Van meenten tot markten. Geslaagd onderzoek naar een ‘dooie club’

Civis Mundi Digitaal #9

door Bert Snel

Bespreking van Anton Kos (2010) Van meenten tot markten. Een onderzoek naar de oorsprong en ontwikkeling van de Gooise marken en de gebruiksrechten op de gemene gronden van de Gooise markegenoten (1280-1568). Middeleeuwse Studies en Bronnen CXXV. Hilversum:Verloren.

Van meenten tot markten. Geslaagd onderzoek naar een ’dooie club’

 

Bespreking van Anton Kos (2010) Van meenten tot markten. Een onderzoek naar de oorsprong en ontwikkeling van de Gooise marken en de gebruiksrechten op de gemene gronden van de Gooise markegenoten (1280-1568). Middeleeuwse Studies en Bronnen CXXV. Hilversum:Verloren.

 

Bert Snel*

 

Inleiding

Dat het Goois Natuurreservaat (GNR) een directe erfgenaam is van de erfgooiersorganisatie zullen maar weinigen zich realiseren. Nog minder bekend is, zeker buiten het Gooi, dat op de laatste ledenvergadering op 28 april 1979 in de Grote Kerk te Naarden is besloten de organisatie op te heffen, omdat zij zich genoodzaakt zag haar gronden te verkopen. Aan het GNR ten behoeve van Gooise natuurschoon en aan de gemeenten die daarop woningen wilden bouwen. De leden - vooral de niet-scharenden - wilden geld zien.

Op de Naardereng bij Huizen is nog te zien hoe mooi het Gooi ooit was. Het terrein van het GNR bestaat hier uit een glooiende afwisseling van bossen en goudgele akkers. Een veldje boekweit herinnert soms aan vervlogen eeuwen.

Als ‘rasechte’ erfgooier, heb ik lang het historische fenomeen van de erfgooiersorganisatie als een onbelangrijk aspect van mijn eigen identiteit beschouwd. Maar sommigen afstammelingen van erfgooiers voelen zich zelfs nu nog verbonden met de grond, waar ze lange tijd meer gebruiksrecht op hadden dan anderen. Grond ook die hun voorvaderen eeuwenlang hadden bewerkt.

Voor historici is het de vraag of er wel gesproken kan worden van een eigen Gooise identiteit. Hoe dit ook zij, de erfgooiers hoeven niet te klagen over een gebrek aan belangstelling: veel historische studies en artikelen over het Gooi als regio gaan vooral over hen. Diverse historische subdisciplines hebben hen onder de loep genomen. De resultaten daarvan zijn niet altijd met onverdeeld enthousiasme ontvangen. Gelukkig zijn er ook wel positief te waarderen onderzoeksresultaten.. Een voorbeeld daarvan is de studie van Anton Kos. Zijn boek, waarop hij is gepromoveerd aan de Leidse universiteit, kan met recht een eyeopener worden genoemd.

 

Wie waren eigenlijk die erfgooiers?

De erfgooiers komen voor het eerst duidelijk voor in bronnen uit de Late Middeleeuwen. In een recent interview omschrijft Kos de erfgooiers als ‘een boerenorganisatie die het gebruiksrecht had op bepaalde gemeenschappelijke gronden in het Gooi en die regels opstelde, waarvan de belangrijkste regel was wie er als erfgooier werd aangemerkt’.[1]

Dat de boeren gebruik maakten van de gemene (gemeenschappelijke) gronden (meenten) was gebaseerd op gewoonterecht. Dit betrof zowel weidegronden, heidevelden, venen, moerassen, wildernissenbos- en moerasgebieden, als heidevelden en natuurlijke weilanden. Eind veertiende, begin vijftiende eeuw is men begonnen de rechten op deze gemeenschappelijke gronden vast te leggen. Dit resulteerde in zogenaamde schaar- en bosbrieven. In 1568 kwam de vierde schaarbrief tot stand. De rechten van de geërfde boeren werden daarin nauwgezet geregeld, maar ook werden de niet-gerechtigden buitengesloten. Ten aanzien van het gebruik van de gemene gronden werden er beperkingen gehanteerd. Alleen als men over het recht van ‘veldslag’ beschikte, had men een slag in het collectief. Die slag werd bepaald op basis van het bouwland op de eng en het bezit van een boerderij: het geërfd zijn. Men erfde het recht zijn rundvee en paarden te laten grazen op de weiden, maar dat alleen was niet voldoende om over het volledige gebruiksrecht te kunnen beschikken: de burgerlijke staat, de woonplaats en het bezit van de gewaardeelde of aangeërfde boerderij met het bouwland gaven de doorslag.[2]

 

