Civis Mundi Digitaal #10
Door Bert Snel*
Bespreking van Hans Jansen Op. Op, ten strijde, Jeruzalem bevrijden! Het ware verhaal van de kruistochten. Amsterdam: Uitgeverij Van Praag, 2011, 327 pagina’s. Prijs € 17,50.
Pleidooi voor een visie op de kruistochten zonder mystificaties en politieke vooroordelen.
Tussen 1095 en 1291 hebben zich acht kruistochten afgespeeld in het gebied dat wij tegenwoordig het Midden-Oosten noemen. Honderdduizenden vrome mannen, maar ook vrouwen gingen op weg naar de plaats waar Jezus van Nazareth is gekruisigd: Jeruzalem. Doel van deze militaire operaties, de kruistochten, was orde op zaken te stellen in de Heilige Stad en te voorkomen dat daar (nog langer) islamitische krijgsheren de dienst uitmaakten. Deze hachelijke ondernemingen liepen vaak op een mislukking uit. Maar er waren ook successen. Bijna tweehonderd jaar heeft er een christelijk Koninkrijk Jeruzalem bestaan. Een aantal capabele westerse geleerden heeft belangrijke boeken met de basisfeiten geschreven, die Jansen navertelt door op hun schouders te gaan staan en vanuit die positie nog wat verder te kijken. Jansen heeft door gebruik te maken van een reeks bronnen, waaronder Hebreeuwse en Arabische teksten, de gangbare politiek correcte visie op de kruisvaarten weten te nuanceren. Als kenner van de Arabische wereld, de sharia en de geschiedenis van de islam was hij in staat andere vragen te stellen en te beantwoorden, zodat de verhalen van andere wetenschappers over de kruisvaarders konden worden aangevuld en genuanceerd. Wij moderne westerlingen hebben ons van alles over de kruistochten laten wijsmaken en kijken doorgaans met een mengeling van verwondering en afschuw naar deze episode uit onze ‘geschiedenis’. Mystificaties en politieke vooroordelen vertroebelen het beeld dat het Westen van deze expedities heeft. De kritische bespreking van de klassieke verslagen levert vele verrassende observaties op. In een apart hoofdstuk laat de auteur zien dat de strijd van de kruisvaarders van weleer - historisch gezien - het begin was van de hedendaagse wereldomvattende ‘oorlog tegen militante jihadisten.’
Over samenwerking en negatie
Hans Jansen is voor mij geen onbekende: ik heb enige jaren met hem samengewerkt. Dat heeft onder meer geresulteerd in het boek Eindstrijd. Tot mijn verbazing werd dit bijna compleet genegeerd door de goegemeenten van arabisten en sociale wetenschappers. Om van de politieke ontvangst maar niet te spreken. Als er al aandacht aan werd besteed, dan beperkte men zich hoofdzakelijk tot die hoofdstukken, waarin men islambashen meende te kunnen aanwijzen. Maar een veroordeling van de politieke islam als een gevaarlijke ideologie is niet hetzelfde als tegen de moslims zijn. Zelfs het artikel van Marco van Grondelle dat in feite en samenvatting was van zijn dissertatie over de geslaagde integratie van de Ismaili’s in Engeland werd volkomen genegeerd.[1] Mij werd de afgelopen jaren zelfs meermaals de verwijtende vraag gesteld waarom ik in hemelsnaam een kruistocht tegen te islam had opgezet! Zo leer je je vrienden wel kennen. Maar op mijn vraag of ze het boek en mijn eigen bijdrage hadden gelezen, kwam nooit volmondig het antwoord ‘ja’. Ook Knevel en Van den Brink slaagden er in hun tv-programma Moraalridders niet in te verbergen dat ze het boek van Jansen niet hadden gelezen.[2] Gezien de vooringenomenheid van hun vragen en opmerkingen, kon je merken dat hun redactie alleen wat ‘oude’ meningen van en over Jansen had opgedist.
Sociale wetenschappers
Voor een socioloog is het goed af en toe eens kijken buiten zijn eigen winkel. Een beproefd middel om te voorkomen dat je wordt verblind door tunnelvisies, ahistoriciteit, blind empirisme of, wat nog erger is, ideologische geborneerdheid. Met als bijkomend voordeel dat je als relatieve buitenstaander ander dingen opmerkt dan de argeloze binnenstaander. Jansen heeft gewerkt in vakgroepen waar men het liefst zo dicht mogelijk langs elkaar heen werkt. In zo’n omgeving krijg je niet zo gauw de behoefte je tegen de gebruikelijke lokale opvattingen te verzetten. Maar Jansen heeft desondanks zich altijd als onafhankelijk denker gemanifesteerd.
Aanvankelijk vond ook ik de nogal laatdunkende uitlatingen van Jansen over sociale en andere wetenschappers die zich bezig houden met de islam bijna schockerend. Was het echt zo erg? Maar toen ik de studie van de WRR over de dynamiek in het islamitisch activisme en de aanknopingspunten ervan voor democratisering en mensenrechten aan een kritisch onderzoek ontwierp, vielen me de schellen van de ogen.[3]
Door de conferentie die ik samen Mat Herben en Hans Jansen heb mogen organiseren, was ik al op een heel ander spoor gezet.[4] Ik begon me te verdiepen in het onderzoek van Nederlandse historici, filosofen en sociale wetenschappers naar de islam en/of moslims. Onderzoek dat door geen enkele leidende gedachte leek te zijn geïnspireerd en nogal willekeurig en gefragmentariseerd overkwam. Om over de theoretische kwaliteit maar te zwijgen. Kortom: geen gebrek aan meningen, wel aan goed onderbouwde feiten.
