Civis Mundi Digitaal #15
Bert Snel *
Een persoonlijke noot
Als student sociologie heb ik aan de Vrije Universiteit begin jaren zestig colleges gevolgd van de latere hoogleraar Bras die ook publiceerde in Oost-West, de vroegere naam van Civis Mundi. Ik vond die artikelen die ik voor het tentamen moest lezen wel degelijk interessant, maar zo abstract dat ik me niet kon voorstellen dat ik ooit zelf zo zou kunnen schrijven. Sociologie was toen aan de VU nog een betrekkelijk nieuw vak. Mijn docenten waren geen van allen afgestudeerd in de sociologie. Ze waren van huis uit indoloog, econoom, jurist, theoloog, sociograaf of filosoof. De studie was dan ook breed opgezet als een waaier met vele zijtakken. Dat had wel het voordeel dat je als student met verschillende disciplines al aardig uit de voeten kon. Het was nog de tijd dat vooral de Duitse(o.a. Weber) en Franse (o.a. Durkheim) literatuur bestudeerd moest worden. Vooral de oudere historiserende Duitse sociologie (Max Weber, Georg Simmel en Karl Mannheim bijvoorbeeld) werd uitvoerig behandeld én de grote mannen uit de Amerikaanse sociologie uit de eerste helft van de twintigste eeuw. De docent , de latere hoogleraar Henk van den Berg, merkte met veel genoegen op dat ‘ironisch genoeg’ de fundamenten van de sociologie gelegd zijn door de conservatief Burke.[1] Deze was gezien zijn politieke standpunten een klassieke liberaal. Van de Amerikaanse sociologie zo rond de jaren zestig kregen we ook de toen als uiterst moeilijk beschouwde theoretische socioloog Talcott Parsons voorgeschoteld en daarnaast de wat meer empirisch georiënteerde Robert Merton.
Vooraf
In mijn bijdrage wil ik het vooral hebben over een van de belangrijkste thema’s in het werk van Couwenberg, dat van de integratie van ‘minderheden’. Daarbij baseer ik me grotendeels op wat sociologen en andere sociale wetenschappers daarover hebben geschreven. Ik zal, alvorens in te gaan op Couwenbergs opvattingen over en ervaringen met integratie eerst enkele kritische kanttekeningen plaatsen bij de wijze waarop sociale wetenschappers integratie in hun onderzoek thematiseren.
Het begrip integratie wordt in veel wetenschappen gebruikt, zeker niet alleen in de sociale wetenschapen. Men denke aan begrippen als integrale geneeskunde en de recente pogingen tot integratie van benaderingen van het menselijk brein, waarin invalshoeken vanuit verschillende disciplines geacht worden samen te werken. Nog niet zolang geleden was dat nog een soort onhaalbare utopie. Al was het maar vanwege de strijdige uitgangspunten tussen de verschillende betrokken wetenschappen. Nu kijkt men daar veel pragmatischer tegenaan. Taboes die vroeger nog golden, zijn inmiddels wel grotendeels verdwenen.
Een ander voorbeeld van interdisciplinaire integratie is het onderzoek van de menselijke cognitie - waarin biologen, medici, gedrags- en taalwetenschappers, ethici en technici samenwerken om ons denken en communiceren te bestuderen én de kennis die dit oplevert in de behandeling van hersenaandoeningen toe te passen.
Samenleving in crisis
Het traditionele object van de sociologie is de samenleving ofwel maatschappij. Deze verkeert nu in crisis. Anders gezegd: de hedendaagse (Nederlandse) maatschappij neemt zichzelf waar als zijnde in crisis. Een ‘crisis’ is ongetwijfeld wat overdreven als het gaat om integratie. Zowel ter linker en rechterzijde van het politieke spectrum wordt de observatie dat er ‘integratieproblemen’ zijn nu als politiek correct ervaren. Links en rechts lijken het er wel over eens zijn dat er iets mis is met het cement van die samenleving: de ‘sociale cohesie’ wordt bedreigd. Maar hoe dit is te verbeteren, daar laten ze zich niet over uit.
Vooronderstellingen over de sociale werkelijkheid
Door een situatie problematisch te noemen, hanteren sociologen hoe dan ook vooronderstellingen over de aard van de sociale werkelijkheid. Bestaat de maatschappij bijvoorbeeld wel echt? Is het niet beter te spreken van individuen die in wisselde sociale contexten of netwerken, met elkaar te maken kunnen krijgen. Het individuele en het sociale, het private en het publieke vormen in die visie een geheel, een systeem, soms tijdelijk, soms langer. Of zit het anders?
