Civis Mundi Digitaal #12
Wim Couwenberg
Herwaardering politieke midden
Ieder die zijn nek uitsteekt en afwijkt van heersende opinies krijgt meestal een imagoprobleem. Dat is ook het lot geweest van Civis Mundi. Als we daarop na een halve eeuw terugblikken blijkt dat het aanvankelijk nogal negatieve imago bijna geheel verdampt is. Dat negatieve imago was overigens wel verklaarbaar, want afkomstig uit kringen van zelfbenoemde politieke zedenmeesters, die ervan uitgingen/gaan dat de politieke werkelijkheid perfect valt op te delen in links/progressief en dus politiek correct en rechts/conservatief en uit dien hoofde politiek fout denkende lieden, die door eerst genoemden tot de juiste denkwijze moeten worden teruggeroepen. Men ging in die tijd onbekommerd uit van links superioriteitsbesef, dus met een duidelijke rangorde tussen linkse superioriteit en rechtse inferioriteit. Dat verleidde de historicus Arend Jan Boekestijn eens tot de boutade: "Ik wou dat ik links was. Het lijkt mee heerlijk, want ik zou mij dan bijna nooit hoeven te verantwoorden voor mijn standpunten."
Dat er tussen links en rechts een genuanceerd oordelende politieke middenpositie denkbaar is - onzerzijds principieel beleden en in praktijk gebracht -, dat is een complicatie, die juist genoemde seculiere zedenmeesters als een nodeloze en onwenselijke verstoring van de politieke werkelijkheid liever uit de weg gaan. Het moet immers wel overzichtelijk blijven. Links, rechts, en daarmee uit. Meer mag er eenvoudig niet zijn. Wie het waagde van links/progressief verklaarde standpunten af te wijken, werd derhalve automatisch in de hoek gezet van lieden die een kwalijke rechtse/conservatieve geur verspreidden.
Het is inmiddels wel verrassend te ervaren dat in kringen die zich jarenlang rekenden tot het linkse, progressieve en dus weldenkende deel der natie of zich door evangelische radicaliteit meenden te kunnen onderscheiden, en op grond daarvan op het politieke midden plachten neer te kijken als een kwalijke, grijs grauwe positiebepaling, dat midden nu, zonder enige verklarende motivering overigens, met overtuiging omhelzen. Een veranderde tijdgeest heeft daar alles mee te maken. Nu linkse dominantie passé is en evangelisch radicalisme eveneens uit de mode is geraakt, geldt dat ook voor het taboe op het politieke midden. Genuanceerd denken zoals dat inherent is aan een politieke middenpositie, lijkt nu in de politieke meningsvorming niet langer zonder kleur of smaak te zijn. Vandaar dat D66, CDA en PvdA zich niet langer generen voor een middenpositie.
Conservatief en nationalistisch
Rechts en conservatief gingen lange tijd in de beeldvorming hand in hand. Civis Mundi gold vanwege die openlijk beleden middenpositie daarom tegelijk als rechts en conservatief. Conservatief had sinds de jaren ’60 jarenlang een heel negatieve connotatie. Maar ook dat is inmiddels passé. De angst voor conservatief gehouden te worden is al enige jaren voorbij. In themanummers van Civis Mundi is dat al vroegtijdig opgemerkt.[1] Met conservatief is rechts geheten Nederland zijn bij voorbaat negatieve image eveneens kwijt geraakt. Een populair liberaal politicus als Mark Rutte heeft dat bij de samenstelling van zijn kabinet luidruchtig gedemonstreerd door dat onbeschroomd aan te bevelen als een ministersploeg, waar rechts Nederland zijn vingers bij zou aflikken; een aanbeveling die nauwelijks nog enige opschudding verwekte.