Over doel en opzet

Een belangrijk criterium bij de beoordeling van elk onderzoek is of de onderzoeker er in is geslaagd datgene te doen wat hij pretendeert. Naar mijn overtuiging heeft Kos niet geprobeerd om zich op ongeoorloofde wijze vrij te maken van de beperkingen die zijn materiaal hem oplegde. Hij heeft zijn doel bereikt: de geschiedenis van de erfgooiers en hun marken bezien tegen de achtergrond van ‘doorslaggevende zaken en ontwikkelingen’, zoals het domaniale stelsel[3], het verval daarvan, de bestendiging van ongeschreven gewoonterecht, de receptie van het Romeins recht, de heideverdelingen in de negentiende eeuw, de Erfgooierswet en de uiteindelijke opheffing in de twintigste eeuw. De Gooise marken stonden niet op zichzelf. Er zijn meer van die organisaties geweest. Terwijl de een al tegen het eind van de zestiende eeuw is verdwenen, heeft het bij de erfgooiers geduurd tot 1971.

De focus van het onderzoek van Kos is gericht op de oorsprong wording, ontwikkeling en uiteindelijke liquidatie van het erfgooierscollectief. De studie voorziet daarmee in een leemte. Na 1938 is er niet meer zo’n brede studie gedaan naar de erfgooiers.[4] Kos’ studie voorziet daarom in een grote behoefte.

 

Niet populair, wel wetenschappelijk

Het bijzondere van de erfgooiers is dat zelfs na de opheffing van de laatste erfgooiersorganisatie, de Vereniging Stad en Lande van Gooiland in 1971 en de jaren daarna steeds meer (deel) studies en artikelen verschenen, waaronder vele populaire op het grote publiek gerichte publicaties. Voor kenner Leupen reden om te stellen dat de erfgooiers leven.[5] Om daar niet zonder ironie aan toe te voegen: ‘Toch wel opmerkelijk, dit van een dooie club te moeten vaststellen.’[6]

Niet alles wat geschreven is over de erfgooiers kan de toets der wetenschappelijk kritiek doorstaan. Met het boek van Kos beschikken we over een diepgravende studie die een eind maakt aan de soms ongeloofwaardige verhalen over de erfgooiers. Leupen heeft er op gewezen dat het verzet tegen de aantasting van de rechten van de erfgooiers ten onrechte werd beschouwd als een achterhaalde en tegen de tijdgeest ingaande reactie. De erfgooiers zouden maar een ruw en opstandig volkje zijn, dat de tekenen deze tijds niet zou begrijpen. Dat beeld is door het proefschrift van Kos definitief gecorrigeerd.[7]

Zijn stelling dat de erfgooiers van oorsprong onvrije boeren waren, gaf overigens de nodige deining. Omdat hij zelf van oorsprong ook erfgooier is, beschuldigden sommigen hem zelfs van zelfhaat.[8] ‘Hoe kon ik dat toch schrijven, kreeg ik te horen.’ Kos begrijpt wel waar de pijn zit. ‘De meeste erfgooiers dachten dat het Gooi altijd van hen is geweest. Velen denken dat graaf Floris V het Gooi schonk aan de toenmalige bewoners van deze streek, maar dat was niet zo. Van 968 tot 1280 behoorde het gebied tot de abdij Elten, dat in Duitsland net over de grens bij Arnhem ligt. In 1280 troggelde Floris het Gooi via een pachtovereenkomst af van de toenmalige abdis. Floris betaalde het voor die tijd forse bedrag van 25 goudstukken per jaar. Daarmee had hij een goed slot op de deur tegen het Sticht en werd de streek van de ene op de andere dag Hollands.’

Zelf heb ik vroeger ook verhalen gehoord over de erfgooiers die later niet bleken te kloppen. Zo is me wijs gemaakt dat de erfgooiers afstammen van de lijfeigenen van graaf Floris V of van zijn dochter die abdis was in Elten. Die zou de gronden aan hen hebben geschonken.’

Vroeger heette het gebied Nardinclant. Volgens Kos wilde men in Holland af van de Eltense benaming Nardinclant om het te noemen naar zijn Germaanse oorsprong. Gooi betekent in het Germaans zoiets als koningsgoed.

De vraag wie het nu precies voor het zeggen had over de gemene gronden heeft de gemoederen vaak bezig gehouden. Was het de landsheer - in de Late Middeleeuwen die van Holland, in de zeventiende eeuw de de Staten van Holland - of waren het de erfgooiers van Stad en Lande. In 1474 werd er zelfs over geprocedeerd voor de Grote Raad van Mechelen. Er kwam een bijna modern aandoende oplossing uit de bus. De landsheer kreeg het eigendomsrecht en aan de erfgooiers werd het gebruiksrecht toegezegd.

