Paniek in de Polder

Civis Mundi Digitaal #5

door Wim Couwenberg

Paniek in de Polder

Wim Couwenberg

 

Bespreking van: Jos de Mul, Paniek in de Polder. Polytiek en populisme in Nederland, Uitg. Klement, Zoetermeer, 2011

 

Verklaring Fortuyn-revolte ter discussie

De pakkende titel van dit boek geeft precies weer waar het over gaat. Een aantal hoofdstukken is een bewerking van eerder verschenen publicaties. Met het inleidende en toonzettende essay is het niettemin geïntegreerd tot een boeiende reflectie op de achtergronden van de actuele politieke ontwikkeling in de Polder, dus in Nederland. Met de paniek in de Polder doelt de auteur op de populistische golf die sinds de Fortuyn-revolte over die Polder spoelt en de traditie van geduldig overleg en van schikken en plooien als manier van politiek bedrijven danig verstoort.

Het boek begint met een politiek incorrecte inleiding van die verstorende paniek. Dat "in" staat doorgestreept en dat is terecht gedaan. De auteur volgt namelijk de gangbare linkse interpretatie van de Fortuyn-revolte en van wat daarop is gevolgd. Dat blijkt ook uit de verklaring die voor de plotseling grote aanhang van de Fortuyn revolte gegeven wordt. Daartoe wordt een diepe duik gemaakt in de psychoanalyse en de massapsychologie. Heel interessant op zichzelf. Maar daar is een veel eenvoudiger verklaring voor te vinden in de bekende ijzeren wet van de oligarchie die in iedere representatieve democratie werkzaam is en door de Duitse socioloog en elite-theoreticus R. Michels in 1911 aan de hand van de praktijk van de Duitse SPD al gesignaleerd is, te weten het samentrekken van macht in handen van weinigen en de daaruit voortvloeiende vervreemding tussen politieke elites en burgers aan de basis. Die vervreemding signaleert De Mul zelf ook als inherent aan de representatieve democratie, maar hij zoekt daarin niet de verklaring van de Fortuyn-revolte.

 

Fortuyn-revolte in het verlengde van de politieke rebellie van D66

Eerder had die vervreemding in de jaren ’60 al geresulteerd in de toenmalige politieke vernieuwingsbeweging en rebellie tegen de regentenmentaliteit van de toen heersende politieke klasse. In dat opzicht is er een duidelijke overeenkomst tussen de rebellie van de jaren ’60 met D66 als gangmaker en de Fortuyn-revolte die in de gangbare politiek correcte verklaring van die revolte meestal niet wordt opgemerkt, ook niet door De Mul. Evenals later de Fortuyn-revolte was de radicaal democratische beweging van de jaren ’60 met als strijdbanier de leuze ‘terug naar de basis’ en D66 als partij politiek boegbeeld een rebellie tegen het politieke establishment en presenteerde het zich ook als zodanig. Maar ondanks die populistisch getinte leuze en daarop aansluitende strijd voor ingrijpende staatsrechtelijke hervormingen werd die beweging toen niet als populistische reactie in negatieve zin in de ban gedaan zoals later de Fortuyn-revolte. Aan de politieke linkerzijde werd D66 daarentegen begroet als neo-democratische correctie en tevens als welkome nieuwe uitdager van het confessioneel-liberale establishment en als zodanig spoedig betrokken bij de progressieve concentratie die daartegen ten aanval trok. In sommige commentaren - onder andere die van de historicus Piet van Rooij[1] en van mijzelf[2]- is de Fortuyn-revolte wel vergeleken met die van de jaren ’60 vanwege de luide nagalm van de opstandige geest van die jaren die daarin doorklonk, zoals de roep om meer directe democratie, stellingname tegen het verzuilde politieke denken en het daarachter vaak schuilgaande technocratische beleid, polarisatie van de politieke verhoudingen en politiek leiderschap als identiteitsbepalende factor. Beide revoltes deelden ook een pragmatische in plaats van een ideologisch gekleurde politiek stijl. Die parallel wordt echter zoveel mogelijk verzwegen in de gangbare politiek correcte verklaring van de Fortuyn-revolte. D66 is inmiddels zelf onderdeel geworden van het politieke establishment en heeft daar dus evenmin belang bij.

