Civis Mundi Digitaal #8
Wim Couwenberg
Nationale gedachte te vroeg afgeschreven
In de laatste decennia van de vorige eeuw was het in intellectuele kringen gebruikelijk te denken in aflopende historische processen en dat uit te drukken in termen als postindustrieel, postmodern, postideologisch enz.. Er werd toen ook gewag gemaakt van het einde van de natiestaat en van de politiek. De loop der historie heeft die intellectuele (wens)dromen echter spoedig weerlegd. Wat de natiestaat betreft, was er toen groeiende twijfel aan het voortbestaan ervan als uitgangspunt van internationale betrekkingen en van het volkenrecht. In de sociale en politieke wetenschappen deed in die jaren de zogenaamde moderniseringsthese opgeld. Die hield in dat de natiestaat ten einde liep evenals daarmee samenhangende concepten als nationaliteit en identiteit. Dat was zeker niet uit de lucht gegrepen. Er waren zeker factoren die in die richting leken te gaan en die men ook graag in die richting interpreteerde zoals de opmars van economische en culturele globaliseringsprocessen, de aanpak van steeds meer transnationaal geworden problemen door specifiek daarop afgestemde internationale organisaties en de Koude Oorlog, waarin nationale tegenstellingen plaats maakten voor een strijd tussen supranationale ideologieën met een kosmopolitische oriëntatie als kapitalisme en socialisme.
Toch is het te vroeg de nationale gestalte van de moderne staat helemaal af te schrijven, zoals niet alleen postnationale en kosmopolitisch-gezinde elites geneigd waren te doen, maar ook aanhangers van regionalistische stromingen die een machtsverschuiving beogen naar politieke integratievormen van subnationale en supranationale aard. Al is er onmiskenbaar een tendens in die richting, dit impliceert vooralsnog niet het einde van de nationale staat.[1] Dat einde, zo menen verschillende auteurs[2], zou trouwens ook het einde van de democratie betekenen. Buiten het politieke kader van de nationale staat valt in hun ogen geen effectief functionerende democratie te realiseren. Dat is echter wel degelijk mogelijk als regio’s zich ontwikkelen tot nieuwe staten en de EU tot een federaal georganiseerd Europa.
Hoe dit zij, de nationale staat behoort vooralsnog zeker niet tot het verleden. Allerlei staatloze volken eisen waar mogelijk nog een eigen nationale staat voor zich op. De meeste politici zien in die staat bovendien nog onverminderd de belangrijkste bron van politieke loyaliteit en soevereiniteit. Hoewel grensoverschrijdende rechtsvorming steeds belangrijker wordt - de exclusiviteit van het nationale rechtsstelsel is definitief doorbroken -, blijft de nationale staat niettemin onontbeerlijk als ankerplaats van internationale rechtsvorming. De implementatie en handhaving daarvan zijn ondenkbaar zonder de medewerking van nationale staten.[3]
In de nationale welvaarts- of verzorgingsstaten die in de tweede helft van de vorige eeuw tot stand komen als sociale aanvulling van de liberale rechtsstaat en democratie raken burgers ook veel sterker dan voorheen geïntegreerd in en afhankelijk van de natiestaat. Vandaar een sterke neiging de eigen collectieve welvaart en stabiliteit te beschermen tegen externe invloeden als economische globalisering en internationale migratiebewegingen en daarop te reageren met een defensief staatsnationalisme zoals economisch, etnisch en cultureel protectionisme en het koesteren van de nog resterende nationale soevereiniteit in het kader van de Europese Unie. In de geest van het taaie en vaak verzwegen staatsnationalisme is Europese integratiepolitiek op de keper beschouwd nog altijd meer gemotiveerd door nationale motieven en belangen dan door Europees idealisme. Vandaar dat de EU nu in tegenstelling tot de idealistische jaren ’50 voornamelijk gewaardeerd wordt als noodzakelijk geworden voorwaarde voor de instandhouding van de Europese natiestaten in de 21e eeuw. "Eigen volk eerst" is een bekende leuze van extreem rechtse politieke richtingen. Maar ook politici en partijen die daar beslist niet mee geassocieerd willen worden, brengen die leuze als dat opportuun is onbekommerd in de praktijk. Grote mogendheden als de VS, China, India, Brazilië en Rusland opereren in hun buitenlandse economische en politieke betrekkingen meestal zonder enige politieke gewetenswroeging in de geest van die leuze. En in een land als Nederland met bevordering van de internationale rechtsorde als grondwettelijke opdracht valt die tendens eveneens waar te nemen. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het regeerakkoord van het kabinet-Rutte. "Samen voor ons eigen", zo is de strekking daarvan samengevat. En minister van Buitenlandse Zaken Uri Rosenthal schrijft in de memorie van toelichting op de begroting van zijn departement dat het Nederlandse belang meer dan voorheen voorop staat in het buitenlandse beleid. Wat dat Nederlandse belang in concreto inhoudt valt objectief moeilijk te bepalen. Maar de nadruk daarop impliceert in ieder geval wel dat denken in termen van nationaal belang niet langer als politiek niet correct geldt, want identiek met verwerpelijk nationalisme zoals dat sinds de jaren ’60 een tijdlang het geval was.
