteert Verbeek Nietzsche’s beeld van de mens als brug naar een hoger wezen, de zgn. Übermensch, niet als de creatie van een supermens, maar als het streven naar een betere manier van mens zijn. Beter maken krijgt daarmee een ruimere betekenis. Het duidt niet alleen op genezen, maar ook op het creëren van mogelijkheden tot verbetering van de menselijke conditie.

            In niet-darwinistische evolutietheorieën zoals bijv. verwoord door de filosoof Henry Bergson, de paleontoloog Teilhard de Chardin, theoretische fysici als F.L. Tipler en P. Davies en de celbioloog Chr. De Duve, gaat men uit van de hypothese van een richtinggevend principe, namelijk de ontwikkeling naar hogere levensvormen, m.a.w. van een veronderstelde progressiviteit in de evolutie.[4]  Een intrigerende vraag in dit verband is of het concept van de maakbaarheid van de mens als nieuw maakbaarheidsperspectief van de moderniteit te interpreteren valt als het ontwerpen van een fysiek en existentieel meer en hoger ontwikkelde vorm van menszijn en daarmee een bijdrage aan die veronderstelde evolutionaire progressiviteit.

 

 


[1] Zie M. Schermer, De maakbare mens: utopie, dystopie of realiteit?, Civis Mundi 3, 2011

[2] Zie B.C. van Beers, Menselijke maakbaarheid, menselijke waardigheid en de mensenrechten. Over de maakbare mens en conflicterende interpretaties van menselijke waardigheid, NJCM-Bulletin, 8, december 2010 met daarin een goed overzicht van de lopende juridische discussie over dit onderwerp en verdere literatuur hierover

[3] Zie Peter-Paul Verbeek, De grens van de mens. Over techniek, ethiek en de menselijke natuur, 2011, pp 135-136

[4] Zie o.a. J.G.H. Wessels, Wetenschap en religie zijn bondgenoten, 2007, pp 51-59