     Tegelijk was de Fortuynrevolte een afrekening met de pretenties en effecten van de babyboomersgeneratie van de jaren ’60 die, eenmaal met veel bluf en handigheid toonaangevend geworden, razendsnel vergroeid geraakt is met bestaande machtsstructuren. Fortuyn was zelf eveneens een typische representant van die generatie, maar wel een gefrustreerd geraakte rebel, die nog steeds op zoek was naar zijn bestemming in dit leven. Die achtergrond van hem maakt dat Fortuyn en Wilders niet zomaar op één lijn gesteld kunnen worden zoals te doen gebruikelijk, ook in dit boek. Maar ook op andere punten zijn er naast de bekende overeenkomsten duidelijke verschillen tussen Fortuyn en Wilders zoals elders in dit nummer uiteengezet wordt.[3]

 

Populisme in positieve en negatieve zin

De laatste tijd wordt terecht onderscheid gemaakt tussen positief en negatief populisme.[4] Die louter negatieve interpretatie is het gevolg van de verabsolutering van de representatieve democratie die in Nederland tot de conventionele wijsheid behoort en sinds lang als regententraditie deel uitmaakt van de heersende politieke cultuur. Ook De Mul deelt in die conventionele wijsheid. Als we uitgaan van de oligarchische tendens die zoals gezegd in iedere representatieve democratie optreedt en gekozen elites op termijn maakt tot een gesloten en in zichzelf gekeerde politieke klasse, is een populistische reactie daartegen een normale poging tot herstel van een democratisch functionerende politiek en vervult zij als zodanig nuttige democratische functies als het signaleren en agenderen van niet of onvoldoende erkende problemen, het corrigeren van een naar binnen gekeerd politiek bestel en het herstellen van democratische legitimiteit.[5] Het succes van die reactie kunnen we interpreteren als een bevestiging van de realiteit van een te gebrekkig functionerende democratie. De Fortuyn-revolte valt onmiskenbaar te rekenen tot zo’n populistische reactie in positieve zin. Als de waan van de dag politieke standpunten bepaalt en als politici in hun streven naar politiek succes burgers zoveel mogelijk naar de mond praten en de complexe politieke realiteit versimpelen, bijvoorbeeld door die realiteit te reduceren tot een simplistisch links-rechts schema, kan men met recht spreken van populisme in negatieve zin.

 

Politiek syncretisme

De Fortuyn-revolte kan ook niet zonder meer tot een rechtse, zo niet extreem-rechtse reactie gerekend worden, zoals in de politiek correcte verklaring ervan gebruikelijk is. Het fortuynisme is een typisch voorbeeld van politiek syncretisme, het vermengen van ideeën en actiepunten van verschillende ideologische en politieke herkomst tot een nieuwe politieke compositie. Daartoe behoren behalve rechtse ook belangrijke actiepunten die moeilijk rechts te noemen zijn zoals revitalisering en ontbureaucratisering van de in het slop geraakte publieke sector; zijn opkomen voor een radicale scheiding van kerk en staat - vanouds een links actiepunt -; voor vrije meningsuiting tegen de linkse consensusdwang van de linkse kerk en voor democratische vernieuwing; en zeker ook zijn verzet tegen het grondwettelijk aanvechtbare politieke benoemingsbeleid.[6] En evenmin rechts is zijn geloof in de maakbaarheid van de samenleving waaraan hij na zijn afscheid van het socialisme blijft vasthouden.[7]