Niet zolang geleden was er nog sprake van de mythe van de terugkeer: Voorkomen moest immers worden dat migrantenkinderen niet zouden teruggaan naar hun land van herkomst omdat ze het Turks of Marokkaans niet machtig waren. Integratie was vanuit deze optiek uit den boze, want dat zou de gewenste terugkeer van migranten slechts belemmeren. De overheid ondersteunde daarom migrantenorganisaties en -clubs die de onderlinge verbondenheid moesten bevorderen en voor de kinderen onderwijs in eigen taal. En sociale wetenschappers werden gesubsidieerd om dit wetenschappelijk te evalueren. Dat roept vragen op over de rol van de sociologie
Rol sociologie
Van sociologen mag men verwachten dat zij over voldoende kritisch denkvermogen en reflexiviteit beschikken om de gekleurde begrippen die doorgaans gebruikt worden niet klakkeloos over te nemen, maar te onderzoeken en te problematiseren. Veel sociologische analyses doen echter niet anders dan de centrale termen van het beleid reproduceren.
Semantisch metadebat
Daardoor is er eigenlijk nauwelijks een onafhankelijk sociaalwetenschappelijk debat ontstaan over integratie. Wel een hoofdzakelijk semantisch metadebatje over de vraag hoe het debat over integratie gevoerd behoort te worden. Hoe je er wel en hoe je er niet over mag praten.
Non-reflexiviteit
Als politici sociologen vragen hoe het gesteld is met de integratie van immigranten, dan voorzien ze graag in de feiten, al was het alleen maar om de subsidie veilig te stellen. Ze passen het begrip integratie non-reflexief toe, omdat ze het begrip niet hoeven te definiëren, als ze het maar koppelen aan relatief gemakkelijk te meten indicatoren als sociale positie, arbeidsparticipatie, onderwijsprestaties, inkomen, huisvesting, ruimtelijk spreiding en criminaliteit. Of aan indicatoren van integratie zoals sociaal-culturele kenmerken als contactpatronen, normen en waarden en taalvaardigheid.
Vooruitgang
Door de scores op de genoemde indicatoren van generaties van immigrantengroepen te vergelijken met autochtone Nederlanders probeert men te bepalen of er ‘vooruitgang’ is geboekt. De achterliggende gedachte is dat integratie pas geslaagd is als er tenminste een situatie van evenredigheid met ‘witte’ Nederlanders is bereikt.
Decompensatieanalyse
Het streven is dat niet-westerse migranten en hun nakomelingen eenzelfde positie innemen als een relevante vergelijkbare categorie autochtone Nederlanders. Minderheidsgroepen verschillen immers van autochtone Nederlanders in positiebepalende kenmerken als opleidingsniveau en het ouderlijk herkomstmilieu. Een directe vergelijking van bijvoorbeeld het werkloosheidspercentage van migrantengroepen en autochtone Nederlanders gaat voorbij aan dergelijke verschillen. Met behulp van decompositieanalyses wordt er rekening gehouden met verschillen in positiebepalende kenmerken, zodat is te zien hoever niet-westerse migranten af staan van evenredigheid.
Een tegenwerping
Maar wat als ‘geïntegreerde’ Nederlanders, studenten van de Rijksuniversiteit Groningen, zich te buiten gaan aan excessief geweld, zoals onlangs in Haren gebeurde? Zijn die dan ineens niet meer geïntegreerd? Daaruit blijkt al dat het begrip integratie onbruikbaar is, want de impliciete connotatie is dat de Nederlandse samenleving homogeen is of zou moeten zijn. Over de motieven van geïntegreerde jongeren die onder de specifieke Harense condities overgingen tot excessief geweld weten we niets. Evenmin over de motieven van de burgemeester, de politie en het OM om zo op te treden als ze nu gedaan hebben.
Gebruikerskwaliteit en gebruikskwaliteit
Belangrijk is dan te weten wie de kennis gaat gebruiken in de dagelijkse praktijk. Dat maakt methodologisch onderzoek nodig dat gericht is op gebruikerskwaliteit (dus niet alleen gebruikskwaliteit. Bij gebruikerskwaliteit gaat het om het ontwerp van handelingsrecepten ter verhoging van individuele en collectieve competenties. Het eerste is contextspecifiek, het tweede gegeneraliseerd over contexten. Centraal komt dan te staan hoe de handelingsmogelijkheden van de gebruikers zijn te ver-groten. Dat maakt de inzet van sociale ingenieurs nodig.
Sociale ingenieurs
Het minderhedenbeleid werd destijds voor een groot deel uitbesteed aan sociale wetenschappers van wie verwacht werd dat zij als een soort sociale ingenieurs maatschappelijke problemen konden oplossen. Maar zij beschikten nog niet over de inmiddels beschikbare daarvoor geschikte methodologie die niet zozeer gericht is op verklaring van de oorzaken van problemen, maar juist op het ontwerpen van manieren van ondersteuning om de aanpak van de ervaren problemen - de oplossingen - te verbeteren.