Na de Hollandse overname verenigen de Gooise boeren zich, met als doel belangrijke landbouwgronden en bossen niet alleen te gebruiken, maar ook exclusief voor zichzelf te houden. En dat doen ze dan op grond van de ongeschreven Eltense gebruiksrechten. Hoe dat precies in zijn werk is gegaan heeft Kos door zorgvuldig onderzoek van heel veel archiefstukken kunnen achterhalen. Kos: ‘Als in de middeleeuwen een boerenfamilie al honderd jaar een stuk land heeft bewerkt, ziet ze zichzelf als de eigenaar van dat stuk land, ook al is de echte bezitter de abdis van Elten of de graaf van Holland. Zo emanciperen die onvrije boeren zich naar vrije boeren die zeggen: ‘Dit land is van ons, met alle rechten die erbij horen.’"

 

Het imago van de erfgooiers

In de loop der eeuwen zijn de Gooise boeren geregeld in conflict gekomen met de overheid. Dat is ook het beeld dat bij sommigen is blijven hangen. Al in de 15e eeuw komen de erfgooiers in verzet, als de Hollandse graven het gebruiksrecht van de erfgooiers in twijfel trekken, Het gebeurt ook in de 19e eeuw als de overheid kanalen wil graven en spoorlijnen wil aanleggen, maar een groep van 400 boeren alles tegenhoudt met de woorden: ‘Die grond is van ons.’

Met hun onafhankelijke opstelling tegenover de overheid bouwden de erfgooiers zelfs zo’n reputatie op dat in de 19e eeuw ene dr. J.F. van Hengel aanvankelijk niet naar het Gooi wilde komen om zich als arts te vestigen. Met dat in zijn ogen koppige volk was immers niets te beginnen. ‘Kijk maar eens naar het Erfgooiersbeeld in Hilversum, zegt Kos, ‘dat heeft net zo’n onverzettelijke houding als de Dokwerker in Amsterdam.’[9]

 

Het einde van de erfgooiersorganisatie

Uiteindelijk moeten de erfgooiers het onderspit delven. Daar heeft hun interne verdeeldheid in belangrijke mate aan bijgedragen. Er waren namelijk twee soorten erfgooiers: scharenden en niet-scharenden, ofwel erfgooiers met en erfgooiers zonder vee. Een voorbeeld kan dit duidelijk maken. Stel, een erfgooier heeft vier zonen. De oudste zoon erft de boerderij en de andere drie moeten de boerderij verlaten en elders werk zien te vinden. Ze worden bijvoorbeeld visser of schoenlapper[10] en hebben dus niets aan die grond, maar blijven wel erfgooier, met in theorie gebruiksrechten op Gooise grond. Die maken zich er dan sterk voor om de grond te verkopen. Dat gebeurt eerst in 1933 en later nog eens in 1970. In feite hebben de erfgooiers dan zichzelf opgeblazen."

Op de vraag of de erfgooiers anno 2011 nog enige betekenis hebben, antwoordt Kos dat niet gezegd kan worden ‘niets’. Kos: ‘In 1979, toen de erfgooiers voor de laatste keer bijeenkwamen om zichzelf op te heffen, hielden ze als maatschappelijke groep op te bestaan. Het erfgooierschap leeft nu hooguit nog als historisch, soms bijna nostalgisch idee. Een deel van de afstammelingen van erfgooiers voelt zich hier nog altijd verbonden met de grond, waar ze lange tijd meer gebruiksrecht op hadden dan anderen. Maar dat is toch echt verleden tijd.’

Tenslotte

Men kan zich afvragen hoe Kos’ onderzoek valt te bezien in het licht van de recente discussie over de de verhouding van de lokale (regionale) identiteit tot van de nationale. Een aspect dat ook een rol speelt in de hier en daar om zich heen grijpende ‘canonitis’. Een term die mogelijk een te negatieve connotatie heeft. Het lijkt me vruchtbaarder ervan uit te gaan dat niemand de waarheid in pacht heeft en dat er daarom beter van uit kan worden gegaan dat de verschillende niveaus van analyse, lokaal, regionaal en nationaal pas iets aan elkaar kunnen hebben als we beschikken over voldoende empirische gegevens per niveau en daar ook in theoretisch opzicht iets mee kunnen. Dan pas kan het echte meta-werk echt beginnen.

