Een Verkenning van Toekomstverkenningen

Civis Mundi Digitaal #8

door Leon Wecke

Een Verkenning van Toekomstverkenningen

Leon Wecke, polemoloog

 

Toekomstverkenningen zijn uiteraard belangrijk. En strategische toekomstverkenningen al helemaal. Want wie is niet gebaat bij beleidsrelevante kennis van hetgeen ons nog zal overkomen? Alleen er is een probleem. De toekomst is geen bestudeerbare werkelijkheid. De toekomst kun je per definitie niet verkennen, want het toekomstige landschap moet nog geschapen worden. Toekomstverkenningen betreffen dan ook niet de toekomst maar gedachten over de toekomst, die op basis van een aantal vooronderstellingen gemaakt kunnen worden. En die vooronderstellingen zijn in belangrijke mate gebaseerd op hetgeen men meent dat in het verleden en heden gebeurde en gebeurt.

Nederlands eerste polemoloog, prof Bert Röling, wees er indertijd al op dat de mate waarin genoegen wordt genomen met bepaalde wetenschappelijke verklaringen en de daarbij behorende begripsinhouden bepaald is door tijd, cultuur en plaats.1)

 

Tijdgebonden paradigmata

De paradigmata die aan wetenschappelijke analyses ten grondslag liggen zijn kinderen van hun tijd. Zij zijn de wetenschappelijke brillen die slechts die werkelijkheid zichtbaar maken, welke door het paradigmatisch geslepen glas wordt toegelaten. Nu zijn er nogal wat brillen waarmee naar de toekomst van onze planeet of naar bepaalde aspecten ervan, zoals veiligheid, gekeken kan worden. Kees Homan heeft een aantal ervan gepresenteerd in zijn overzicht in Civis Mundi Digitaal van 31 maart 2011. 2) De ene visie met de daaraan ten grondslag liggende vooronderstellingen lijkt meer plausibel dan de andere. Alhoewel, plausibiliteit behoeft niet de doorslag te geven als het gaat om het bij voorkeur hanteren van een of ander toekomstmodel. Eigen belang speelt hierbij een niet onbelangrijke rol. Veiligheidselites, althans die welke het moeten hebben van militaire dreigingen, zullen bij voorkeur een hun veiligheidsbeleid legitimerende visie en daaraan ten grondslag liggende vooronderstellingen  presenteren. Of men daar zelf in gelooft is minder relevant. Waar het om gaat is dat de betreffende visie voor waar wordt aangezien en de burger en politieke besluitvormers navenant zullen handelen. Het beeld is belangrijker dan de, of beter, een waarheid. ‘If men define situations as real, they are real in their consequences’, aldus mijn geliefde Thomas-theorema. 3) De Bush-regering waardeerde het terrorisme van 9/11 op tot een vijand op staatsniveau, waartegen een oorlog, ‘the war on terror’ gevoerd moest worden. Het statenparadigma bewees, in een tijd waarin het paradigma van de complexe interdependentie en dat van de complexe interrelatie op winst stond, weer goede diensten. 4) De tot staatsproporties opgewaardeerde vijand leverde essentiële bijdragen tot de legitimatie van met name militaire acties ten behoeve van politieke en economische doelen, die weinig tot niets met ’terrorisme’ te maken hadden.

Homan concludeert aan het slot van zijn overzicht van strategische toekomstverkenningen dat er ondanks de verschillende analyses van de toekomst toch een aantal rode draden te onderkennen zijn. 5)  Als rode draad vermeldt hij de machtsverschuivingen van het Westen naar Azië alsmede de opkomst van niet-statelijke actoren. Veiligheidsdeskundigen zouden op grond hiervan concluderen dat de hedendaagse wereld meer chaotisch en onvoorspelbaar is, dan tijdens enige andere periode in de geschiedenis. In dit verband noemt hij de Arabische Lente als een treffend voorbeeld. Maar het is de vraag of ontwikkelingen als de Arabische Lente onvoorspelbaar waren. 6)

 

Voorspelbaarheid Arabische Lente

Na de Tweede Wereldoorlog, toen de roep om een sociaalwetenschappelijke benadering  van oorlogsoorzaken  en vredesvoorwaarden  algemeen gehoord werd en als gevolg daarvan onder meer de polemologie, de wetenschapseenheid voor oorlog en vrede, gestalte kreeg, stonden oorzaken van groot, in heb bijzonder oorlogsgeweld hoog op de sociaalwetenschappelijke agenda. De voorwaarden voor een geslaagde volksopstand werden toen ook door niet-marxistische auteurs opgesomd. Men zie bijvoorbeeld de studies van de Feierabends, Schwartz en Gurr,welke laatste in 1970 zijn ‘Why Men Rebel’ ‘publiceerde. 7)

Als voorwaarden voor een geslaagde revolutie golden en gelden:

1) De sterke arm van het wettig gezag, de politie, het leger en inlichtingendienst dienen op de hand van de opstandelingen te zijn of zich afzijdig te houden.