Moral reasoning
Wetenschappelijke kennis en data worden vaak niet meer op hun waarheid of onwaarheid beoordeeld, maar op hun vermeende sociale en politieke gevolgen. Sinds Pim Fortuyn is de immigratie- en integratieproblematiek een politiek heikel thema gebleven. Dit blijkt alleen al uit de heftige discussie die in 2009 is gevoerd over de kosten van immigranten. ‘Of we het leuk vinden of niet, de moderniteit ontkomt er niet aan om op zijn minst de ideologische strijd met de islam aan te gaan.’
Er is overigens geen wetenschappelijke basis voor het verwerpen van de multiculturele samenleving, alleen al omdat het begrip ‘multicultureel’ geen eenduidige definitie kent.
Portee
Net als elk ander beleid, landbouwbeleid, volkshuisvesting, ruimtelijke planning, arbeidsmarktbeleid is er ook bij het integratie en immigratiebeleid sprake van een mix van communicatief en strategisch handelen, van samenwerking en conflict en van de vraag naar ‘goed handelen en gerichte beïnvloeding. Daarbij belanden we midden in de politiek-filosofische discussie over de verhouding staat-democratie.
Multiculturaliteit of multiculturalisme?
Nadat Angela Merkel, David Cameron en Nicolas Sarkozy de multiculturele samenleving ‘mislukt’ hadden verklaard, nam minister Piet Hein Donner in zijn nota over immigratie en integratie (uit 2011) afstand van het relativisme dat besloten ligt in het model van de multiculturele samenleving. De samenleving verandert, vond hij, ook door de komst van migranten, maar mag ‘niet uitwisselbaar zijn voor welke andere samenleving dan ook’. Inburgeringscursussen moesten door nieuwkomers zelf worden betaald. Omdat migranten zelf verantwoordelijk moesten zijn voor hun integratie kon ook het door de overheid bekostigde integratiebeleid voor specifieke groepen van de baan. Het reguliere beleid op tal van terreinen (arbeid, scholing, wonen) moest genoeg zijn voor elke burger om naar vermogen een zelfstandig bestaan op te bouwen.[2]
Eigenlijk bedoelde Donner dat het multiculturalisme gefaald heeft. Misschien had hij beter iets kunnen zeggen over het gegeven dat het overheidsbeleid vaak mislukt, of misschien nog beter de uitvoering en de presentatie ervan. Donner baseert zijn opvatting op opiniepeilingen die elkaar tegenspreken. Dat maakt het mogelijk selectief te winkelen. Dat 60 procent, ruim de meerderheid van de Nederlanders, de multiculturele samenleving mogelijkerwijs wel als een verrijking ziet, wordt in het beleidsstuk niet genoemd.
Afstand houden
De sociologische taal zou meer afstand moeten houden van die van het beleid en die van het publieke en politieke debat, omdat de sociologie dan het risico loopt het op een bepaald moment dominante discours te reproduceren en gevangen te blijven in de vooronderstellingen van de dan aan de macht zijnde beleidsmakers.
Assimilationistische maatschappijopvatting
Sociologen die de term integratie gebruiken, gaan doorgaans uit van een assimilationistische maatschappijopvatting: migranten moeten in een bestaand geheel integreren en worden aldus al a priori tot buitenstaanders gemaakt. De term maatschappij is ook niet zo geschikt, omdat er alleen individuen bestaan. Begrippen als maatschappij of samenleving zijn abstracties van de menselijk geest. Sociologen sluiten zich daarin op.
Complexiteitsreductie
Er zijn teveel verschillende definities van ‘integratie’ in omloop. Te veel niet gevalideerde oplossingen en teveel ‘post solution problems’. Dan is het beter de problematiek uiteen te rafelen in vragen over kleinere deelproblemen waarbij de mogelijkheid groter is de mensen die daaraan werken te ondersteunen om het beter te doen.