Minderhedenonderzoek revisited
Wie een beetje bekend is met wat nog niet zo lang geleden ‘minderhedenonderzoek’ heette, zal weten dat onderzoekers die zich in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw daarmee bezighielden niet alleen sterk betrokken waren bij de onderzochte groepen, maar zich dikwijls ook opwierpen als hun zaakwaarnemer, of zich, andersom, door de minderhedenorganisaties onder druk gezet voelden. Ook Jansen is het niet ontgaan dat heel wat sociaalwetenschappelijk onderzoek gebukt gaat onder het euvel dat de als uitgangspunt gekozen theorieën en begrippen leiden tot resultaten die weinig inzicht geven in hoe mensen zich gedragen in bepaalde niet altijd gunstig te noemen omstandigheden. Maar al te vaak blijken de resultaten van onderzoek de echo te zijn van het vigerende overheidsbeleid.[5] Waardoor niet voldaan wordt aan de eis van wetenschappelijke onafhankelijkheid die aan elk onderzoek gesteld dient te worden. Daarnaast is er sprake van een gebrek aan kritische reflectie en (goede) onafhankelijke analyses van kosten, baten en effectiviteit van allerlei interventies en beleidsmaatregelen. Door de grote variëteit van de gebruikte begrippen die elk naar een eigen werkelijkheid lijken te verwijzen, is niet altijd duidelijk of er wetenschappelijke voortgang wordt geboekt. Veel onderzoek lijkt beïnvloed te zijn door de waan van de dag, de tijdgeest of de macht van een belangrijke minister, ambtenaar of commissie. Of, om niet te vergeten door historische gebeurtenissen zoals de aanslagen van 9/11. Die onmiskenbaar een grotere invloed lijken te hebben op de onderzoeksagenda dan theoretische overwegingen. Zo werd na de aanslagen in New York zelfs door het Paarse kabinet integratie niet langer in sociaal-economische termen gedefinieerd: plotseling stond het waardenpatroon voorop. Dat schiep nieuwe mogelijkheden voor onderzoekers die bij voorkeur een culturistisch strandpunt innemen. Want het zou niet meer hun godsdienst, maar hun cultuur zijn die de problemen veroorzaakte. Wat nagenoeg alle teksten over ‘minderhedenonderzoek’ gemeen lijken te hebben is - ongeacht de politieke of ideologische strekking - het grenzeloze optimisme over de mogelijkheid om mensen, structuren of zelfs hele culturen te veranderen.
Wat brengt Jansens boek teweeg?
Toen Jansen me attendeerde op het door hem als belangrijke basistekst gebruikte boek van de Amerikaanse godsdienstsocioloog en - historicus Rodney Stark, heb ik dit prompt aangeschaft.[6] Eindelijk een socioloog-historicus die wel door de beugel kan! Stark geeft, volgens Jansen, op een manier die zelfs academici zal overtuigen, eindelijk eens een redelijk en rustig verhaal over de opkomst van de islam, de invasies van Europa door de moslims, de manier waarop de moslims de kruistochten hebben uitgelokt, en de sociaal-religieuze context van een en ander. Over Stark zegt hij ‘elders’ nog het volgende:
‘Ook de claims over de gigantische prestaties van de islamitische wetenschap en filosofie worden koeltjes onderuitgehaald. Tot voor kort was het in Nederland alleen Mat Herben die deze malligheid had aangepakt, maar nu dus ook de beroemde Amerikaanse godsdienstsocioloog Rodney Stark, tot op heden een volslagen buitenstaander in de debatten over de islam.’[7]
Het is onmogelijk hier alle thema’s die Jansen in zijn boek aan de orde stelt te bespreken. Het moet voor velen een genoegen zijn de zeer knap gecomprimeerd beschrijvingen van de kruistochten te lezen. Ik heb er in ieder geval veel van kunnen opsteken. Ik beperk me in het kader van deze recensie tot wat ik heb geleerd over de kruisvaarten en wat me in het boek opviel en aansprak. Het eerste dat me opviel, was dat ik veel niet wist of vergeten was. Niet weten en vergeten zijn de ergste kwalen die oudere wetenschappers kunnen overkomen. Dat de kruistochten als doel hadden Jeruzalem te bevrijden, opdat de christelijke pelgrims weer ongehinderd van en naar Jeruzalem konden reizen, wist ik nog wel. Ook was me bekend dat het niet de opzet was de islam aan te vallen. Maar van de redenen van mensen om mee doen aan een kruistocht wist ik niet veel. Volgens Jansen speelde het volgende:
‘De kruistochten kwamen voort uit het besef van westerse christenen in het dagelijks leven gezondigd te hebben, en daar boete voor willen doen. Hun moslimse vijanden hadden daar geen begrip voor. Wie zich als zondaar afficheert, wordt in het islamitisch systeem niet meer voor vol aangezien. (p. 292). [8]