Door het voortschrijdende mondiale integratieproces verandert de soevereine nationale staat van weleer ondanks tegenstrevende krachten wel stap voor stap in een interdependent en beperkt soeverein type staat waarin nationale identiteit en loyaliteit op termijn niet verdwijnen, maar wel aan betekenis zullen inboeten. De financiële, energie-, klimaat- en voedselcrises van deze tijd zijn een nieuwe impuls in de richting van meer internationale en transnationale coördinatie van besluitvorming en zullen zodoende een verdere beperking van nationale soevereiniteit nodig maken, naarmate die een effectieve besluitvorming over transnationale problemen meer in de weg staat.
Einde politiek als uitvloeisel van het einde van het ideologische tijdperk?
Niet alleen het einde van natiestaat werd in de laatste decennia van de vorige eeuw verwacht, maar ook het einde van de politiek. Dat werd met name verwacht als uitvloeisel van het einde van het ideologische tijdperk en van de neoliberale opmars sinds de jaren ’80. Als gevolg van de eerste tendens werd een technocratisch georiënteerde vorm van machtsuitoefening in het vooruitzicht gesteld die voornamelijk steunt op wetenschap en technische deskundigheid. Eind 19e eeuw is dat al aangekondigd door de elitetheoreticus G. Mosca.[4] Fukuyama bouwt daar ook op voort in zijn bekende theorie van het einde van de geschiedenis. Volgens de literatuur over het einde van de ideologie verschuift het zwaartepunt van politieke macht hiermee van politici naar de wetenschappelijke intelligentsia. Maar dat vindt vooralsnog geen steun in de politieke praktijk, en wel om twee redenen.
In de eerste plaats impliceert het einde van het ideologische tijdperk niet perse het einde van de politieke strijd. Die verandert alleen van karakter. Het gaat nu over beleidsconflicten en in samenhang hiermee uiteraard ook over strijd om machtsposities. Het zijn conflicten die voortvloeien uit de ambivalente aard van de liberaal-democratische consensus als een historisch compromis tussen tegenstrijdige motieven, principes en waarden van de moderniteit. Zij betekent dus niet het einde van de politiek in inhoudelijke zin. Die spitst zich nu toe op uiteenlopende opvattingen over toepassing van die liberale principes, motieven en waarden en op politisering van onderbelichte maatschappelijke problemen en spanningen zoals dat in Nederland bijvoorbeeld gebeurd is tijdens de Fortuyn-revolte in 2002.
