Civis Mundi Digitaal #13
Wim Couwenberg
Op grond van internationale solidariteit geldt sinds lang de opvatting dat we solidair moeten zijn met mensen en volken in heel de wereld, die het moeilijk hebben en hulp behoeven. Het is de basis van ontwikkelingshulp. Nu vanwege de eurocrisis een beroep gedaan wordt op Europese solidariteit, spreekt dat veel minder aan. Daar staat men veel kritischer tegenover. Met Europa als een samenstel van heel verschillende volkeren hebben zij niets, stellen veel Nederlanders. Hoe verhoudt zich dat tot de neiging van zoveel Nederlanders om zich als wereldburgers te presenteren? Want, aldus Nederland-kenner H. Pleij, nergens ter wereld willen mensen zo graag wereldburger zijn als in Nederland. Dat wordt vaak ondersteund met verwijzing naar de bekende uitroep van Erasmus: ‘Heel de wereld is mijn vaderland’, zo pas nog als motto geciteerd door de journalist en schrijver Ralf Bodelier in zijn dissertatie Kosmopoliet en krottenwijk die hij verdedigde aan de universiteit van Tilburg. De markt trekt mensen uit alle delen van de wereld in onze circles of empathy, stelt Bodelier. Dat is mooi als het klopt. Want als Europa in het geding is blijkt daar in Nederland niet zoveel van. Wereldburgerschap, dat is prima, al is het juridisch nog een leeg begrip. Maar Europees burgerschap, dat slaat bij veel Nederlanders niet of nauwelijks aan. Het is zelfs een leugen, zo meent de filosoof Ad Verbrugge. Dit burgerschap is niettemin een juridisch feit met belangrijke rechten.
In het verweer tegen Europese integratie ligt sterk het accent op het democratisch tekort. Dat kan echter onmiddellijk worden opgeheven in een federaal Europa. Maar er is geen Europees volk, waarin een Europese democratie wortel kan schieten, is een bekend verweer. In etnisch-culturele zin is dat inderdaad niet het geval. Voor zo’n democratie is echter alleen een staatsvolk nodig hand in hand met gedeeld Europees staatsburgerschap. En de Nederlandse identiteit is in de ogen van veel Nederlanders ook niet veel meer dan dat. De ontwikkeling tot een staatsvolk is een kwestie van een politiek wilsbesluit. Als we kiezen voor een federaal Europa, ontstaat een Europees staatsvolk vanzelf. Kiezen we daarmee ook niet voor een Europese superstaat? Niet per se als we kiezen voor een federaal Europa zoals dat in 2001 door de Duitse regering is voorgesteld met een nevenschikking en dus een gelijkwaardige positie van het centrale gezag (de bond) en de deelstaten die ieder in hun respectievelijke bevoegdheidssferen soeverein zijn (‘competitive federalism’). In plaats van een superstaat ontstaat zodoende een federatie van natiestaten, die gebaseerd is op gedeelde soevereiniteit en een heldere ‘Kompetentz-Katalog’, dat wil zeggen een duidelijke bepaling van exclusief-Europese, nationale en gedeelde bevoegdheden.
Dat democratisch tekort valt ook op te heffen in een intergouvernementeel functionerend Europa, zoals Baudet prefereert. Dat is eind jaren ’50 al eens voorgesteld door de Franse president Charles de Gaulle met zijn pleidooi voor een Europese Politieke Unie op intergouvernementele grondslag. Van Nederlandse zijde is dat toen echter principieel afgewezen als uiting van volstrekt verouderd Frans nationalisme.
De nationale gestalte van de moderne staat is te vroeg afgeschreven, niet alleen door postnationale en kosmopolitisch gezinde elites, maar ook door aanhangers van regionalistische stromingen die een machtsverschuiving beogen naar politieke integratievormen van subnationale en supranationale aard. Als is er onmiskenbaar een tendens in die richting, dit impliceert vooralsnog niet het einde van de nationale staat, maar wel een relativering van zijn traditionele soevereine status. Al is de rol van de nationale staat derhalve zeker nog niet uitgespeeld, toch verandert zijn positie door de snel groeiende internationale interdependentie. Daardoor groeit er een beperkt soeverein type staat waarin nationale identiteit en loyaliteit op termijn niet verdwijnen, maar waarschijnlijk wel aan betekenis zullen inboeten. In de wereldmaatschappij in wording ontwikkelen zich grotere politieke verbanden als nieuwe pijlers ervan. Het streven naar een politiek verenigd Europa sinds de jaren ’50 is daarvan een markante illustratie. In de jaren ’50 is dat in Nederland al onderkend en in de grondwet verwerkt. De Nederlandse soevereiniteit is daarin principieel gerelativeerd door de aanvaarding van het primaat van de internationale rechtsorde. Algemeen verbindende bepalingen daarvan hebben daardoor voorrang boven nationaal recht, zelfs boven onze grondwet. De VVD heeft daar indertijd eveneens van harte mee ingestemd.