Op zijn beurt en zijn manier bewandelt Fortuyn in feite een derde weg tussen links en rechts, tussen socialisme en liberalisme. De historicus B.J. Spruijt[8] typeert het fortuynisme als een explosief mengsel van libertinisme, liberalisme en socialisme, CDA-bestuurskundige C.J.J. Veldkamp als een fascinerende mix van conservatieve en progressieve standpunten en van linkse en rechtse invalshoeken en PvdA-prominent J.Th. J. van den Berg als een doorbreking van klassieke links-rechts tegenstellingen.[9] Dat benadert beter het karakter daarvan. Als men blijft uitgaan van de denkcategorieën van de oude politiek zoals Fortuyn’s critici doen en ook De Mul, grijpt men gemakshalve weer terug op het oude, vertrouwde en simplistische links-rechts schema. De Mul relativeert het extreemrechtse stempel dat zijns inziens niet ten onrechte op de Fortuyn-revolte gedrukt wordt wel door bepaalde paradoxen in diens opstelling en gedrag te signaleren. Maar die wegen zijns inziens niet op tegen de afkeer van het politieke establishment die Fortuyn met zijn kiezers deelde. Maar impliceert die afkeer perse een extreem rechtse signatuur? Een dergelijke afkeer was zoals gezegd al eerder gedemonstreerd door D66 en zie ik als een normaal effect van de ijzeren wet van de oligarchie en daarmee samenhangende vervreemding tussen de politieke klasse en de burgers.

 

Cultuurnationalisme

Evenals Dick Pels ziet De Mul een cultuurnationalistische component in de stellingname van Fortuyn, te weten zijn cultivering van nationale identiteit als bron van sociale cohesie. Uit liberaal-democratisch oogpunt is daar echter niets op tegen, tenzij dat een exclusivistisch karakter krijgt, dus gericht is op interne culturele homogeniteit en externe exclusiviteit. En dat was bij Fortuyn niet het geval in tegenstelling tot Wilders en zijn partij. De homogeniteit van onze politieke cultuur heeft Fortuyn zelf onbeschroomd geattaqueerd door belangrijke kenmerken ervan zoals regenten- en consensustraditie ter discussie te stellen. Zijn etnisch protectionisme was ook niet principieel, maar had voornamelijk een bevolkingspolitieke en ecologische achtergrond.

Het essentialistische cultuurbegrip dat De Mul evenals eerder Pels Fortuyn toeschrijft is evenmin een reden hem zondermeer gevaarlijke rechtsradicale sympathieën toe te dichten. Een dergelijk cultuurbegrip, is nu niet langer houdbaar, maar was kenmerkend voor heel onze vooroorlogse literatuur over de eigen aard van de Nederlandse natie en van haar artistieke uitingen.[10] Het was in die tijd heel gebruikelijk daarin nationale wezenskenmerken te signaleren of zoals Huizinga een geheel eigen geestesmerk. In de neocalvinistische traditie van Abraham Kuyper werd Nederland als natie zelfs ervaren als gefundeerd in de eenheid van herkomst, aard en taal, ja, als een door God geschapen zedelijk wezen. Op die grond wees Kuyper multi-etnische staten dan ook vierkant af als een abnormaal verschijnsel. En Kuyper is nimmer geassocieerd met rechts radicalisme.

 

Uitspraak Fortuyn over art. 1 Grondwet

In de politiek correcte verklaring van de Fortuyn-revolte past ook de wijze waarop de moord op Fortuyn geïnterpreteerd wordt en de ondergang van zijn beweging als gevolg daarvan. In laatste instantie kwam de kogel van rechts, meent De Mul. Door zijn eerste volgelingen van Leefbaar Nederland werd hij als politieke leider afgezet na zijn uitspraak over afschaffing van art. 1 van de Grondwet en daarmee van het nondiscriminatiebeginsel. De moord in het Mediapark was in de ogen van De Mul slechts een barbaarse herbevestiging van de symbolische moord door zijn eerste volgelingen. Ik heb die omstreden uitspraak van Fortuyn indertijd in een opiniebijdrage in dagblad Trouw meteen heel anders geïnterpreteerd. Fortuyn was m.i. niet tegen het nondiscriminatiebeginsel op zichzelf - als homo beriep hij zich er uiteraard zelf nadrukkelijk op - maar tegen het toen gangbare bij voorbaat voorop stellen  van dit beginsel bij de botsing ervan met andere grondrechten, zoals bijv. de vrijheid van meningsuiting.  