Couwenberg en Fortuyn
Aanvankelijk zag Couwenberg Pim Fortuyn niet erg zitten. In oktober 2001 zei hij in het tv-programma Buitenhof dat het ‘objectief beter’ zou zijn als Leefbaar Nederland met een andere lijsttrekker de verkiezingen in zou gaan. De kritiek van de media op Fortuyn weet hij aan diens optreden: ‘Als je je hoofd zo arrogant boven het maaiveld gaat uitsteken, wordt dat genadeloos afgehakt.’[3] Couwenberg gaf het volgende commentaar op de uitspraken van Fortuyn over artikel 1 in de Volkskrant van 9 februari 2002:
‘Een fatale politieke blunder, temeer omdat dit beginsel ook geldt krachtens internationale verdragen en een fundamenteel uitgangspunt is van zijn partij. Verblind door zijn snelle succes is Pim Fortuyn vorige week met open ogen in de val gelopen die politieke tegenstanders voor hem hadden opgezet met de te verwachten gevolgen. Volstrekt onnodig heeft hij het non-discriminatiebeginsel van onze Grondwet ter discussie gesteld, terwijl hij alleen bedoelde te zeggen dat de vrijheid van meningsuiting voor hem zwaarder weegt dan dit beginsel.’[4]
In het Jaarboek Civis Mundi van 2004 toonde Couwenberg duidelijk bewondering voor Fortuyn, omdat hij een politicus bleek te zijn die de oude regentenpolitiek niet alleen verbaal bekritiseerde, maar haar ook daadwerkelijk een gevoelige nederlaag wist toe te brengen. En er daarnaast met zijn unieke politieke stijl ook in slaagde veel van de politiek verweesde en vervreemd geraakte burgers weer politiek geïnteresseerd en betrokken te krijgen.[5] Maar dat door zijn toedoen de veel besproken kloof tussen burger en politiek, waar al jaren machteloos over geklaagd werd, als sneeuw voor de zon zou verdwijnen, zoals Couwenberg in 2004 nog meende, is niet uitgekomen.’[6]
Buikhuisen en Couwenberg
De wijze waarop Couwenberg werd behandeld door collega’s doet mij enigszins denken aan wat Wouter Buikhuisen in de jaren zeventig ten deel viel. Hij werd eerst verketterd door zijn criminologische collega’s. Vervolgens werd zijn onderzoek naar de wisselwerking tussen biologische en sociale factoren bij crimineel gedrag getorpedeerd als fascistisch. Piet Grijs in Vrij Nederland zei bijvoorbeeld: ‘Het verschil tussen Glimmerveen en Buikhuisen is een academische opleiding’. De Leidse universiteit frustreerde zijn werk, de politiek en ook nagenoeg al zijn collega’s zwegen.
Bommeldingen, brieven met poep en scheldpartijen en doodsbedreigingen per telefoon waren het gevolg.Buikhuisen heeft ten slotte zijn hoogleraarschap neergelegd, vooral om zijn gezin te beschermen -zijn kinderen werden hevig gepest op school. De Nederlandse media bleven hem verketteren.
Nieuwe multiculturaliteit
Doordat zich steeds etnische minderheden in ons land vestigden, is er een nieuw type multiculturaliteit ontstaan. Aan de multiculturele oriëntatie van Nederland in regionaal- en religieus-cultureel opzicht werd een etnisch-culturele dimensie toegevoegd. Ging het aanvankelijk om het samenleven van autochtone, regionaal- en religieus-culturele minderheden, later ging het veel meer om het samenleven met allochtone, etnisch-culturele minderheden.[7] In de stad speelt het individuele levenspatroon en de multiculturaliteit een grotere rol, terwijl op het platteland de cultuur homogener is en de gemeenschappen hechter, waarbij het gezinsleven veelal nog een belangrijke functie heeft.
Couwenbergs verzet
Als regelmatige lezer van Civis Mundi en haar voorloper Oost-West zag ik dat Couwenberg zich al in de jaren zestig begon te verzetten tegen de verstarrende en vaak repressieve effecten van onze verzuilde samenleving en de taaie en weinig democratische regententradities die in die samenleving een nieuwe vruchtbare voedingsbodem vonden. Jarenlang zette hij zich ook in voor deconfessionalisering en verdere democratisering van de Nederlandse politiek en voor de ontwikkeling van nieuwe adequatere politieke verhoudingen. Maar hij zag zichzelf toen niet als radicaaldemocratisch (D66), radicaal-links (Nieuw Links) of radicaal-evangelisch (christen-radicalen). Hij wist heel goed dat hij om in de toenmalige vernieuwingsbeweging mee te tellen wel tot zulke groepen moest behoren.[8] Maar hij gaf er de voorkeur aan onafhankelijk te blijven. Een houding die mij zeer aansprak.
Leefbaar Nederland, Couwenberg en de democratie
Dertien jaar geleden heb ik Couwenberg persoonlijk leren kennen bij Leefbaar Nederland. Met verve bekritiseerde hij toen het functioneren van de ‘gesloten regentenpolitiek in de Nederlandse pacificatiedemocratie’.[9] De ‘linkse kerk’ wees hij kort daarna aan als de grondoorzaak van het succes van het fortuynistische populisme.[10] De PvdA noemde hij de hoofdschuldige aan de onderdrukking van de vrije discussie over migratie, integratie en criminaliteit. Zichzelf beschouwde hij in zekere zin ook als slachtoffer van dergelijke ‘linkse repressie’. Hoe dit ook zij, niet alleen de PvdA, maar ook partijen als het CDA en de VVD hebben zich ongereflecteerd schuldig gemaakt aan het migratie- en criminaliteitstaboe.[11] Neem het kabinet Rutte 2 dat onlangs in elkaar is geknutseld en bekokstoofd in onderonsjes van fractie- en partijleiders die aan de macht wilden blijven, respectievelijk komen. Was dat nou democratisch?