Dat de kruistochten ook nu nog een hoogst politiek incorrect onderwerp vormen, zoals Jansen aantoont, daar was ik nog niet opgekomen. Als ex-gereformeerde bonder die beïnvloed is door het Katholicisme, het Jodendom en het Humanisme, heb ik geen enkele neiging om alsnog het boetekleed aan te trekken vanwege de zonden van de kruisvaarders en de immense slechtheid van het Westen. Maar toch stond het me niet dagelijks voor ogen hoe belangrijk Jeruzalem was en is voor zowel Joden, christenen als moslims. Ik had dit kunnen weten, omdat ik meer dan zestig jaar geleden als kleine jongen aan de lippen hing van schoolmeester Joosse, een zeer gelovige gereformeerdebonder, die beeldende verhalen hield over de dappere kruisvaarders die het graf van Jezus hadden gered uit de klauwen van die duivelse godsdienst van de islam (zijn woorden). Deze herinnering werd ‘getriggerd’ door de lezing van Jansens boek. En dan het verhaal over de verwoesting van de Heilige Grafkerk in Jeruzalem. Ik wist niet beter dan dat dit voor christenen allerheiligste gebouw, waar zich het graf bevindt waar Jezus na de kruisiging zou zijn bijgezet, in 1009 door de moslims was verwoest. Maar het ligt wel wat genuanceerder. Het blijkt de in Egypte gezetelde Kalief Al-Hakiem - hij zou ook christelijke familieleden hebben gehad - zijn die daartoe opdracht heeft gegeven. Ook was ik vergeten dat in de 11de eeuw het Heilige Land het toneel werd van toenemende twisten binnen de islamwereld. De christelijke bewoners en pelgrims ondervonden grote moeilijkheden door de gewelddadige strijd tussen de dynastie van de soennitische Abbassiden (Bagdad) en die van de sjiitische Fatimiden (Egypte). Deze laatsten veroverden in 1009 heel Palestina. De al genoemde Kalief El-Hakim liet niet enkel de soennitische moslims, maar ook de joden en christenen vervolgen en gevangen nemen. Hij sloot synagogen en kerken, liet kloosters opruimen en verhinderde pelgrimsreizen.
Op zijn bevel werden de Heilige Grafkerk en andere heiligdommen in Jeruzalem verwoest. De pelgrimages vielen daarna nagenoeg helemaal stil.
Kruistochten en jihad: over de volgorde
Kerken en christelijke religieuze leiders hebben volgens Jansen grote moeite (of erger) met westerse militaire acties, en keuren deze gewoonlijk af. Democratisch tot stand gekomen regeringen moeten verantwoording afleggen in het parlement voor hun acties, ook aan de oppositie. Bij islamitische predikanten ligt dat zoals bekend anders. Die roepen vanaf de preekstoel onbekommerd op tot bloedige oorlogen en strijd (p. 261). Maar:
‘Ook islamitische predikanten die tot de jihad oproepen moeten verantwoording afleggen, maar alleen aan God. God heeft geen oppositie behalve de Satan. De Satan en zijn volgelingen moeten worden uitgeroeid, ook de opposanten van die islamitische predikanten. Er zijn volgens Jansen maar weinig moslims die dit niet beseffen en die niet behoedzaam met hun predikanten omspringen. De lichtste tegenspraak kan tot de beschuldiging van uittreding uit de islam leiden. Daarop stelt de islam de doodstraf. Die kan ook informeel, en buitengerechtelijk, door een enthousiaste vrijwilliger voltrokken worden.’
Niet iedereen zal paraat hebben dat de kruistochten ‘maar’ twee eeuwen hebben geduurd, terwijl de jihad daarvoor al vijf eeuwen bezig was. Het heeft me verbaasd dat zelfs geleerden van naam en faam menen dat de aanslagen van 9/11 een reactie waren op de kruistochten. Dit is pertinent onjuist. Maar als een ook door Hans Jansen gerespecteerd hoogleraar uit Londen als Thomas Ashbridge verkondigt dat de kruistochten de moslims tot actie hebben aangezet en hun toewijding aan de zaak van de jihad hebben doen ‘herwaken’ (p. 255), dan doet dit bij mij meteen de vraag rijzen wie die man in godsnaam betaalt. ‘Wie betaalt, bepaalt’, leerde ik al van mijn vader die als kleine aannemer van de hoed en de rand wist.
De beschrijving van de gebeurtenissen door Jansen volgt zoals hij zelf aankondigt (in noot 1, p. 323) meestal het al genoemde boek van Ashbridghe.
Jansen beschrijft ook dat in de periode van 800 tot 1000 bekeringen van de bevolking van het Midden-Oosten tot de islam steeds vaker voorkwamen en dat het christendom begon te verzwakken. Dat zal wel iets te maken hebben met de theorie van de islam die immers voorschrijft, dat wie geen moslim is, moet worden ‘aangepakt’, en vooral dat zijn religieuze symbolen uit de openbaarheid moeten verdwijnen.
