Wat maatschappelijk kwaad is, hangt af van tijd en cultuur

Civis Mundi Digitaal #6

door Wim Couwenberg

Wat maatschappelijk kwaad is, hangt af van tijd en cultuur

Wim Couwenberg

 

In zijn kritiek op een middenpositie vraagt Rietdijk waar ik het maatschappelijk kwaad situeer. Het is een vraag die losstaat van de beoordeling van een middenpositie als politiek-filosofische denkrichting en die ik daarom los daarvan zal proberen te beantwoorden. Het lijkt me dat dat kwaad niet in algemene zin te situeren valt. De achtergrond van zijn vraag doet mij denken aan de oorspronkelijke naïeve opvatting van de moderniteit, zoals die aan linkse ideologieën en utopieën ten grondslag ligt. Dat maatschappelijke kwaad wordt daarin gerelateerd aan corrupte, maatschappelijke en politieke machtsstructuren zoals het ancien régime voor de Franse Revolutie of het kapitalisme als klassevijand van het marxisme-leninisme. Met de liquidatie van dit kwaad en de overwinning van het eigen verlicht geachte alternatief zou het maatschappelijke kwaad vanzelf en voorgoed verdwijnen. De loop van de geschiedenis heeft dat als valse hoop ontmaskert. Wat als goed of slecht, recht of onrecht geldt, hangt af van het ontwikkelingsstadium van de menselijke evolutie. In mijn rechtstheorie ga ik in lijn hiermee derhalve niet uit van een universeel geldende rechtsidee zoals in het natuurrechtelijke denken. In tegenstelling tot het rechtspositivisme vertrek ik wel van de hypothese van een bepaalde historisch-cultureel bepaalde rechtsidee als inspiratiebron, toetssteen en richtsnoer van de positieve rechtsontwikkeling. Die rechtsidee is de resultante van het zich ontwikkelende collectieve rechtsbewustzijn hand in hand met de ontwikkeling van de politieke en maatschappelijke machtsverhoudingen en als zodanig toetssteen en richtsnoer van het geldende recht.

In het beschavingsproces zien we in de loop van de tijd verschillende rechtsideeën op de voorgrond treden.[i] In de eerste plaats is dat in uiteenlopende variaties een autoritair-hiërarchische rechtsidee. In Europa na de Oudheid steunde die rechtsidee eeuwenlang op een christelijke legitimatie. Zij kreeg gestalte in traditionele monarchieën die zich op grond van juistgenoemde legitimatie presenteerden als christelijke staten. Op het Wener Congres van 1814/1815 werd die monarchie nog als enig legitieme vorm van gezagsuitoefening geproclameerd. In deze rechtsidee vallen recht en macht nog probleemloos samen. Een klassieke uitdrukking ervan vinden we in de politieke filosofie van Spinoza die haar samenvat in twee bekende uitspraken: Iedereen heeft zoveel recht als hij macht heeft (Tractatus politicus, cap. 2, par. 8); en:

Ieders recht wordt bepaald door de macht die hij heeft (Ethica, 4, prop. 37).

Als reactie hierop is sinds de liberale revoluties van de 18e en 19e eeuw een liberaal-democratische rechtsidee op de voorgrond getreden, die de autoritaire-hiërarchische rechtsidee van het Ancien Regime geleidelijk aan heeft teruggedrongen, maar daarbij tot in de 20e eeuw op principieel verzet gestuit is van christelijke kerken en groeperingen, die de liberaal-democratische ideologie en rechtsidee onverenigbaar achtten met christelijke principes en opvattingen.

 

Concurrerende rechtsideeën in de 20e eeuw

Die liberaal-democratische rechtsidee is in de 20e eeuw op haar beurt geattaqueerd en wel door twee invloedrijke concurrerende rechtsideeën: enerzijds de marxistisch-leninistische rechtsidee van het reëel bestaande socialisme dat zich opwierp als historisch gedetermineerde opvolger van de liberaal-democratische ideologie en samenleving en als zodanig ook in het westen lange tijd veel steun genoot in arbeiders en intellectuele kringen; anderzijds een gemoderniseerde versie van de autoritair-hierarchische rechtsidee van de traditionele monarchie die in Midden- en Zuid-Europa in nieuwe autoritaire (fascistische) regimes gestalte kreeg. Wat daarbij opvalt, is dat het herstel van die idee als grondslag van de samenlevingsorde in de juridische wereld aldaar op weinig verzet stuitte en in traditioneel-christelijke kringen zelfs veel weerklank vond. In het Derde Rijk schaarde de grote meerderheid van de Duitse protestanten zich enthousiast achter de banier van het nationaal-socialisme. Die steun werd gebundeld in de ‘Glaubensbewegung Deutsche Christen’ die een positieve verbinding tussen christendom en nationaal-socialisme propageerde. De racistische oriëntatie en politiek van het nationaal-socialisme vonden ook brede ondersteuning onder de bevolking.[ii] In Italië, Oostenrijk, Spanje en Portugal stond het merendeel der katholieken eveneens geruime tijd positief tegenover de nieuwe autoritaire regimes in hun land en zij kregen hierbij steun van de kerkelijke hiërarchie aldaar. In Spanje, Portugal en Italië werd het katholicisme zelfs opnieuw tot staatsgodsdienst verklaard.