Dat links en progressief inmiddels niet langer identiek zijn, evenmin als rechts en conservatief hangt hiermee samen. Moeten we bang zijn voor conservatief gehouden te worden, als we opkomen voor behoud van de sociale verworvenheden van de verzorgingsstaat, luidde enkele jaren geleden de retorische vraag van een nadenkende sociaal-democraat.[2] Natuurlijk niet. Maar conservatief is dat wel evenals verzet tegen meer directe vormen van democratie en tegen meer Europese integratie, zoals dat ook in links geheten kringen valt aan te treffen. Maar dat is niet langer gênant. Links en conservatief, dat kan tegenwoordig heel goed samengaan. Socialistische partijen in Europa geven daar al jarenlang onbeschroomd blijk van.
Wat staatkundige innovatie betreft en pleidooien voor meer directe vormen van democratie is Civis Mundi als intellectuele onderneming volstrekt niet conservatief geweest; in tegendeel. Op beide punten zijn wij zelfs pioniers geweest en het meest volhardend, meer dan D66. Als reactie op de ontzuiling die sinds de jaren ’60 op gang kwam, begon ik meer oog te krijgen voor de betekenis van de Nederlandse identiteit die de afgelopen jaren ondergeschikt was geweest aan de levensbeschouwelijke of ideologische identiteit die door de meeste mensen ontleend placht te worden aan de zuil waarin zij waren opgegroeid. Met het oog daarop begon ik mij meer te verdiepen in de betekenis van die nationale identiteit en brak ik ook een lans voor opneming van de basiswaarden van onze democratische rechtsstaat in een preambule van de nieuwe grondwet die toen in voorbereiding was.[3] Dat werd in die jaren echter ervaren als een nationalistisch geoormerkte stellingname en evenals anticommunisme van een rechts stempel voorzien.
Dat het idee van een nationale identiteit onder meestal links georiënteerde Nederlandse intellectuelen zoveel weerzin wekt, heeft, lijkt mij, behalve met de bewuste of onbewuste nawerking van neomarxistische invloeden, te maken met het feit dat zij nationaal al gauw associëren met nationalisme en dat exclusief opvatten in etnisch-culturele zin. Dat nu heeft hier sinds lang een negatieve, want rechtse connotatie, op gespannen voet staand immers met de universalistische traditie van de Verlichting waarmee zij zich graag vereenzelvigen.[4] Dat etnisch-cultureel met politiek nationalisme sinds de 19 eeuw de inspiratiebron geworden is van het zelfbeschikkingsrecht der volken, dat het als zodanig als legitimatie diende van de nationale bevrijdingsbewegingen in Europa en daarna in Azië en Afrika en tenslotte in artikel 1 van de Internationale Mensenrechtenverdragen van 1966 als fundamenteel mensenrecht is erkend, wordt bij die verlichtte afkeer van nationalisme gemakshalve over het hoofd gezien, evenals het feit dat nationalisme in eerste instantie een heel belangrijke drijfkracht is geweest in het moderne staatsvormingsproces en de democratisering ervan. Dat een beroep op dat zelfbeschikkingsrecht in de jaren ’80 niettemin als blijk van een racistische mentaliteit aan de kaak gesteld is, is symptomatisch voor de vooringenomenheid van toenmalige linkse critici.[5]
Alleen wie een eigen nationale achtergrond heeft, kan zich veilig als kosmopoliet presenteren en universalistische overtuigingen uitdragen zoals Achterhuis in lijn met de Canadese filosoof N. Ignatieff stelt. Is het niet hypocriet het lied van de kosmopoliet aan te heffen tegen staatloze volkeren die zich voor een eigen staat of minstens een autonome status binnen een gevestigde staat inzetten om daarmee hun recht op zelfbeschikking veilig te stellen dat de kosmopoliet allang als vanzelfsprekend acht?[6] Nationalisme manifesteert zich overigens niet alleen in etnisch-culturele, maar niet minder in politieke zin. En van dat staatsnationalisme geeft ook Nederland als natiestaat sinds lang blijk. De geschiedenis van de Benelux biedt daarvan een aardige illustratie. Nederland is vanouds een typische staatsnatie met een exclusivistische klein-Nederlandse oriëntatie. Vaak als patriottisme vermomd is dat type nationalisme als politieke drijfkracht een cruciale factor geweest achter het Europese kolonialisme en imperialisme en de daarop volgende Amerikaanse expansiedrang. Wat Nederland betreft, tijdens de Tweede Wereldoorlog was het onderscheid tussen goede en foute Nederlanders gebaseerd op criteria, ontleend aan Nederlands staatsnationalisme. Een reactionaire vorm van dat nationalisme speelde een cruciale rol tijdens de zogenaamde politionele acties na de oorlog tegen het Indonesische nationalisme en was ook de belangrijkste achtergrond van het verzet tegen de aanvankelijk voorgestelde Europese grondwet.
