Civis Mundi Digitaal #17
Wim Couwenberg
Evenals vorige toonaangevende elites zijn het de afgelopen jaren neoliberaal geïnspireerde economische elites van ondernemers en managers geweest die tekenen van zelfoverschatting en arrogantie van de macht toonden. Dit blijkt ook uit de vanzelfsprekendheid waarmee zij geneigd waren hun economische normen en waarden aan de hele samenleving op te dringen en de leefwereld van burgers aan hun prioriteiten te onderwerpen met ondermijning van de autonomie en beroepseer van professionals als gevolg van een totale economisering van de samenleving[1]. Ook de academische wereld is daaraan ten offer gevallen met een verval van academische waarden als consequentie.[2] Dat evenals de neoliberale privatiseringsagenda begon de nodige irritatie te wekken en verzet tegen de uitwassen van dit nieuwe "superkapitalisme".[3] Nadat het socialistische dogma van een door de staat geleide economie uitgewerkt was als hefboom van maatschappelijke vooruitgang, is marktwerking door neoliberaal geïnspireerd marktfundamentalisme verbreid als overal inzetbaar probleemoplossend instrument - buiten de markt geen heil, zoals Milton Friedman verkondigde - en is het op zijn beurt een nieuw economisch dogma geworden met bijbehorende oogkleppen dat nu duidelijk op zijn grenzen stuit.
De maakbaarheidsideologie van de moderniteit die onder socialistische invloed aanvankelijk een politieke strekking had, krijgt sinds het neoliberalisme domineert een economische oriëntatie die zich ook uitstrekt tot politiek en bestuur. De staat als res publica vervalt daardoor tot een facilitair en bedrijfsmatig functionerend bedrijf ten dienste van tot consumenten gereduceerde burgers. Het wordt een bedrijf waar financiële en economische argumenten en overwegingen beslissende criteria worden en managementhypes en -modes uit de managementliteratuur steeds vlotter binnendringen.
Dit is overigens niet alleen een bron van onbehagen in traditioneel linkse kringen. Ook in meer rechts geheten kringen waar het communitarisme de toon aan geeft[4], wek dat wrevel en onbehagen. In het grenzeloos opererende marktliberalisme ziet men daar een toenemende aantasting van gemeenschapswaarden als saamhorigheid, betrokkenheid, vriendschap, vrijwilligers- en liefdewerk, maatschappelijke samenhang e.d. met vervreemding en ontworteling als kwalijke vruchten.[5]
Het geloof in de vrije markt als wondermiddel staat sindsdien sterk ter discussie. Onder neoliberale inspiratie is er een samenleving gegroeid die verschrompeld is tot een marktplaats, een ‘global bazar’ waar constant goederen, kapitaal en ideeën verhandeld worden, kortom tot niet meer dan een zakelijke transactiemaatschappij. De pendule van meer markt, minder staat is te ver doorgeslagen. Als publieke belangen in het spel zijn kan de staat niet buiten beeld blijven. Marktwerking is goed zolang het werkt, en aan bepaalde maatschappelijke en culturele voorwaarden voldaan wordt.
Op grond van het voorgaande heb ik het neoliberalisme gekarakteriseerd als een problematische variant van de liberale beschavingstraditie.[6] En is het als zodanig terecht onderwerp van een breed gedragen maatschappijkritiek geworden. Elsevier-columnist Gerry van der List[7] trekt daartegen van leer. Hij herinnert eraan dat neoliberalisme oorspronkelijk iets heel anders betekent, namelijk een verzoening tussen socialisme en kapitalisme. Theoretisch is dat onderbouwd door de Duitse econoom en socioloog Alexander Rüstow (1885 - 1963). Na de Tweede Wereldoorlog is op deze neoliberale grondslag in de Duitse Bondsrepubliek de sociale markteconomie tot succesvolle ontplooiing gebracht, stelt deze columnist. Wat hier als neoliberalisme wordt voorgesteld, pleegt echter sinds jaren als het Rijnlandse model gepresenteerd te worden en juist aangeprezen als alternatief van wat nu neoliberalisme genoemd wordt. Het is een alternatief waarin drie cruciale principes hand in hand gaan, te weten vrijheid, ordening en gemeenschapszin. Het herstelt daarmee de menselijke maat die in het eendimensionale neoliberale maatschappijbeeld (door de verabsolutering van de economische dimensie) teloor is gegaan.[8]
[1] Zie o.a. C.D.V., zomer, 2005
[2] Zie o.a. Universiteit: Alma Mater of concurrerende partij op de kennismarkt?, Civis Mundi, 3/4, 1999
[3] Zie o.a. R. Reich, Supercapitalism: The Transformation of Business, Democracy and Everyday Life, 2007; F. Ankersmit en L. Klinkers (red.), De tien plagen van de staat, 2008; A. van der Zwan, Van Drees tot Bos,2008; en M. ten Hooven en J. Prij, Hoe het "superkapitalisme" te beteugelen?, CDV, Zomer 2008
[4] Zie voor het communitarisme als cultuurkritische tegenstroming A. Etzioni, The Spirit of Community: Rights, Responsibilities and the Communitarian Agenda, 1994; en M. Daly (red.), Communitarism: A new public ethics, 1994
[5] Zie o.a. Ad Verbrugge, Tijd van Onbehagen. Filosofisch essay over een cultuur op drift, 2004; en A. Klamer, In hemelsnaam. Over de economie van overvloed en onbehagen, 2005
[6] Zie S.W. Couwenberg, Wereld-gebeuren sinds de jaren ’60. Civis Mundi Jaarboek 2012, pp. 145-149
[7] Zie Gerry van der List, Demagogische truc, Elsevier, 19 januari 2013.
[8] Voor een theoretische fundering van dit model zie W. Röpke, Civitas Humana. Grundfragen der Gesellschafts- und Wirtschaftsreform, 1944