Couwenberg heeft meermaals benadrukt dat ons land de enige democratie is, waar de volkssoevereiniteit nog steeds niet in de grondwet erkend is. Democratie houdt immers primair in dat het volk recht heeft zelf te bepalen door wie en hoe het geregeerd en bestuurd wil worden. Maar wat we steeds zien, is dat partijen zodra ze de macht alleen nog maar ruiken alles in het werk stellen om dat in handen te krijgen, zelf als dit haaks staat op hun principes. Niet alleen de zich in de verkiezingscampagne als links afficherende PvdA, maar ook de VVD als dé partij van het liberalisme bleek daartoe bereid. Omwille van de macht, conformeerde ook de PvdA zich opnieuw aan een op de regententraditie gelijkende politiek, waaraan rechts, zoals Couwenberg dit ooit heeft genoemd, ‘nog steeds stug vasthoudt’. Ook nu lijkt de bereidheid tot regeringsdeelname teruggevoerd te kunnen worden tot de zucht tot macht. Waarbij altijd op de achtergrond het gevaar loert dat omwille van de instandhouding van dit op basis van eenmalige afspraken tot stand gekomen kabinet een minderheidsopvatting een meerderheidsstatus krijgt. Dan rijst bij mij direct de vraag: door welke moraal wordt deze zucht tot macht gevoed? Het algemeen of landsbelang lijkt nog nauwelijks een rol te spelen. Couwenberg heeft ook wat dit betreft het gelijk aan zijn zijde. Ik citeer:
‘Nu de invloed van het communisme als antikapitalistisch alternatief tot het verleden behoort en links niet langer in staat is een nieuw alternatief te bedenken, leven we als tijdgenoten sinds de jaren ’90 in een tijd, waarin het liberalisme als westerse beschavingstraditie onweerstaanbaar de tijdgeest kleurt; want, althans in de westerse wereld, voor het eerst niet langer principieel bestreden wordt.[12]
Civis Mundi en etnische minderheden
In september 1982 verscheen een themanummer van Civis Mundi over het vraagstuk van etnische minderheden. Daar was ook een grote studieconferentie aan verbonden. De Volkskrant is daar toen tamelijk uitvoerig op ingegaan, waarop een heftige discussie volgde over migratie en integratie.
In het Civis Mundi Jaarboek 1987 Hoe wordt de samenleving het best ingericht, kwam Couwenberg in hoofdstuk 6 daarop nog uitvoerig terug, onder de titel: ‘Het vraagstuk der etnische minderheden en het nieuwe racisme’. Zijn stellingname werd toen gediskwalificeerd als uiting van een ‘nieuw racisme’.
Volgens Couwenberg was een tijdlang een weg-met-ons-mentaliteit vaardig geworden over links Nederland. Ook was de neiging ontstaan de eigen progressiviteit onder andere te markeren door zoiets reactionairs als een eigen Nederlandse identiteit te ontkennen. Opkomen voor die identiteit werd taboe, zeker in relatie tot de etnische minderheden die in ons midden verkeerden. De culturele identiteit van die minderheden moest daarentegen tot het uiterste ontzien worden. Daaraan mocht geen enkele twijfel blijven bestaan.
Dat die vooral door links gepropageerde vernieuwingsbeweging zowel positieve als negatieve kanten heeft, zoals wel is geconstateerd, wordt helemaal niet bestreden door de huidige critici. Terecht kwam Couwenberg al veel eerder tot de conclusie dat onze samenleving vrijer, ruimdenkender, minder verkrampt en meer egalitair was geworden. Maar de beweging had ook haar schaduwzijden. Kenmerkend voor de jaren negentig is dat die schaduwzijden toen meer aandacht kregen en meer serieus werden genomen. Dat was in de jaren tachtig wel anders. Couwenberg maakte mee dat alleen al het signaleren van de negatieve aspecten in de linkse pers als uiting van een reactionaire gezindheid werd gehekeld. De jaren zestig golden toen nog als heilig.
Forums definitie van een multiculturele samenleving
In 1999 werd door het Instituut voor Multiculturele Ontwikkeling Forum een samenleving multicultureel genoemd, als zij ‘groepen en individuen van uiteenlopende etnisch-culturele herkomst een volwaardige plaats bood’. Met volwaardig werd bedoeld een ‘ongehinderde toegang tot de faciliteiten voor sociale, culturele en economische ontplooiing’.[13]
In de Volkskrant van 17-2-2000 schreef Schnabel dat dit niet was wat het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) bedoelde met het begrip multiculturele samenleving. In het SCP-rapport uit 1998 werd multiculturaliteit niet in verband gebracht met de kansen van allochtonen in relatie tot de kansen van autochtonen, maar met de positie van het allochtone erfgoed in relatie tot de positie van de autochtone cultuur.