Over religieus gedrag
Jansen noemt op kruisvaart gaan een vorm van religieus gedrag. In het Nederland van nu zijn we, zo stelt hij, niet meer goed in staat om met religieus gedrag om te gaan. We weten niet wat we er van moeten denken. Hij meent dat gedrag dat door een godsdienstige opvatting gedicteerd wordt, als de besnijdenis, de slacht van dieren, de kleding en hoofdbedekking ons problemen geeft. Voorbeelden van religieus gedrag waar niet iedereen meteen aan denkt. Ik ging vroeger naar de kerk, zat op de zondagsschool, de knapenvereniging en de catechisatie, enz. - allemaal vormen van religieus gedrag, maar geloofde niet meer dat Jezus de zoon van God was, die aan het kruis was gestorven voor mijn zonden. Vroeger dacht ik, dat ik de enige was die dit niet meer geloofde. Maar ik durfde dat niet te zeggen, omdat ik bang was daardoor niet meer geaccepteerd te worden door mijn ‘geloofsgenoten’. Je kunt in de kerk zitten met anderen die allemaal het zelfde denken als jij: ‘ik geloof er zelf niks van, maar die anderen kennelijk wel, dus laat ik mijn mond maar houden.’ Mijn religieus gedrag gaf ik niet meteen op, maar dit kwam meer voort uit de behoefte om erbij te horen - in Jansens termen om het respect van mijn medekerkleden te behouden of te krijgen - maar het had niets van doen met geloven. Maar misschien nog wel met het bewustzijn dat ik het niet moest wagen me openlijk anders te gedragen. Mijn vraag is nu aan Jansen: is je definitie van religieus gedrag niet te ruim gedefinieerd? Er vallen zoveel verschillende toestanden, gebeurtenissen of zaken onder dat het begrip zijn onderscheidend vermogen verliest. We zijn dan gewoon allemaal religieus. Want of iemand echt gelooft, is niet te controleren. Het is ook niet af te meten aan religieus gedrag.. Mensen die niet geloven, kunnen zich dus wel degelijk religieus gedragen. Daarmee bereiken ze in ieder geval dat ze nog gewaardeerd worden door hun mede-kerkleden.’[9]
Op kruistocht gaan is voor Jansen ook religieus gedrag, dat voor mensen de waardering van geloofsgenoten opleverde. Want daar gaat het volgens Jansen vooral om. Maar religieus gedrag, zo constateert hij, valt niet meer binnen het kader van de moderne geseculariseerde denkwereld (p. 207):
‘Moderne ongelovigen geloven hun oren niet wanneer ze vernemen dat een "misdadiger" zijn daden zegt gepleegd te hebben uit religieuze motieven. Gedrag, gelooft de muliculturele betweter, komt voort uit armoe, uitsluiting, kolonialisme, een moeilijke jeugd - het kan waarachtig overal door komen maar niet door de godsdienst die de beklaagde aanhangt en waarvan hij nadrukkelijk verklaart dat deze hem tot zijn daden gebracht heeft. Van godsdienstige verklaringen voor gedrag wil een modern mens niet horen, of het nu om kruistochten of sluipmoord gaat.’
Wat onder ‘een modern mens moet worden volstaan, wordt niet toegelicht en blijft daardoor in de lucht hangen. De vraag rijst of Jansen niet wat al te gemakkelijk voorbij gaat aan auteurs als de hem niet onbekende Paul Cliteur, die ruim een jaar geleden aandacht vroeg voor religieus geïnspireerd gebruik
van geweld.[10] Ook negeert Jansen het vele onderzoek van een hele schare Nederlandse sociologen naar het religieus gedrag van de Nederlanders, dat is gepubliceerd in talloze boeken, artikelen en rapporten.[11] Niet alles is van superieure kwaliteit, maar er zitten wel degelijk kleine juweeltjes tussen. Al die literatuur gaat ook over godsdienstig of religieus gedrag, hoe dan ook gedefinieerd.
Islamonderzoekers beoordeeld
In het kader van de redactie en uitgave van Eindstrijd heb ik me verdiept in de teksten van door Jansen zo vermaledijde sociaalwetenschappelijke, historische en filosofische islamologen. Ik neem niet aan dat hij alle (empirische) onderzoeken van ‘islamonderzoekers’ die de laatste tien à vijftien jaar zijn verschenen, heeft gelezen. Zijn generaal oordeel over de kwaliteit van dergelijke onderzoekers is gebaseerd op teksten van hem bekende auteurs die het inderdaad tamelijk bont hebben gemaakt. Het boek is doorspekt van zeer vermakelijke opmerkingen daarover. Zijn soms nogal denigrerende kwalificaties van de kwaliteit van de betrokken vakgroepen of afdelingen en de daarin huizende onderzoekers snijden, ook al zijn ze weinig specifiek, doorgaans hout. Maar zelfs eigen medewerkers van wel eens als politiek eenzijdig links omschreven instituten brengen producten voort die aan de gebruikelijke wetenschappelijke kwaliteitseisen voldoen. Dat geldt bijvoorbeeld voor de dissertatie van Jan van de Beek, Kennis Macht en Moraal. De omschrijving van het werkklimaat waarin hij heeft moeten werken kan onmogelijk altijd inspirerend zijn geweest en zal voor Jansen heel herkenbaar zijn:
