De roep van eurosceptici om een referendum over de toekomst van de EU: een staaltje van politiek opportunisme en achterhaald staatsnationalisme.

Civis Mundi Digitaal #17

door Wim Couwenberg

De roep van eurosceptici om een referendum over de toekomst van de EU: een staaltje van politiek opportunisme en achterhaald staatsnationalisme.

Wim Couwenberg

Het referendum geniet plotseling een opmerkelijke populariteit onder eurosceptici met het oog op de toekomst van de EU. De Britste premier David Cameron stelde dat voor Groot-Brittannië onlangs in het vooruitzicht. In Nederland heeft dat onmiddellijk weerklank gevonden. PVV leider Geert Wilders toont zich daarvan ook een groot voorstander. En een conservatieve politieke denker als Thierry Baudet is begonnen met een actie Burgerforum EU om een referendum over bevoegdheidsoverdracht aan de EU in Nederland af te dwingen door daarvoor de nodige aanhang te verzamelen.

Conservatieven en liberalen van de VVD waren altijd mordicus tegen het referendum, Wilders ook toen hij nog actief was in de VVD. Een prominent VVDer als wijlen Henk Vonhoff vertolkte die weerzin eens klip en klaar toen een voorstel van de staatscommissie-Biesheuvel in de jaren tachtig tot invoering van het referendum aan de orde was. We zouden daardoor, zo stelde deze progressief gehete liberaal, een principieel gevaarlijke weg inslaan, de erkenning namelijk van de volkssoevereiniteit. Voor de VVD is democratie identiek met representatieve democratie. In die visie geldt de politieke regentenklasse nog altijd als de natuurlijke drager van de volkssoevereiniteit en wordt de uitoefening daarvan dan ook tot de exclusieve verantwoordelijkheid van die regentenklasse gerekend. Dat is ook nog steeds het standpunt van politieke conservatieve richtingen geweest zoals in Engeland de Brits Conservatieve partij.

Terugblik op discussie over het referendum in Nederland

Ik heb sinds de jaren zestig veel lansen gebroken voor het referendum als aanvulling van en eventuele correctie op de representatieve democratie. Maar dat stuitte steeds op allerlei tegenkanting. Bij een kritische terugblik op de discussie over het referendum zoals die in Nederland sinds de jaren ’80 opnieuw gevoerd is, valt een aantal dingen op, bijvoorbeeld de herhaling van allerlei argumen­ten die indertijd tegen het algemeen kiesrecht werden aangevoerd, zonder dat dit verwondering wekte. In plaats van op de centrale vragen van de democratische theorie en praktijk in te gaan die hierbij in het geding zijn, spitst die discussie zich veelal toe op detailproblemen die bij de toepassing van het referendum kunnen rijzen. De praktische problemen waartoe die toepassing kan leiden, werden breed uitgemeten tegen de achtergrond van een geïdealiseerde voorstelling van de representatieve democratie. Men kijkt daarbij ook niet verder dan de nationale neus lang is. Zo blijven tegenstanders hardnekkig beweren dat het referendum niet valt in te passen in een parlementaire democratie. Maar ettelijke landen - o.a. Denemarken, Australië, Nieuw-Zeeland, Italië, Ierland, Noorwegen, Zweden, Griekenland en Spanje - hebben het referendum allang probleemloos ingevoerd als complement van hun parlemen­taire stelsel.

Bij de bestrijding ervan duiken ook telkens andere argumenten op, al naargelang de inzet van de discussie. Pleit men voor een raadplegend referen­dum, dan doet men heel moeilijk over de vraagstelling en bagatelliseert men zo’n vrijblijvende raadpleging als een fopspeen voor de kiezers. Stelt men een correctief beslissend referendum voor, zoals het paarse kabinet-Kok dat deed in het voetspoor van de staatscommissie-Biesheuvel die dat in de jaren tachtig op de politieke agenda geplaatst had, dan kan men niet langer opponeren tegen een niet-objectieve vraagstelling, maar dan is weer het bezwaar dat het electoraat niet kiezen kan tussen alternatieven en slechts ja of neen kan zeggen tegen een bepaald besluit. Als men dit bezwaar wil ondervangen door degenen die zo’n referendum aanvragen het recht te geven zelf een alternatief voor het desbetreffende besluit voor te stellen en dat tegelijk met dit besluit aan de kiezers voor te leggen, is het op zijn beurt zo’n recht van volksinitiatief dat men niet pruimen kan.