In het kader van het politiek correcte denken sinds de jaren ’60 domineerde jarenlang de neiging dat beginsel bij voorbaat hogere rechtswaarde toe te kennen dan andere grondrechten. Ja, het werd zelfs uitgeroepen tot het fundament van onze beschaving. Dat Nederland tot 1950 als koloniale mogendheid in staatsrechtelijk opzicht op gespannen voet stond met dat beginsel en discriminatie van vrouwen en van homoseksuelen tot de jaren zestig deel uitmaakte van de gevestigde orde, werd in dit verband gemakshalve over het hoofd gezien. Met meer recht kan men het vrijheidsbeginsel - met name de strijd voor geestelijke vrijheid - als het fundament van de Nederlandse beschaving aanmerken.[11]  En dat bedoelde Fortuyn mijns inziens ook met zijn staatsrechtelijk onhandige uitspraak.

In het kader van de migratie- en integratie problematiek werden uitspraken die ingingen tegen de sinds de jaren ’60 dominerende nieuw linkse opvattingen daarover - sindsdien als multiculturalisme benoemd - verdacht gemaakt en zelfs gecriminaliseerd. Wat Fortuyn trachtte te verwoorden, is nadien o.a. op juridisch verantwoorde wijze vertolkt door de bekende Amerikaanse rechtsgeleerde Ronald Dworkin[12] als het recht om andere opvattingen zonodig te ridiculiseren. Hij ziet dat als een onontbeerlijke voorwaarde voor een vrije democratie, al komt dat bij betrokkenen over als een belediging. Ook oud PvdA-leider Wouter Bos heeft zich daar op een congres van zijn partij sterk voor gemaakt.[13] Tot dat ridiculiseren reken ik ook de uitspraak van Fortuyn over de islam en de islamitische cultuur als een achterlijk fenomeen. Dat werd tijdens die revolte als racistisch, want in strijd met art. 1 Grondwet, eveneens verdacht gemaakt. Als achterlijk is echter tot de jaren ’60 ook een reeks van opvattingen van de rk kerk geridiculiseerd en mijns inziens terecht zonder dat daarop een racistisch stempel gedrukt werd.

 

Nederland als interculturele samenleving

Wat het concept van de multiculturele samenleving betreft dat zo’n grote rol gespeeld heeft in de stellingname van het nieuwe populisme, daar is De Mul zelf ook geen voorstander van, maar evenmin van het monoculturalisme. Hij stelt daar als alternatief het concept van de interculturele samenleving tegenover, de vermenging dus van culturen als empirisch gegeven. Nederland is daar een prachtig voorbeeld van. De Nederlandse identiteit is sinds lang namelijk de resultante van een vermenging van verschillende lokale, regionale en religieuze culturen, zij het van stonde af aan wel met een duidelijke dominantie van de Hollandse taal en cultuur en lange tijd ook van het calvinisme als religieuze integratiefactor. Wat die identiteit inhoudt is hier inzet van voortdurende rivaliteit tussen verschillende tradities; in het bijzonder tussen de confessionele traditie van christelijke, i.h.b. calvinistische huize en een burgerlijk-liberale traditie, die opkomt voor een vrijzinnige oriëntatie.

Met Nederlandse identiteit in deze zin heeft De Mul geen moeite. Het Poldermodel, de eigenzinnige combinatie van het conflictmodel en compromis/consensus bereidheid ziet hij als de harde kern van die identiteit. Dat geldt zeker voor de politieke cultuur in dit land. Een eigen taal, geschiedenis, stijl van samenleven en cultureel erfgoed reken ik daar echter ook toe. Een van die stijlkenmerken is een diepgewortelde diversiteitscultus die in het heersende kiesstelsel tot uiting komt in een ver doorgedreven toepassing van het beginsel van evenredige vertegenwoordiging. Die cultus gaat zover, dat zelfs het besef van enigerlei gemeenschappelijkheid ter discussie gesteld wordt. Tijdens de discussie over een historische canon bleek dat opnieuw, toen met stelligheid beweerd werd dat Nederland nu eenmaal een samenstel is van allerlei verschillende identiteiten en dat een nationale i.c. Nederlandse identiteit derhalve een fictie is.[14]