‘Het mag dan zo zijn dat het in Nederland de laatste jaren politiek correct is om niet politiek correct te zijn als het om immigratie gaat, aan de Faculteit Gedrags- en Maatschappijwetenschappen (FMG) van de Universiteit van Amsterdam is dat gelukkig geenszins het geval."De keerzijde daarvan is echter dat daar nog wel de politieke correctheid "oude stijl" heerst. Nogal veel mensen hebben een uitgesproken linkse signatuur. Ook intern wordt die politieke eenzijdigheid soms als knellend ervaren. De voorzitter van één van de afdelingen van de FMG klaagde tijdens een workshop op een internationaal congres publiekelijk dat "iedereen binnen zijn afdeling links was". Die eenzijdigheid bevordert de discussie niet en het dominante discours is dan ook nogal links. In mijn ogen is deze universiteit dan ook niet echt de plaats voor vrijdenkers die het zou moeten zijn. Men krijgt bij het uiten van ongewenste opvattingen nog vrij gemakkelijk stempels als "extreemrechts’ of "nazi" opgedrukt, weet ik uit eigen ervaring. Dit heeft een prettige omgang met de meeste mensen gelukkig niet in de weg gestaan, temeer daar ik ook geen querulant wil zijn en zinloze discussies meestal mijdt. Ook moet gewaakt worden voor een al te eenzijdige beeldvorming. Aan de ene kant gebeuren er soms vervelende dingen, zoals die ene keer dat een IMES-
medewerker mij na afloop van een IMES-lunchseminar over mijn proefschrift vroeg "of ik soms extreemrechts was". (IMES is het Institute for Migration & Ethnic Studies, BS) Aan de andere kant ben ik op de ASSR (de Amsterdam School for Social Science Research, BS) als promovendus aangenomen ondanks, of wellicht dankzij, het feit dat ik mijzelf op het sollicitatiegesprek aanprees als "beslist niet politiek correct op het gebied van immigratie"’[12]
Methodologische opmerkingen
Jansen zelf zegt op p.194: ‘Het zou goed zijn als geschiedschrijving zo dicht mogelijk bij de beschreven feiten blijft.’ Het ‘zou’ suggereert dat dit niet altijd zo is. Maar zelfs als het wel zo is, dan kunnen feiten niet zonder interpretatie. Ook feiten als het aantal kruistochten of het aantal moslims in Nederland. Maar als er gebrek is aan empirische gegevens, dan geeft dit veel weer te veel vrijheid tot vrijblijvend theoretiseren dat vaak niet overtuigend is, omdat de mogelijkheid tot falsificatie ontbreekt. Als we de verhalen over kruistochten beschouwen als empirische gegevens, dan blijft natuurlijk altijd de vraag hoe de onderzoeker omgaat met die gegevens. Het is immers een misverstand te denken dat feiten altijd voor zichzelf spreken. Feiten krijgen pas betekenis als ze voorzien worden van een interpretatie.
In de sociologie kom je dit ook voortdurend tegen. Een voorbeeld is het volgende. In een periode waarin de uitkeringen dalen (een feit) zal de ene onderzoeker volgens de regelen der wetenschappelijke kunst aantonen dat lage uitkeringen werklozen meer prikkelen om nieuw werk te zoeken dan hoge, terwijl de andere volgens dezelfde regelen van dezelfde wetenschappelijke kunst laat zien dat lage werkloosheidsuitkeringen sociaal lijden veroorzaken. (Denk bijvoorbeeld aan kinderen die op schoolpleinen worden gepest omdat ze het verkeerde merk sportschoenen dragen, aan het ontbreken van middelen voor gezonde maaltijden aan het einde van de maand, of aan verjaardagsfeestjes die men moet laten lopen omdat de reiskosten niet kunnen worden opgebracht en/of omdat er geen geld is voor een passend cadeautje.)[13] Hetzelfde empirische gegeven - daling van de uitkeringen - krijgt pas betekenis als het wordt voorzien van een morele interpretatie, ontleend aan normatieve ideeën over hoe de samenleving zou moeten zijn.[14]
Het fraaie van Jansens boek is dat hij bijna op elke pagina zijn uitgangspunten expliciteert. Bovendien besteedt hij veel zorg aan de uitleg van zaken die voor de lezer misschien wel eens niet duidelijk zouden kunnen zijn. Dat is iets anders dan populariseren waarop sommige wetenschappers met zoveel dedain op neerkijken. Waar kom je dat tegenwoordig nog tegen?
Dat brengt me op het volgende. Jansen laat de lezer ook delen in zijn oordeel over verschillende ‘academische’ teksten die ook ik ken. Zijn oordeel is bijna altijd terecht. Bijna, omdat hij er ook wel eens naast zit. Gelukkig maar, zou ik willen zeggen. De persoon die elk empirisch onderzoek dat ooit is gedaan naar het religieuze gedrag van moslims kent moet nog geboren worden.[15] Het siert Jansen dat hij ruiterlijk toegeeft niet alles te weten. Ons beeld van de kruistochten is (..) aldus Jansen (zie p. 14) ‘geschapen door een reeks toevalligheden. Dat is niet meer te verhelpen’. Jansen:
‘Voor alle archeologische vondsten geldt dat ze net zo goed toevallig niet gedaan hadden kunnen worden. Of dat er nog meer verborgen ligt dat we toevallig (nog?) niet kennen. Voor de verslagen die bewaard zijn gebleven, geldt evenzogoed dat ze toevallig behouden zijn gebleven, en dat andere verslagen toevallig verloren zijn gegaan.’