In de multiculturele samenleving waar het SCP zich toen tegen afzette, werd met multiculturaliteit dus gedoeld op een ontwikkeling van een nieuwe, gemeenschappelijke en uiteindelijk ‘gemengde cultuur’. Volgens Schnabel was er geen sprake van overname door Nederlanders van elementen uit de culturen van de nieuwkomers. Het omgekeerde was weliswaar niet helemaal duidelijk en in ieder geval niet evident, maar hij durfde wel te stellen dat nieuwkomers niet zo erg gecharmeerd waren van het eigene van de Nederlandse cultuur. De invloed van de Nederlandse cultuur op de nieuwkomers was zijns inziens oneindig veel groter en dwingender dan omgekeerd.
De politieke partijen
Tot 1998 vonden alle politieke partijen dat participatie in de Nederlandse arbeidsmarkt in het integratiebeleid centraal zou moeten staan, omdat integratie voornamelijk dáár plaats zou moeten vinden. De culturele diversiteit van de verschillende minderheden werd als een aanwinst gezien voor de Nederlandse cultuur. Er was in 1998 maar een partij - de Centrum Democraten - die streefde naar een restrictief toelatingsbeleid: het terugdringen van vreemde cultuurelementen en het behoud van de Nederlandse culturele identiteit. Dergelijke standpunten werden toen als extreemrechts beschouwd en daarmee taboe verklaard. Maar in 2002 en 2003 werden deze opvattingen door alle partijen, met uitzondering van GroenLinks, uitgedragen. Dus binnen enkele jaren bleek het denken van de politiek over integratie 180 graden te zijn gedraaid. Zonder noemenswaardig debat.[14]
Nog meer definities van integratie
Laten we eerst eens te rade gaan bij de Grote Van Dale. Daar vinden we de volgende definities.
Opvallend is dat integratie in definitie 2 wordt gedefinieerd zonder te spreken van het opgaan van een deel in een geheel.
In de sociaalwetenschappelijke literatuur over integratie zijn allerlei soorten van definities te vinden waarin het opgaan van een deel in een geheel aan de orde komt. Het gaat steeds over een proces dat een bepaald specifiek verloop heeft. Hoe dit beoordeeld wordt is altijd een contextgebonden interpretatie. Dat geldt zowel voor het beleid als voor de wetenschap. Waarderingen als ‘beter’, ‘minder’ en ‘slechter’ worden net zo gretig gebruikt als feiten.
Maar niet voor iedereen is de definitie het belangrijkst probleem van het begrip integratie -want wat is integratie precies? Het kan misschien verhelderend werken als we de gevolgen van het gebruik van het begrip door sociale wetenschappers en beleidsmakers eens nader onder de loep nemen. Het integratiebeleid is er immers op gericht personen die zich ‘buiten de samenleving’ bevinden binnenboord te halen door hen te vragen mee te doen. Sommige sociologen en beleidsadviseurs hebben hiermee een probleem. Want, zo stellen zij, door zo te spreken over integratie treedt een averechts effect op, omdat het spreken daarover de veronderstelde scheiding die men probeert op te heffen - tussen leden van de samenleving en niet-geïntegreerden die zich buiten de samenleving bevinden - zelf voortdurend teweeg brengt. Schinkel zegt het om zijn betoog te onderbouwen zo.
‘Door te spreken over een grote groep inwoners van een land als zijnde "de samenleving’ of ‘de maatschappij", worden andere inwoners beschreven als "buiten de samenleving" en zelfs als "bedreigend voor die samenleving", als "indringer zelfs die de samenleving willen penetreren."
De daarachter liggende metafoor is die van de samenleving als biologische eenheid, als een lichaam dat bedreigd wordt door indringers als virussen en infecties. Door de eigen groepering aan te wijzen als normaal, of gemiddeld, worden automatisch anderen tot afwijkend bestempeld. Zo spreken over integratie is niet alleen normatief, maar ook performatief: het stelt een grens en brengt zichzelf voortdurend tot stand. Door bijvoorbeeld steeds te benadrukken dat afwijkende groepen, Marokkanen, Antillianen, schooluitvallers, kansarmen, (ex)gedetineerden, werklozen, etc., dienen te integreren, of moeten gaan ‘meedoen’, beweren we in feite dat zij vooralsnog niet tot de samenleving behoren. Om redenen van tijd en ruimte ga er aan voorbij, dat datgene wat we gewend zijn de ‘samenleving’ of de ‘maatschappij’ te noemen ook abstracte producten zijn van de menselijke geest zijn. De samenleving kun je niet zien. Individuen, al dan niet in groepsverband, wel.