2) Het moet gaan om een wijd verbreide intense onvrede, een collectieve frustratie.

3) Voor die frustratie moet geen uitweg zijn via politieke partijen, vakbeweging, kerken en andere maatschappelijke instituties bestaan en geen uitweg via interne dan wel externe zondebokken aanwezig zijn.

4) De grote massa moet de regering niet meer als legitiem ervaren en zich deloyaal ten opzichte van het gevestigd gezag opstellen.

5) Er dient voldoende communicatie tussen de ontevredenen te zijn.

6) Bepaalde faciliteiten versterken de wil en het uithoudingsvermogen van de rebellen, zoals geslaagde revoltes in het verleden van het eigen land of geslaagde revoluties elders in de wereld van vergelijkbare volkeren in vergelijkbare politieke, economische en/of sociale omstandigheden.

7) Enige feitelijke dan wel intuïtieve kennis van effectieve - vooral geweldloze strijdmethoden zoals het gebruik van symbolen, kleuren, het belachelijk maken van de tegenstander, bepaalde gebeurtenissen aangrijpen om het volk verder te mobiliseren en te activeren. Kortom methoden waarop de tegenstander geen adequaat antwoord heeft.

8) Steun vanuit de buitenwereld is van belang, zoals het directe of indirecte politieke of economische straffen van het gevestigd regime en in bepaalde gevallen directe militaire inmenging in het conflict.

9) De aanwezigheid van een ook extern erkende leiding. 8)

Bij dat alles komen de wetmatigheden, die mede het gedrag van groepen en massa’s bepalen, zoals een verminderd gevoel van persoonlijke verantwoordelijkheid, de neiging anderen en met name de leider in gedrag te volgen. 9) Kennis van deze mechanismen is mede van belang voor het succesvol verlopen van acties waarbij veel mensen betrokken zijn.

Ons beperkend tot de Arabische Lente lijkt een van de belangrijkste verklarende factoren in dezen de aanwezigheid van een niet gestoorde intense communicatie tussen de ontevredenen.

De communicatiefactor was te voorzien geweest. Het gaat daarbij om de aan- wezigheid van de communicatiemiddelen en het gebruik dat ontevredenen ervan kunnen maken. De beslissende actor met betrekking tot de Arabische Lente lijkt de in aanvang ongeorganiseerde gefrustreerde, maar van internet en mobile telefoon gebruik makende jeugd. Maar tevens ook de deloyaliteit van de sterke arm was van groot belang, waardoor gewelddadige onderdrukking voor het regime in Tunis en Cairo geen optie was.

Een vraag met betrekking tot de voorspelbaarheid van de Arabische Lente is niet of er voldoende kennis van revolutionaire zaken was, maar waarom die kennis niet gebruikt is. Zou dat zijn omdat politici en diplomaten zich weinig aan wetenschappelijke inzichten gelegen laten liggen, want qua interesse en veelal opleiding daaraan menen geen boodschap te hebben? Of zouden de uitkomsten van sociaalwetenschappelijk onderzoek resultaten opleveren, die niet in overeenstemming zijn met de na te streven belangen en daarom maar beter buiten zicht gehouden worden? Voor politici geldt meer nog dan voor andere stervelingen dat de perceptie van de werkelijkheid telt, voor zover zij menen dat die bij de burger ingang heeft gevonden.10)

Als actoren op het gebied van de internationale betrekkingen moeten naast de staat, de niet-statelijke instituties en bepaalde elites, de gefrustreerde, en over de nodige communicatiemiddelen beschikkende massa’s bijgeschreven worden. Hetgeen niet wil zeggen dat door middel van effectieve onderdrukking, indoctrinatie en regulering van het bezit van communicatiemiddelen ook een door een gefrustreerde meerderheid bestreden regime, mede met steun van zijn eigen sterke arm, toch in het zadel kan blijven.