Ik vat dat zo op, dat het niet zeker is dat datgene wat er nu bekend is over de kruistochten representatief is voor het (virtuele) totaal aan verslagen dat er ooit is gemaakt.
Jansens redenering doet me denken aan een sterrenkundige die zegt dat we nog maar weinig weten, omdat er op theoretisch gronden kan worden verondersteld dat er nog heel meer zal worden gevonden. Zou er een theorie zijn op grond waarvan gesteld kan worden, dat er nog veel meer moet zijn dan er is gevonden? Hoe groot zou dan de kans zijn, dat door toekomstige vondsten het huidige beeld van kruistochten onderuit zal worden gehaald? Het gaat hier niet een deductieprobleem. Mij is geen theorie over de kruistochten bekend op grond waarvan valt af te leiden hoe kruistochten moeten zijn verlopen. Het lijkt me meer een inductieprobleem. We mogen aannemen dat de verhalen over de kruistochten juist zijn, zolang er geen gegevens worden gevonden die dit falsifiëren.
Jansen noemt overigens in navolging van de filosoof Roger Scruton het voor de vooruitgang van de moderne wetenschap zo essentiële falsificatieprincipe van Popper een geseculariseerde vorm van de klassieke joods-christelijke schuldbelijdenis.
‘Dankzij het falsificatieprincipe hebben we al die technieken en vernuftigheden kunnen ontwikkelen die ons leven zo paradijselijk maken. Zonder falsificatie en schuldbekentenis geen aardse zegeningen. Het zou goed zijn als geschiedschrijving zo dicht mogelijk bij de beschreven feiten bleef.’ (p. 293).
Maar is dat wel mogelijk als het om kruistochten gaat? In de verhalen die iemand leest over de kruistochten zullen immers altijd ontwikkelingen van zijn eigen tijd weerspiegeld worden ( p. 194). Ik denk dat dit geldt voor elke lezing van elke tekst. In feite doet Jansen hier ook een uitspraak over zichzelf. Hij heeft immers veel verhalen over de kruistochten gelezen, maar niet als iemand die blind is voor recente maatschappelijke ontwikkelingen.
In de loop der jaren is hij duidelijk van mening veranderd. Dat steekt hij ook niet onder stoelen of banken. In feite is zijn kritiek op zijn (vroegere) collega’s dus ook een vorm van zelfkritiek. Welke schuld wil Jansen daarmee belijden? Hij zal de laatste zal zijn die zichzelf onfeilbaar vindt. Alleen de paus mag dit van zichzelf ex cathedra zeggen, en dat is Jansen jammer genoeg niet. Jammer, omdat de gelovigen van de Katholieke Kerk zich dan op zijn minst wat meer ontspannen en vrijer zouden kunnen voelen en gedragen.
Fennema - niet terecht - bekritiseerd, maar zelf in de fout
Hans Jansen bekritiseert het door hem ‘voorbeeldig’ genoemd artikel van ‘de hogepriester van de linkse kerk’[16] Fennema van 24-12-10 in de Volkskrant met de titel Monotheïstische religie bedreigt rechtsstaat. Dat is niet terecht, want Fennema heeft dit direct gerectificeerd op 28-12-10: de koppenzetter had hem verkeerd begrepen, het ging hem in navolging van Cliteur om de tegenspraak tussen de goddelijke bevelstheorieën en de liberale democratietheorie, die immers uitgaat van het autonome oordeel van de burger. Maar ook Fennema vliegt wel eens uit de bocht. Zo stelt hij in zijn boek over Geert Wilders: ‘In maart 2009 verscheen onder de redactie van Hans Jansen en de natuurkundige prof. dr. Bert Snel (oud-voorzitter van de LPF) het boek Eindstrijd. De finale clash tussen het liberale Westen en een traditionele islam, een bundel met bijdragen van verschillende islamcritici.’[17]
Polytheïsme en monotheïsme
Het boek van Jansen bevat in bijna elke zin die er echt toe doet puntige en vaak ironische (sommigen zullen zeggen cynische) vergelijkingen en aansprekende aforismen, die het voor een recensent moeilijk maken recht te doen aan de prikkelende rijkdom van zijn teksten. Een nogal hilarisch voorbeeld om dit duidelijk te maken. De joodse erfenis die het christendom meekrijgt, maakt volgens Jansen het christendom tot een monotheïstische godsdienst.
‘Op de lange duur zullen de polytheïstische godsdiensten zullen het altijd afleggen tegen een monotheïstische godsdienst, om dezelfde reden waarom de supermarkt het wint van de kleine zelfstandige detailhandelaar. De God van de onvruchtbaarheid zorgt alleen voor vruchtbaarheid. De melkboer verkoopt alleen melk. De supermarkt heeft alles. De ene God zorgt niet alleen voor de vruchtbaarheid, hij zorgt ook voor de rest. Het christendom heeft het dan ook gewonnen van de andere Romeinse godsdiensten’ (p. 232)
Deze vergelijking is aansprekend, maar brengt mij toch even in verwarring: de melkboer die in de jaren veertig en vijftig bij mijn moeder aan de deur kwam, verkocht immers niet alleen pintjes melk, maar ook boter, kaas en eieren. En zelfs flesjes cola en bier. Terwijl de melkboeren, die tegenwoordig in wijken waar veel ‘bejaarden’ wonen langs komen, zich tot een duurdere supermarkt in het klein hebben ontwikkeld. En de kruidenier om de hoek had weliswaar nog geen ‘Kijkgrijp’, maar hij verkocht wel degelijk meer dan één product. Teveel om op te noemen, maar in ieder geval ook gasmunten, pleisters en glycerine.