Dat politici hun eigen rol behouden ondanks de opmars van de technocratie, heeft nog een tweede reden. In de regel is er in beleidsvraagstukken onder wetenschappers geen consensus over de aanpak en oplossing ervan. Ook experts denken verschillend over maatschappelijke vraagstukken, zeker als het over strategische kwesties gaat zoals onlangs nog de vraag over de aanpak van de financieel-economische crisis. Macro-economen gaven daarover volstrekt verschillende adviezen. Wetenschappelijk gefundeerde toekomstprognoses bieden ook onvoldoende houvast door toedoen van de wet van de onvoorziene en onbedoelde gevolgen. Op een gegeven moment moeten er knopen doorgehakt worden. En die beslissingsmacht blijven politici zich toe-eigenen. Zij kunnen dat doen door een sterker ontwikkelde wil tot macht en het vermogen die macht via partijvorming en politieke strijd te verwerven en tot gelding te brengen. Zij blijven ook nodig om aan het anonieme technocratische bestuur een electoraal aansprekend gezicht te geven. Nu de politiek niet langer beschikt over een koersbepalende ideologische profilering, oefenen technocraten evenals marketing- en p.r.-experts achter de schermen wel steeds meer invloed uit op het te voeren en naar buiten toe te presenteren beleid zoals politici zich in hun onderlinge wedijver ook meer dan voorheen in technocratische vaardigheden (dossierkennis) profileren.
Einde politiek als uitvloeisel neoliberale opmars?
Met de neoliberale opmars sinds de jaren ’80 zijn het steeds meer economische elites die met hun primaat van economische criteria en prioriteiten het voortouw nemen in de maatschappelijke ontwikkeling. De politiek loopt daar sindsdien jarenlang amechtig achter aan en boet daardoor aan geloofwaardigheid en prestige in. In een samenleving die als gevolg van liberalisering, privatisering, deregulering en globalisering steeds meer haar eigen gang gaat, lijkt de politiek een randverschijnsel te worden. We treden stap voor stap een postpolitieke wereld binnen waarin democratie als regulerend principe wegvalt, meende bijv. Paul Scheffer[5] in het voetspoor van de Franse diplomaat Jean-Marie Guéhenno en diens boek ‘Le Fin de la Democratie’ (1993).
We kunnen volstaan met minimale politiek, betoogde op zijn beurt de bestuurskundige Paul Frissen[6], d.w.z. met het scheppen van procedures en randvoorwaarden voor een zichzelf voortaan besturende samenleving met een snelgroeiende virtuele dimensie. Het primaat van de politiek als sturende instantie verdampt als gevolg van de intrinsieke logica van die neoliberale marktideologie met haar nadruk op functionele rationaliteit en effectiviteit. Dienaren van de politiek als bureaucratie en technologie worden nu haar meesters. In het licht van dit alles ziet Frissen ook geen toekomst meer voor partijpolitiek die ertoe doet. In soortgelijke zin oordeelden Nederlandse politicologen over de rol van politieke partijen in hun land als niet veel meer dan een uitzendbureau voor wie carrière wil maken in het openbaar bestuur (Bart Tromp[7]) en niet meer dan een aanhangsel van het staatsapparaat (Th. van Praag[8]).
Achtergrond herlevende invloed politiek
Zoals de in de jaren ’90 gelanceerde theorie van de Nieuwe Economie met o.a. het einde van conjunctuurschommelingen door de feitelijke ontwikkeling razendsnel is weerlegd, zo is het ook gegaan met de theorie van het einde van de politiek. Deregulering en privatiseringsprocessen betekenen op zichzelf wel een verzwakking van de rol van de politiek. In de wetgevingsproductie viel daarvan echter weinig te bespeuren. Ondanks deregulering was er zelfs sprake van een groeiend aantal wetten. Ondanks deregulering groeit het aantal wetten nog steeds.[9]
Als gevolg van de kredietcrisis wordt nu in brede kring beseft dat deregulering van financiële markten toch niet zo’n goed idee is geweest en dat die markten daarom veel beter onder publieke controle gehouden moeten worden met nieuwe regels en verbeterd toezicht. Als uitvloeisel van die crisis zien we opnieuw een opleving van de politiek als onmisbare stut van sociaal-economische orde en stabiliteit. Met spectaculaire financiële reddingsoperaties en gedeeltelijke of volledige nationalisaties van banken hebben politici het financiële stelsel op de been gehouden, gevolgd door stimuleringsmaatregelen à la Keynes in steeds meer landen ter bestrijding van de gevolgen van de economische recessie. Tot dat laatste riep ook het Internationale Monetaire Fonds, bekend bastion van de vrije markteconomie, op met het oog op de aangekondigde krimp van de economie in 2009. In de EU, eveneens een bastion van de vrije markteconomie met in beginsel een verbod van staatssteun aan het bedrijfsleven, tenzij marktfalen daartoe noopt (art 87 EG-Verdrag), werd aan dat verbod vanwege de heersende financiële crisis ook minder rigoureus vastgehouden om regeringen van lidstaten in staat te stellen het hoofd te bieden aan de gevolgen van die crisis.