 

Complexe interrelatie van mondiale vraagstukken als paradigma

Elementen van paradigmata die aan toekomstverkenningen ten grondslag liggen, betreffen overigens niet alleen de actoren en de verschillende vormen van relaties tussen die actoren. Van belang in dezen zijn ook de inhoud en onderlinge relaties tussen de vraagstukken, die de internationale betrekkingen beheersen en op wier oplossing een bepaald beleid gericht zou zijn. Het gaat ook om het paradigma van de complexe interrelatie van mondiale vraagstukken. 11). Nog steeds wordt te weinig uitgegaan van de onderlinge samenhang tussen de grote wereldproblemen op het gebied van milieu, vrede, mensenrechten, ziekten, honger, armoede, economisch crises, bewapening, analfabetisme, indoctrinatie, onderdrukking, bewapening, schaarste aan grondstoffen, oorlog, discriminatie van individuen en volkeren en dergelijke. Gebeurtenissen op het ene gebied hebben hun repercussies op het andere. Als het  om veiligheid gaat, dient het om comprehensive security te gaan, om deels geïntegreerde benaderingen, waar die problemen niet van andere te scheiden zijn en in feite niet separaat kunnen worden aangepakt. Toekomstverkenningen zouden dan ook mede vanuit het paradigma van de complexe interrelatie van mondiale vraagstukken ondernomen moeten worden.

Zoals Homan aangeeft, zijn er diverse paradigmata die geconditioneerd door tijd en plaats enige plausibiliteit hebben, als we naar de toenmalige werkelijkheid kijken. Wat niet wegneemt dat politici veelal geneigd zijn de werkelijkheid en de door hen gepercipieerde werkelijkheid te verwisselen en zodoende de bruikbaarheid van hun daarop passend favoriete paradigma kunnen beklemtonen. Een voor politici bruikbaar en door hen in analyses gebruikt paradigma behoeft niet op de of een feitelijkheid gebaseerd te zijn. Het kan de werkelijkheid wel beïnvloeden, met name in negatieve zin. Zo was het lang vasthouden aan het statenparadigma en de hierop gebaseerde veiligheidspolitiek door middel van voortgaande (ook nucleaire) bewapening, een politiek die een grote mate van onveiligheid in plaats van veiligheid creëerde, afschrikking in plaats van samenwerking. En uiteraard geldt dat feitelijk gedrag dat gebaseerd is op een als zodanig ervaren en of gepresenteerde werkelijkheid, de feitelijkheid in de richting van die perceptie beïnvloedt: een self-fulfilling prophecy.

Hoewel we over de toekomst niets met zekerheid kunnen zeggen is het wel mogelijk om er voor de korte termijn, enkele decennia, van uit te gaan dat volkeren in toenemende mate mondig worden en mede door middel van verbeterde onderlinge communicatie het een aantal ondemocratische regeringen lastig zullen maken. En voor sommige van die regeringen geldt dat het niet de vraag is of ze aan de kant gezet worden, maar wel wanneer. Daarmee worden wereldcrises van welke aard dan ook niet voorspelbaar, maar dat is waarschijnlijk wel een genoegzame reden voor westerse staten om in bepaalde gevallen van paard te wisselen. Uit opportunistische redenen, gelegitimeerd met menslievend bedoelingen, zullen nieuwe machten en heersers gesteund worden. Daarvoor hoef je niet in een glazen bol te kunnen kijken.

 

 

 

 

1) B.V.A.Roling, Over Oorlog en Vrede, problemen van het atoomtijdpwerk, Amsterdam/ Delft 1967, p. 46.

2) Kees Homan, Strategische toekomstverkenningen in een wereld die meer dan ooit onvoorspelbaar en chaotisch lijkt, Civis Mundi Digitaal, 31 maart 2011.

3) W.I.Thomas, Social Behavior and Personality, in: E.H. Volkart, Theory and Social Research, 1951.

4) Zie voor discussie over het statenparadigma en dat van de complexe interdependentie, Hylke Tromp, inaugurele rede,25 november 1979.

5) Homan, p.11.

6) Zie Ruud Hoff, Irak en de Arabische Lente, in: Internationale Spectator, mei 2005.

7) Ted Gurr, Why men Rebel, Princeton, 1970.

8) Leon Wecke, Egypte, alleen snelle opstanden slagen, Ref. Dagblad. 5/2/2011.

9) Deindividuatie en groepsbewustzijn spelen hierbij een belangrijke rol, zie theorieën van Gustave Lebon, Leon Festinger, en de experimenten van Philip Zimbardo en Stanley Milgram.

10) ‘But politics seem only occasionally to have something to do with reality, since politicians are masters in the art of seeing reality as they wish to see it. They have to use folklore and fairy tales, because the people believes them; but as Gustave Le Bon remarked, the scientist’s role is to demolish them’, Hylke Tromp in his ‘At the End of the Cold War’, Groningen, 1992, p.19.

11) Leon Wecke, Interdependentie en interrelatie is nog niet alles, in: Bas Arts (red) Ontwikkeling, Milieu en Veiligheid; Mondiale Interdependentie, Nijmegen 1990,pp.45-60

.