De Gouden Regel
Interessant is wat Jansen (op p. 231) schrijft over de Joods-Christelijke ethiek:
‘De Gouden Regel "Zoals gij wilt dat de mensen u doen, doet gij hen dan alzo", of ook Wat gij niet wilt dat u geschiedt., doe dat ook een ander niet" verschafte de joods-christelijke ethiek een heilzaam beginpunt. Deze regel wordt door de evangelisten Jezus in de mond gelegd, Lucas 6: 31 en Mattheüs 7: 12. Er zijn andere manieren om dezelfde regel onder woorden te brengen: heb uw naaste lief als uzelf, een formulering die zowel in het Oude als het Nieuwe Testament voorkomt (Lev. 19: 18; Marcus 12: 13 en de parallelplaatsen); of "wat ge aan één van mijn deze mijn minste broeders hebt gedaan, hebt ge mij gedaan", Mattheus 25: 40.’
Volgens Jansen doet de Gouden Regel geen opgeld in andere godsdiensten, ook niet in de islam. Dit komt wel heel dicht bij het begrip compassie dat momenteel zo prominent figureert in de conceptteksten van het CDA over de toekomst van die partij. Zoals Hans Jansen de Gouden Regel presenteert, komt het neer op naastenliefde. Dit roept bij mij meteen een heel netwerk op van daaraan gerelateerde begrippen als
nabijheid, verbondenheid, betrokkenheid, barmhartigheid, mededogen en ontferming. Maar of Hans Jansen het daarmee een is?
Tenslotte
Het moge duidelijk zijn dat met het boek van Jansen een hiaat is opgevuld. Er was nog geen in het Nederlands geschreven historisch verantwoord boek over de kruisvaarders beschikbaar. Het belangrijkste is wat mij betreft, dat hij de in bepaalde kringen gebruikelijke politiek correcte visie op de kruisvaders op afdoende wijze weet te nuanceren en - wat misschien nog belangrijker is - de vele mystificaties die de ronde doen over de kruivaarders op onnavolgbare wijze weet onderuit te halen. Wie is er zo goed thuis als hij in de enorme hoeveelheid literatuur en bronnen? Niet alleen Arabische, maar ook Hebreeuwse?
De aandachtige lezer zal door de hele tekst heen ook verhelderende inzichten in de islam aantreffen. Bijvoorbeeld dat de Koran als de verzameling van de aan Mohammed geopenbaarde woorden van God, ook vol staat met oproepen om aan die strijd (de veroveringstochten) deel te nemen. ‘
Jansen (pp. 245-246): ‘In de Bijbel staan wel verhalen over wreedheden, oorlogen en gevechten, maar geen directe oproepen om te wapen te lopen om de andersdenkenden over de kling te jagen of aansporingen om hen met kracht te overtuigen van de waarheid van hun godsdienst. De Koran daarentegen bevat dozijnen van zulke oproepen, en kan tot op de dag van vandaag dan ook heel gemakkelijk worden opgevat als een license to kill.’
Wie meent dat het anders is, aldus Jansen , moet maar eens proberen een lijst te maken van de oproepen tot het gebruik van geweld die hij in de Bijbel en de Koran aantreft. Geen beschrijvingen van daden van geweld door anderen op een bepaalde plaats en op een bepaald moment gepleegd. Maar dat sluit toch niet uit, dat ook christenen zich soms beroepen op Bijbelteksten om hun gebruik van geweld tegen anderen, bijvoorbeeld abortusartsen, religieus te legitimeren? Het argument van Paul Cliteur.
*Socioloog, criminoloog en gedragsdeskundige Bert Snel is emeritus hoogleraar sociale wetenschappen.
[1] Het is in 2009 bij Columbia University Press uitgegeven onder de titel The Ismailis in the Colonial Era: Modernity, Empire, and Islam, 1839-1969. Eindstrijd bevat meerdere artikelen die niet of nauwelijks anti-islam kunnen worden genoemd, maar zich baseren op (historische) feiten.
[2] In hun programma Moraalridders van 2 november j.l.
[3] Zie mijn: ‘De blinde vlek van de WRR.’ pp. 268-315 en pp 350-363 (noten) in Hans Jansen en Bert Snel (samenst.) Eindstrijd. De finale clash tussen het liberale Westen en een traditionele islam. Amsterdam: UVP, 2009.
[4] The Pim Fortuyn Memorial Conference on Europe and Islam, die met een aantal internationaal bekende islamkenners onder zware beveiliging (op geheim gehouden locaties en met schuilnamen) van 17 t/m 19 februari 2006 in Den Haag is gehouden.
[5] Zie voor voorbeelden: Jan H. van de Beek Kennis, Macht en Moral. De productie van wetenschappelijke kennis over de economische effecten van migratie naar Nederland, 1960-2005. Proefschrift Universiteit van Amsterdam, 2010.