Na een halve eeuw terublikkend op dat imagoprobleem is de conclusie dat we ons eigenlijk helemaal niet hoeven te generen voor dat opgeplakte negatieve imago waarmee critici ons jarenlang bestreden hebben.
Pragmatisme en ideologische leegte?
In de strijd over partijpolitieke vernieuwing is ons vooral van de zijde van de linkervleugel van het CDA met evangelisch radicalisme als ideologische drijfkracht, het odium van pragmatisme en ideologische leegte opgedrukt. Onder invloed van de verzuiling had dat ook een negatieve connotatie. In het Oost-West conflict, de ideologische confrontatie tussen het liberale en het socialistische concept van de moderniteit, hebben wij echter in de jaren ’60 in Nederland het meest consistent en consequent de ideologische confrontatie aangegaan met dat socialistische concept zoals belichaamd in het reëel bestaande socialisme. In die confrontatie hebben wij systematisch het concept van westers-liberale waarden in stelling gebracht wat aanvankelijk vooral in intellectuele kringen op hardnekkig verzet stuitte. Daarin werd namelijk een verwerpelijk westers etnocentrisme gekritiseerd. Tevens werd ons het principe van waardenvrijheid voor de voeten geworpen dat wij niet respecteerden door expliciet uit te gaan van westerse waarden bij de beoordeling van het Oost-West conflict. Uit dat concept van westerse waarden is tenslotte het concept van liberalisme als zegevierende westerse beschavingstraditie voortgekomen dat sinds het einde van de Koude Oorlog als een gemeenschappelijke ideologische grondslag van de westerse samenleving en cultuur gepresenteerd wordt.[7]
[1] Zie Conservatieve renaissance? Civis Mundi, 3, 1987; en Conservatisme niet langer taboe, Civis Mundi 4, 1996
[2] Zie P. Borderwijk, De angst om conservatief gevonden te worden, Socialisme en Democratie, 1/2 2008
[3] Zie mijn Herlevend nationalisme, 1967, pp. 58-59
[4] Zie o.a. P. Hilhorst, één keer juichen, twee keer zuchten, in: K. Koch en P. Scheffer, Het nut van Nederland, 1996, pp 113 e.v. ; en D. Pels, Een zwak voor Nederland, 2005, p. 90 e.v.
[5] Zie o.a. A. Bleich, P. Schumacher e.a., Nederlands racisme, 1984, pp 22-23; en J.C.N. Willems, Zelfbeschikkingsrecht en nationale cultuur: pervers en subversief?, Recht en Kritiek, 4, 1985 en mijn kritiek daarop in het Civis Mundi Jaarboek 1987, getiteld: Hoe wordt de samenleving het best ingericht?, zie hoofdstuk 6 Het vraagstuk der etnische minderheden en het nieuwe racisme (p148 e.v.)
[6] Zie H. Achterhuis, Met alle geweld, 2008, pp 341-343
[7] S.W. Couwenberg, Wereldgebeuren sinds de jaren ’60, Civis Mundi Jaarboek 2012