De hier gememoreerde discoursanalytische benadering van integratie komt rechtstreeks voort uit het poststructuralisme. Schinkel analyseert als uitgesproken aanhanger daarvan niet het handelen van individuele personen, maar het discours, het netwerk van door de deelnemers aan het spreken over integratie ingenomen spreekposities waarbinnen het integratiedebat plaatsvindt.[15] Hij treedt daarmee in de voetsporen van Foucault, die probeerde een archeologie van de samenleving te schrijven. Kort gezegd: met behulp van zo’n archeologische methode zouden connecties kunnen worden blootgelegd die binnen het gangbare spreken verborgen blijven of gecensureerd worden en zou een alternatief perspectief kunnen worden ontwikkeld. Algemener: dit is het product dat met behulp van het filosofisch gereedschap van de analytische filosofie wordt opgeleverd als je deze methode toepast op een actueel sociaal probleem als de ‘integratie van allochtonen’.
Een groot nadeel van deze benadering is dat we zo ver dreigen af te drijven van de in de sociale wetenschappen gangbare begrippen en methodologische voorschriften en van de gebruikelijke ambtelijke taal of de alledaagse taal van mensen in wijken of buurten, dat niemand meer begrijpt waar we het over hebben. Maar anderzijds kan de discoursanalytische aanpak wel duidelijk maken dat we, als we de termen van politici of wijkbewoners om integratie te definiëren klakkeloos overnemen, hun maatschappelijke en politieke betekenis er automatisch bijkrijgen. Het bestaande spreken over integratie is nu eenmaal ingebed in allerlei praktijken met verschillende interpretaties, probleemdefinities en oplossingen. Maar die kunnen door middel van kwalitatief empirisch onderzoek, zo nauwkeurig als maar mogelijk is, worden vastgesteld.
Om onafhankelijk te kunnen blijven denken is het wel nodig een zekere distantie in acht nemen ten opzichte van het gangbare. De door sociologen gehanteerde begrippen moeten als het ware worden losgeweekt uit de voor hen vanzelfsprekende empirische context. Sommige sociologen gaan zelfs zo ver dat ze de belangrijkste termen uit het integratiediscours consequent eerst van aanhalingstekens voorzien om zo het automatische gebruik ervan voortdurend te ontregelen en te verbreken. Maar geen enkele socioloog zal er ooit in slagen volledig buiten het gebruikelijke integratiediscours om te spreken. Anderen zou hem of haar simpelweg niet meer verstaan. Maar een discoursanalytisch onderzoek van integratie kan wel heel goed dienen om de grenzen en de interne paradoxen ervan op te sporen
Van integratie naar participatie
Diverse auteurs vinden dat het cultureel eigene van minderheden wel wat minder nadruk mag krijgen. Ik zal ze hier niet allemaal noemen, maar uit het recente onderzoek is wel de conclusie te trekken dat participatie meer gebaat is bij méér assimilatie: kennis van de Nederlandse taal en van ons culturele erfgoed, en een zekere vereenzelviging met Nederlandse (of westerse) waarden en normen.
Het was Paul Scheffer die al in 2000 een beschouwing over de ‘multiculturele illusie’ met een pleidooi hield voor inburgering, integratie en assimilatie. ‘De grootste krachtsinspanning, die van de samenleving gevraagd wordt, was volgens hem de accommodatie van zoveel nieuwelingen. ‘Voor de nieuwelingen zelf zal er uiteindelijk geen andere zinvolle keuze zijn dan de integratie in de Nederlandse samenleving. Er is geen andere basis voor een succesvol bestaan op eigen kracht in ons land.’[16]
De laatste jaren is ook in de politiek en het beleid steeds de nadruk komen te liggen op de noodzaak van assimilatie, wil integratie slagen. De dominante trend in het integratiedebat is nu: méér assimilatie - overigens niet alleen in Nederland maar ook elders. De vraag is echter of een dergelijke nieuwe assimilatiepolitiek - hoe concreet die verder ook wordt ingevuld - nog wel opportuun is, gegeven het feit dat migranten zich steeds minder op Nederland en meer op transnationale activiteiten en grensoverschrijdende sociale netwerken oriënteren. Belangrijk lijkt mij dat eenieder die zich met integratie bezig houdt zich ervan bewust dient te zijn dat een zekere culturele eigenheid van migrantengroepen wel degelijk kan samengaan met een of andere vorm van functionele integratie en met het handhaven van de normen en principes van de Nederlandse (sociale) rechtsstaat.