[6] God’s Battalions: The Case for the Crusades. New York: Harper (2009).
[7] Zie: http//hoeiboei.blogspot.com/2009/10/rodney-stark-gods-batallions-case-for.hmtl (16-1-2009).
[8] De beschrijving van de gebeurtenissen door Jansen volgt zoals hij zelf aankondigt (in noot 1, p. 323) meestal het boek van deze auteur: The Crusades: the War for the Holy Land. London: Amazon.co.uk, 2010. Het wordt zo vaak geciteerd dat de verwijzingen behalve bij uitzondering door Jansen niet meer in de noten zijn opgenomen.
[9] Vgl.: Jansen, 2011a, pp 196 e.v.
[10] Het gaat om zijn vorig jaar verschenen boeken Het monotheïstisch dilemma: of de theologie van het terrorisme. Amsterdam: Arbeiderspers en The Secular Outlook: In Defense of Moral and Political Secularism. Oxford: Wiley Blackwell. Beide boeken zijn door mij besproken in dit tijdschrift. Zie: Bert Snel „Het publieke belang van een seculiere autonome moraal. ‟(http://www.civismundi.nl/index.php?p=artikel&aid=1634)
[11] Andere publicaties zijn: J.W. Becker, J. de Hart en J. Mens (1997). Secularisatie en alternatieve zingeving in Nederland. Rijswijk: SCP; F. Becker, T. Bernts, G. Dekker en J. de Hart (2007). God in Nederland, 1996-2006. Kampen: Ten Have; J.W.Becker en R. Vink (1994). Secularisatie in Nederland, 1966-1991. Rijswijk: SCP; J.W. Becker en J.S.J. de Wit, Secularisatie in de jaren negentig. Den Haag: SCP, 2000; V. Bader, Secularism or Democracy? Associational Governance of Religious Diversity. Amsterdam: AUP, 2007; G. Dekker en J. Peters) Gereformeerden in meervoud, een onderzoek naar levensbeschouwing en waarden van de verschillende gereformeerde stromingen. Kampen: Kok, 1989; G. Dekker, Het christelijk godsdienstig leven. In: T. Bernts, G. Dekker en J. de Hart (red.) God in Nederland 1996-2006, o.c., pp. 12-73; G. Dekker Heeft de kerk zichzelf overleefd? Beschouwingen over de rol van de kerk in de moderne samenleving. Zoetermeer: Meinema, 2010.
[12] Zie Van de Beek, o.c., pp. 21-22.
[13] Het voorbeeld is ontleend aan Dick Houtman. Zie http://www.waterlandstichting.nl/?p=artikelen&s=bekijken&id=1795.
[14] En dan te bedenken dat in de jaren zestig sociologen van confessionele huize vaak het verwijt van moralisering kregen.
[15] Nederlandse sociologen hebben ook onderzoeken verricht naar de verschillen in religieuze beleving en praktijk tussen eerste en tweede generatie moslims. Een deel daarvan is beschreven in W.B.H.J. van de Donk, A.P. Jonkers, G.J. Kronjee en R.J.J.M. Plum (red.) Geloven in het publieke domein. Verkenningen van een dubbele transformatie (WRR-rapport). Amsterdam: AUP, 2006. Met name in par. 4.3.4 Religieuze participatie wordt empirisch onderzoek beschreven. Een belangrijke conclusie van dit onderzoek is dat er een Nederlandse islam onder allochtone jongeren ontstaat, een geïndividualiseerde en plurale islam ‘made in Holland’. Geïndividualiseerd, omdat de meerderheid van moslimjongeren een persoonlijke en selectieve invulling geeft aan zijn of haar geloofsbeleving. Pluraal, omdat de Nederlandse variant van de moslimidentiteit ruimte biedt voor discussie en meningsverschil, bijvoorbeeld over hoofddoekjes. Er is in het onderzoek een significant verschil gevonden tussen de eerste en de tweede generatie Turkse en Marokkaanse moslims ten opzichte van het dragen van een hoofddoek. De eerste generatie vindt gemiddeld vaker dan de tweede generatie dat hoofddoekjes ‘moeten’. Dergelijk onderzoek wordt gezien als een bewijs dat er sprake is van individualisering en secularisering onder tenminste dat deel van de jonge moslims dat een hogere opleiding en werk, terwijl onder de laaggeschoolden en werklozen de meeste problemen voorkomen.
[16] De kwalificatie is van Jansen.
[17] Geert Wilders. Tovenaarsleerling. Amsterdam: Bert Bakker, 2010, p. 214. Uit wat hij daarna over Eindstrijd opmerkt blijkt dat hij niet meer dan de inhoudsopgave en de inleiding heeft gelezen. Van Fennema heb ik persoonlijk vernomen dat dit laatste juist is, maar dat hij er nog net voordat zijn boek werd gedrukt er in was geslaagd een stukje over Eindstrijd op te nemen. Een mooie illustratie van de publicatiedruk aan zijn universiteit. Hij verwarde mij met de enige echte natuurkundige, dr Peter Langendam, die in het begin van het bestaan van de LPF kort voorzitter was (ten tijde van de moord op Pim Fortuyn) en geschiedenis maakte met de beschuldigende opmerking: ‘De kogel kwam van links’.