Afgezien van die economisch gerichte interventies groeit de rol van de politiek bovendien door een forsere aanpak van veel voorkomende criminaliteit en sinds 9/11 vooral door het antiterrorisme-beleid en alle maatregelen ter bescherming van de nationale en internationale veiligheid die sindsdien genomen worden als uitvloeisel van het voorzorgbeginsel.[10] Meer nog dan voorheen wordt dit beginsel de laatste tijd ook gecultiveerd om preventief optreden tegen allerlei vormen van ongezond en afwijkend gedrag en problemen met de opvoeding te legitimeren. De zogenaamde ‘achter de deur’ projecten, waarbij overheidsinstanties nagaan hoe burgers - in de regel kansarme bewoners van probleemwijken - in feite leven en zonodig hulp bieden, is in grote Nederlandse steden de laatste tijd explosief gestegen. Op steeds meer beleidsterreinen is de politiek weer bijzonder actief in het controleren en reguleren van het gedrag van burgers. In de sterk op preventie gerichte staat herleeft min of meer het idee van de maakbaarheid van de goede samenleving zoals die eerder gestalte kreeg in de verzorgingsstaat, zij het niet tot ieders genoegen blijkens de kritiek die die preventieve bemoeienis oproept.[11] Achter de façade van de rechtsstaat ziet men zelfs het grimmige gezicht van de politiestaat gluren.[12]
[1] Zie o.a. L. Van Langenhove, Power to the Regions, but not yet farewell to the national state, Europe’s World, Spring 2008
[2] Zie o.a. R. Dahrendorf, Die Krisen der Demokratie, 2002; en J.M. Guehenno, Le Fin de la Democratie, 1993. Zie voor deze problematiek ook W. Weidenfeld (Hrsg.), Demokratie am Wendepunkt. Die Demokratische Frage als Projekt des 21. Jahrhunderds, 1996, i.h.b. hfd. VI, Die Internationalisering demokratisch Beantworten, pp. 311-391.
[3] Zie WRR-rapport, De toekomst van de nationale rechtsstaat, 2002
[4] Zie G. Mosca, Elementi di Scienza Politica (1896), later in het Engels vertaald onder de titel The Ruling Class
[5] P. Scheffer, De greep naar de eeuwige vrede, 2000, p. 25.
[6] P.H.A. Frissen, De Virtuele Staat, 1996; idem, De Lege Staat, 1999.
[7] Geciteerd bij G. van Westerloo, Niet spreken met de bestuurder, 2003, p. 250.
[8] Geciteerd bij G. van Westerloo, a.h., p. 250.
[9] In Nederland blijkt dat uit een onderzoek van het wetenschappelijk onderzoeks- en documentatie centrum van het Ministerie van Justitie dat vorig jaar gepubliceerd werd. Zie NRC Handelsblad, 20 maart 2008
[10] Zie WRR-Rapport, Onzekere Veiligheid, 2008. In dat rapport pleit de WRR voor het opnemen van het voorzorgbeginsel zowel in de grondwet als in het burgerlijk wetboek en de bestuurswetgeving.
[11] Zie P. Frissen, De preventieve staat: waarom de droom van de gelijke samenleving een nachtmerrie is, in F. Ankersmit en L. Klinkers (red.), De tien plagen van de staat, 2007 p 154 e.v.. Zie ook R. Pieterman, De voorzorgcultuur, 2008
[12] Zie J. Blommaert, De heruitvinding van de samenleving, 2011 p. 103