Die cultus ontaardt niet zelden ook in een enghartige hokjesgeest. De verzuiling was daarvan een extreem voorbeeld. De Nederlandse Volksbeweging na 1945 met de daaruit voortgekomen Doorbraakgedachte was een reactie daartegen, maar liep spoedig vast op die diepgewortelde diversiteitscultus. Dat geldt ook voor een reeks van pogingen die sinds de jaren ’60 zijn ondernomen tot invoering van een ander kiesstelsel dat de kiezers in staat stelt een duidelijke politieke keuze te maken inzake regeringsvorming en -beleid en daarmee versterking van regeerkracht stelt boven een exacte vertegenwoordiging van de heersende verscheidenheid aan politieke opvattingen.

            In nog veel sterkere mate is die diversiteitscultus kenmerkend voor Europa. Dat geldt ook als argument tegen het streven naar een federaal Europa. Dat Europees federalisme ook in standhouding van culturele diversiviteit in Europa impliceert wordt niet of onvoldoende onderkend. Federalisme is een politieke structuur die het midden houdt tussen unitarisme en confederalisme. Bij de kwestie van een monetaire en politieke unie komt die culturele diversiteitscultus weer onmiddellijk om de hoek kijken, betoogde in dit verband een intercultureel denker als H. Wertsen, directeur van het "Institute for Training in Intercultural Management" in de jaren ’90 toen dat actueel werd.[15] Hij twijfelde er dan ook aan of op dit terrein ooit een Europese eenheid tot stand zou komen. Die monetaire unie is niettemin een feit en de politieke unie zal er op termijn ook wel (moeten) komen, als we tenminste de ondergang van de euro als Europese munt willen voorkomen. Ook hier geldt: eenheid waar noodzakelijk, verscheidenheid waar mogelijk.

Het proces van Europese integratie ziet De Mul terecht als een nieuwe versie van het Poldermodel. Het idee van een Europese identiteit staat nog sterk ter discussie als een concept dat de heersende culturele diversiteit in Europa overkoepelt. Dat Europa zich als beschaving met name onderscheidt door een scherp gevoel voor de tragische dimensie van de menselijke bestaanswijze en in dit opzicht ook sterk verschilt van Amerika vindt in dit boek een excellente vertolking.

 

Radicale Romantiek versus postmodernisme

Boeiend en intregerend is het pleidooi van De Mul voor een verlichte polytiek waarin zijn filosofie van cultuur, politiek en religie in kort bestek scherp en helder samengevat wordt. Een uitvloeisel hiervan is zijn voorkeur voor meerdere religieuze, ideologische en andere verhalen of mythes, die in vreedzame wedijvering naast elkaar verkeren en functioneren; en voorts zijn voorkeur voor het Nederlandse Poldermodel, zelfs als dat als een mythe gekoesterd wordt. In die voorkeur klinkt ook de liberale traditie door van een redelijke en open discussie als basis van het intellectuele en politieke verkeer, in onze tijd in het voetspoor van de Duitse filosoof J. Habermas opnieuw vertolkt in het idee van een deliberatieve democratie waarin politieke legitimiteit tot stand komt als resultaat van communicatieve rationaliteit, d.w.z. een rationele consensus via een machtsvrije uitwisseling van argumenten en tegenargumenten. Die liberale traditie bracht liberalen er in eerste instantie ook toe het kiesrecht te beperken tot het denkende deel der natie, de ‘aristocratie van het verstand’ zoals Thorbecke de volksvertegenwoordiging bij voorkeur typeerde. Maar die liberale traditie is aanvechtbaar gebleken. Intellectuele en politieke elites laten zich evenmin alleen leiden door redelijke argumenten. Zelfs in de wetenschappelijke wereld staan taboes en partijdigheid niet zelden een open en redelijke discussie in de weg[16].

 In Nederland is zoals De Mul nog eens in herinnering roept staatsvorming niet primair het resultaat van het streven naar macht en heerschappij zoals elders in Europa, maar van een vrijheidsstreven. In dit verband is het aantrekkelijke van dat poldermodel ook hierin gelegen, dat reële machtsuitoefening hier zoveel mogelijk aan het oog onttrokken wordt door een proces van politieke besluitvorming via ingewikkelde en op consensus gerichte overlegcircuits en conflictmijding en zodoende als onafwendbaar overkomt.