In het licht van de ideeënstrijd in de moderne staat en cultuur is het niet juist de burgerlijk-liberale of liberaal-democratische rechtsidee en de daarvan afgeleide beginselen zonder meer te vereenzelvigen met de rechtsidee als zodanig, zoals dit sinds de burgerfilosoof bij uitstek, Immanuel Kant, telkens opnieuw geschiedt. Die idee is te lang en te principieel omstreden geweest om haar als ‘self-evident’ en dus als algemeen-geldig te kunnen presenteren zoals de Amerikaans ‘Declaration of Independence’van 1776 doet. Bovendien abstraheert men hiermee vanuit een traditioneel Eurcentrisme van de niet-westerse wereld, waaraan de burgerlijk-liberale rechtsidee vreemd is en waar zij ook tijdens  de Europese koloniale overheersing weinig of geen invloed heeft gehad. Het kolonialisme als internationaal systeem was overigens zelf in strijd met die rechtidee en wordt nu ook als onrecht bestempeld, maar gold tot ver in de 20e eeuw op grond van de toen heersende rechtsopvattingen als een legitieme internationale relatie vanwege de beschavende werking die ervan uitging.

 

Liberale triomf

Niettemin kunnen we wel constateren, dat de burgerlijk-liberale rechtsidee uit de ideeënstrijd in de moderne staat en cultuur zegevierend tevoorschijn getreden is en althans in de westerse wereld, alle anti-liberale alternatieven overleefd en teruggedrongen heeft. Aan de hand van de pragmatische legitimatietheorie van Cliteur[iii] zou ik hieruit de conclusie willen trekken, dat die idee en de daarmee samenhangende beginselen en instellingen in de arena van de geschiedenis tot nu toe bewezen hebben een betere waarborg te zijn voor een menswaardige en redelijk functionerende samenleving dan alle anti-liberale alternatieven die zich tot heden gepresenteerd hebben.

Het heersende volstrekt negatieve oordeel over de autoritair-hiërarchische staats- en rechtsidee zou ik wel inzoverre willen relatieveren dat zij in de opbouwfase van de moderne staat, toen de vestiging van gezag, orde, stabiliteit en continuïteit als constitutionele waarden centraal stonden, een positieve bijdrage geleverd heeft aan het Europese staatsvormingsproces. En zij kan in aangepaste vorm herleven als de liberale democratie in ernstig verval raakt. In de meeste post-koloniale staten is zij spoedig herleefd, toen de prille liberale democratieën aldaar niet opgewassen bleken tegen  de cumulatie van constitutionele en economische ontwikkelingsproblemen (natievorming, bevolkingsexplosie, armoedebestrijding, enz.) waarmee zij geconfronteerd werden.

De ontwikkeling van het emancipatiemotief als politieke en constitutionele drijfkracht heeft het beschavingsproces op een hoger niveau getild en daardoor nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden gecreëerd in de menselijke evolutie, maar dit motief is niet de enige factor die het beschavingsproces bepaalt. Dat een samenleving pas beschaafd te noemen is als het emancipatiemotief daarin domineert zoals de cultuursocioloog A.C. Zijderveld[iv] stelt, lijkt me daarom aanvechtbaar. De kwaliteit van religieus leven en van wijsgerig en wetenschappelijk denken, van muziek, architectuur, beeldende kunsten, literatuur en andere kunstuitingen bepalen mede het beschavingspeil van een samenleving. Vandaar dat ook in tijden waarin niet het emancipatie-, maar het machtsmotief de belangrijkste drijfkracht was, zoals bijv. in de antieke Oudheid, de Middeleeuwen en de periode van de monarchale machtsstaat, wel degelijk sprake was van een authentieke beschaving. Alle grote wereldgodsdiensten zijn trouwens ontstaan in samenlevingen waarin het emancipatiemotief geen beschavingsfactor was en zij hebben het in die samenlevingen dominerende machtsmotief en de daarmee samenhangende autoritair-hiërarchische rechtsidee zoals gezegd vele eeuwen lang gelegitimeerd. Ook in de moderne cultuur blijft dit motief nog een niet te onderschatten tegenpool van het emancipatiemotief.

 

 


[i] Zie nader S.W. Couwenberg, Gezag en vrijheid. Inleiding in de constitutionele rechts/ontwikkelingstheorie, 1991, pp 83 -161

[ii] Zie G. Lewy, The Catholic Church and Nazi Germany, 1964; en R. Gellately, The Gestapo and German Society - Enforcing Racial Policy 1933-1945, 1990

[iii] P.B. Cliteur, Conservatisme en cultuurrecht, 1989, p. 483 e.v.

[iv] A.C. Zijderveld, De culturele factor, 1982, p. 142