Velen hebben de laatste jaren hun zorg uitgesproken over de integratie van niet-westerse groeperingen in ons land. Die zou mislukt zijn, is in veel commentaren te horen. Anderen stellen dat het juist goed gaat met de integratie, al hoor je die geluiden steeds minder.
Een onmogelijke vraag
Sociologen die zich bezig houden met integratie krijgen nogal eens de vraag voorgeschoteld of dit vuilnisvatbegrip wel is te definiëren. Een onmogelijk vraag voor empirisch georiënteerde sociologen, want zij houden zich liever bezig met het via concrete operationalisaties meten in hoeverre immigranten verschillen van ‘witte’ Nederlanders qua participatie in werk, inkomen en opleiding in plaats van wat anderen integratie noemen. Zo hebben de SCP-medewerkers Jaco Dagevos en Mérove Gijsberts onlangs geprobeerd de vorderingen op het vlak van de integratie in tien trends te schetsen.[17] Daarmee lieten zij een zo gevarieerd beeld zien dat het onmogelijk is te zeggen of de integratie nu geslaagd is of mislukt. Er is vooruitgang, bijvoorbeeld in de daling van het aantal importbruiden en -bruidegoms, maar ook hardnekkige achterstand, gezien bijvoorbeeld de nog altijd hoge criminaliteit onder niet-westerse groepen. Een beeld dat de komende jaren ongetwijfeld er heel anders zal komen uit te zien.
*Bert Snel is socioloog, criminoloog en methodoloog. Hij is voormalig hoogleraar criminologie Vrije Universiteit, em. hoogleraar Sociale Wetenschappen Universiteit van Amsterdam en redacteur Civis Mundi.
[1] E. Burke, E. ([1790] 1986) Reflections on the Revolution in France. London etc.: Penguin Classics.
[2] Integratie, binding, burgerschap (16 juni 2011.)
[3] Zie Rotterdams Dagblad, 29 oktober 2001.
[4] Couwenberg in Trouw, 12 februari 2002.
[5] S.W. Couwenberg, ‘Betekenis en vruchten van de Fortuyn-revolte’. In: de Vernieuwing, 1, 2004, 34-41.
[6] S.W. Couwenberg, Opstand der burgers. De Fortuynrevolte en demasqué van de oude politiek. Civis Mundi Jaarboek 2004. Budel: Damon.
[7] Aldus ook S.W. Couwenberg, ‘Nationale identiteit. Van Nederlands probleem tot Nederlandse uitdaging.’ In: idem (red.) Nationale identiteit. Civis Mundi Jaarboek 2001. Budel: Damon.
[8] Zie: Couwenberg, ‘Een afrekening met links-libertaire uitwassen van de jaren zestig.’ In: Trouw, 21 januari 1995.
[9] A. Lijphart (1968)Verzuiling, pacificatie en kentering in de Nederlandse politiek. (8ste herz. druk 1990)Haarlem: Becht. Zie ook: M. Fennema, (2012)Van Thomas Jefferson tot Pim Fortuyn. Balans van democratie. Apeldoorn/Antwerpen: Spinhuis, 272.
[10] S.W. Couwenberg, Opstand der burgers. De Fortuynrevolte en demasqué van de oude politiek. Civis Mundi Jaarboek 2004. Budel: Damon.
[11] J. Niemöller, J. (2012) Het immigratietaboe. 10 wetenschappers over de feiten. Amsterdam: UVP.
[12] S.W. Couwenberg, ‘Toelichting’ bij Jaarboek Civis Mundi 2012.
[13] Zie het artikel van 17 februari 2000 in de Volkskrant van Paul Schnabel: http://www.volkskrant.nl/vk/nl/2664/Nieuws/archief/article/detail/561959/2000/02/17/De-multiculturele-samenleving-is-een-illusie.dhtml.
[14] Zie: H. Pellikaan, T. van der Meer en S. de Lange (2003) ‘De positie van politieke partijen in het vraagstuk van de multiculturele samenleving.’ In: H. Pellikaan en M. Trappenburg (red.): Politiek in de multiculturele samenleving. Boom, Amsterdam, pp. 160-187.
[15] W. Schinkel (2007) Denken in een tijd van sociale hypochondrie. Aanzet tot een theorie voorbij de maatschappij. Kampen: Klement. En W. Schinkel, (2008) De gedroomde samenleving. Kampen: Klement.
[16] Zie: P. Scheffer, ‘Het multiculturele drama’. In: NRC Handelsblad, 29 januari 2000. En P. Scheffer, ‘Het multiculturele drama, een repliek’. In: NRC Handelsblad, 25 maart 2000. Zie ook: P. Scheffer (2007) Het land van aankomst. Amsterdam: De Bezige Bij.
[17] Printout van de Volkskrant van 16-01-10, katern 1 pagina 08: ‘Integratie geschetst in tien trends’.