Interessant is ook zijn herhaalde pleidooi voor de radicale richting in de Romantiek. Hij ziet daarin een geslaagde balans ziet tussen enthousiasme als bron van positieve energie en ironische distantie die evenzeer nodig is om het enthousiasme voor bepaalde projecten in toom te houden. Ik vertaal die ironische distantie zelf als het inzicht dat bijna alles op termijn tegenvalt en anders uitpakt dan verwacht. Dat maakt ook deel uit van de tragische dimensie van de menselijke bestaanswijze. Waar ironie de overhand krijgt en het enthousiasme uitdooft, daar resten uiteindelijk slechts cynisme en nihilisme. En dat is dodelijk voor een cultuur. Exit postmodernisme, aldus De Mul. Wat hij in de radicale Romantiek aanprijst is dus dat we erop moeten toezien als koorddansers een precair evenwicht te bewaren tussen enthousiasme en ironie. Ik heb er alleen moeite mee die balans-gedachte te associëren met radicaliteit. Onverbeterlijke postmodernist, zoals Afshin Ellian hem in een voorwoord noemt, is hij op dit belangrijke punt dus niet. Dat postmodernisme is overigens al over zijn hoogtepunt heen. Men spreekt zelfs al van post-postmodernisme. Behalve een breed georiënteerde academische filosoof met originele ideeën is hij, zoals blijkt uit dit boek ook een politiek geëngageerde essayist met een geheel eigen filosofisch doordachte inbreng in het publieke debat.

 

 


[1] Zie Wat is een Nederlander? Uitgave Volkskrant, 2003, p 53

[2] Zie mijn Opstand der burgers. De Fortuyn-revolte en het demasqué van de oude politiek, Civis Mundi Jaarboek 2004

[3] Zie Bert Snel, Zijn Fortuyn en Wilders vergelijkbaar, Civis Mundi 5, 2011

[4] Zie R. Cuperus, "Ik ben uw leider, dus ik volg u", Ons Erfdeel, juni 2005

[5] In die geest ook H.J. Schoo, Van oude en nieuwe klassen of de deftigheid in het gedrang, in: Haagse tegenstrijdigheden, 2003, pp. 18-19

[6] Zie Het programma van Pim Fortuyn (zie omslagartikel Elsevier, 16 mei 2002); uitvoeriger zijn boek De puinhopen van acht jaar Paars, 2002

[7] Zie D. Pels, De geest van Pim, 2003, p. 93 ev.

[8] B.J. Spruijt, Lof van het Conservatisme, 2003, p. 10

[9] C.J.J. Veldkamp, Pim Fortuyn als neoconservatief?, Christen-Democratische Verkenningen (CDV), herfst 2003, p. 125 ev.; en J.Th.J. van den Berg, Een jaar van extremen, in: Jaarboek Parlementaire Geschiedenis, 2003, p. 181

[10] Zie bijv. E.H. Korevaar-Hesseling, Het Nederlandse volkskarakter weerspiegeld in de Nederlandse schilderkunst, 1941; en A. Donker, Karaktertrekken der Vaderlandse letterkunde, 1945

[11] Zie o.a. M. Wessels, De Nederlandse traditie van vrijheid, 1998

[12] R. Dworkin, The Right to Ridicule, The New York Review of Books, 5 maart 2006

[13] Zie NRC-Handelsblad, 16 juni 2008

[14] Zie M. van Rossem, De historische canon, in: Maarten van Rossem (red.), De wereld volgens Maarten van Rossem, 2005 pp. 166-169; A. Nuis, Op zoek naar Nederland, 2004, p. 222.

[15] Zie Culturele kloof houdt Europa blijvend verdeeld, Intermediair, 5, 1997

[16] Zie A.J.F. Köbben, De weerbarstige waarheid, 1991, en F. Bovenkerk e.a. (red.), Wetenschap en partijdigheid, 1990