Ondertussen vraag ik me dit af: als er echte een Gooise identiteit is te ontwaren in de lange geschiedenis van het Gooi, in hoeverre is die dan bepaald door de erfgooiers? Een moeilijk te beantwoorden vraag. Want je moet eerst kunnen zeggen aan de hand waarvan je die Gooise identiteit zou kunnen vaststellen. De Gooiers spraken niet eens hetzelfde dialect. Zijn het hun feesten? Nauwelijks. Hun St Jansprocessie? Evenmin zou ik willen zeggen. Misschien wel hun genen? Zelf daar zou ik geen uitspraak over willen doen. Maar vraag een gereformeerdebonder uit Huizen eens wat hij vindt van de St Jansprocessie! Er is geen sprake van een regionale Gooise identiteit. Er bestaan nog steeds wederzijdse stereotypieën. Bijvoorbeeld van de Blaricummers en Laarders over de Huizers en vice versa. Wat de Gooiers gemeen hebben is dat er nog steeds nazaten van de erfgooiers wonen. Maar weer niet de visserij die eeuwenlang de Huizer identiteit mede domineerde. Andersom geredeneerd: ondanks de grote verschillen tussen de Gooiers uit de vijf dorpen (Blaricum. Bussum. Hilversum, Huizen en Laren) en die ene stad (Naarden), blijken in elke gemeente de erfgooiers eeuwenlang een prominente rol te hebben gespeeld. Maar tegelijkertijd laat hun geschiedenis ook de neerslag zien van een eeuwenlang voortschrijdend proces dat door Kos aan het begin van zijn conclusie in hoofdstuk 6 is beschreven met behulp van de volgende prachtige metafoor. ‘Het was niet het water dat de steen uitholt; langzamerhand werden de gewoonterechten van de erfgooiers binnen het vigerende en op het Romeins recht gestoelde geschreven recht gebracht En daarmee ingekapseld (...) waardoor ze gedoemd waren te verdwijnen.’[11]

 

*Bert Snel, socioloog, criminoloog en gedragsdeskundige

 


[1] René Zeeman ‘Erfgooiers: onverzettelijk tot het eind.’ (Interview met dr. Anton Kos). Reformatorisch Dagblad, 7 oktober 2011.

 

[2] Tegen het eind van de zestiende eeuw was het bos zo goed als verdwenen. Door het ontbreken van afdoende reglementering en gebrek aan handhaving kon ook derden zonder toezicht het bos gebruiken. Daardoor kwam  er ook een einde aan de bosbrieven.

[3] Ter verduidelijking: het dominiale stelsel (domein- of hofstelsel) is overheersende landbouwstelsel in de vroege middeleeuwen in West-Europa, waarbij door een heer geregeerde landgoederen (domeinen) vrijwel autarkisch (zelfvoorzienend) zijn. Het domein bestaat uit twee delen: een deel van de heer, en een deel van de boeren die van hem afhankelijk zijn en voor hem werken. Een landgoed of domein werd georganiseerd rond een centrale hof (een curtis of vroonhof). Daaromheen lagen de boerderijen (mansus) van de horige boeren (laten). Elke boer had een stuk ‘eigen’ grond. De boeren moesten ook als herendienst het aan de centrale hof toebehorende land bewerken. Een andere vorm van herendienst was het op gezette tijden leveren van bepaalde goederen uit de productie van het eigen land. Ook moesten de horigen diverse werkzaamheden doen, zoals het uitvoeren van reparaties aan wegen, gebouwen en hekwerken, het leveren van geweven stoffen, enzovoort. Op deze wijze kon de grootgrondbezitter bij het ontbreken van handel toch in al zijn behoeften voorzien (autarkie). De horigen (laten) vielen onder de jurisdictie van een eigen rechtbank van de curtis, het laatgerecht of hofgericht.

[4] Enklaar, D.Th. & A.C.J. de Vrankrijker, Geschiedenis van Gooiland 3 dln. Hilversum, 1938.

[5] Aldus Leupen, P. ‘De Gooise marke en middeleeuwse toestanden. Enkel overwegingen bij het boek van Anton Kos.’ In: Tussen Vecht en Eem. Tijdschrift voor regionale geschiedenis.29/1, maart 2011, p. 31.

[6] Ibidem.

[7] Leupen, t.a.p.

[8] Zie hiervoor het interview van René Zeeman met Kos in het Reformatorisch Dagblad van 7 oktober j.l.

[9] T.a.p.

[10] Over coïncidentie gesproken. Op p. 390 beschrijft Kos dat een commissie die op grond van de Erfgooierswet 1912 moest adviseren over de bezwaren tegen niet-plaatsing op de ledenlijst. De adviezen van de commissie geven goed inzicht in de neringen van degenen die op de ledenlijst probeerden te komen of die al lid waren, maar ook schaargerechtigheid claimden. De eerste door Kos genoemde aanvrager van toelating tot de lijst is:

‘Gijsbert Baas Azn. Oud 42 jaar, gehuwd, schoenmaker, geen veehouder. Heeft vergeten zich op te geven, is erfgooier, zijn vader, wijlen Klaas Baas heeft geschaard. Advies: toewijzing, niet scharend.’ Deze erfgooier heb ik nog goed gekend, hij was immers mijn grootvader, wiens voornaam ik draag. Alleen: het Azn kan niet kloppen, dat moet Kzn zijn. Wiens vergissing het is, kan ik niet nagaan. Het kan ook de commissie zijn.

[11] Kos, p. 400. Ook aangehaald door Leupen, o.c., p. 36.