Referendum over Europese Grondwet: een grote politieke blunder

Vooralsnog is het, afgezien van het in de kiem gesmoorde grondwetsreferendum, niet gelukt de representatieve democratie in Neder­land op nationaal niveau aan te vullen met de introductie van een adviserend of correctief beslissend referendum. Toch is dat het meest voor de hand liggende middel ter bestrijding van de kloof tussen de politieke klasse en de burgers die inherent is aan een representatieve democratie. Een heel goed onderwerp om ervaring op te doen met zo’n volksraadpleging was enkele jaren geleden de Wet op de Orgaantransplantatie. Die kwestie raakt niet alleen alle burgers rechtstreeks, maar is bovendien een onderwerp waar zij op zinnige wijze over kunnen oordelen.

In plaats van kiezers over dergelijke begrijpelijke onderwerpen te raadplegen, is er op 1 juni 2005 op nationaal niveau nota bene op initiatief van de toenmalige politieke leider van de VVD Jozias van Aartsen een adviserend referendum gehouden over het al of niet goedkeuren van het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa. Men had geen minder geschikt onderwerp voor een referendum op dat niveau kunnen kiezen dan het al of niet goedkeuren van dit verdrag. Het uitschrijven ervan was een kolossale politieke blunder. Dat referendum werd in een vloek en zucht via een speciale wet georganiseerd zonder dat de kiezers er serieus op voorbereid waren zich uit te spreken over zo’n complexe materie als het voorgestelde verdrag en zonder dat we tot dan toe enige ervaring met een referendum op dat niveau hadden opgedaan. De gevestigde politiek had zich daar - zoals gezegd - steeds principieel tegen verzet. Daar komt nog bij, dat de gevestigde politiek het publieke debat over Europa jarenlang sterk verwaarloosd had en minder welkome beleidseffecten waaraan zij zelf in Brussel had meegewerkt, placht af te schrijven op de anonieme Europese bureaucratie in Brussel.

Dat dat referendum resulteerde in een volstrekte afwijzing van dat verdrag, is in het licht hiervan niet verwonderlijk, al had de gevestigde politiek daar toen helemaal niet op gerekend. Het referendum was niettemin in zoverre een succes dat daarmee ineens grote publieke belangstelling voor Europa opvlamde. De politiek interpreteerde dat aanvankelijk als het grote winstpunt. De uitslag ervan had echter tot gevolg dat de beduchtheid van de gevestigde politiek voor een directe volksraadpleging nog groter is geworden en dat het gesprek met de burger over Europa spoedig weer stilgevallen is.

Europese federale staatsvorming als oplossing van het democratisch tekort van de EU

Het huidige streven naar een referendum over de toekomst van de EU komt zoals gezegd van eurosceptici die om principiële of praktisch politieke redenen in het verleden nooit iets voelden voor het referendum. Hier is kennelijk sprake van een staaltje van politiek opportunisme. Die eurosceptici worden daarbij gedreven door een achterhaald staatsnationalisme, het primair stellen van de eigen staatsnatie, haar soevereiniteit en haar belangen in internationale betrekkingen. En dat in een tijd van snel toenemende internationale interdependentie, in versterkte mate in Europees verband. De natiestaat verandert daardoor ondanks tegenstrevende krachten stap voor stap in een interdependent en beperkt soeverein type staat waarin nationale soevereiniteit, identiteit en loyaliteit op termijn niet verdwijnen, maar wel aan betekenis zullen inboeten. In de wereldmaatschappij in wording ontwikkelen zich grotere politieke verbanden als nieuwe pijlers ervan. Het streven naar een politiek verenigd Europa sinds de jaren ’50 is daarvan een markante illustratie.

Zoals eerder uiteengezet, denk ik daarbij aan een federaal Europa met een nevenschikking en dus een gelijkwaardige positie van het centrale gezag (de bond) en de deelstaten die ieder in hun respectievelijke bevoegdheidssferen soeverein zijn (‘competitive federalism’). In plaats van een superstaat ontstaat zodoende een federatie van natiestaten, die gebaseerd is op gedeelde soevereiniteit en een heldere ‘Kompetentz-Katalog’, zoals die tot op zekere hoogte ook in de afgewezen Europese Grondwet valt aan te treffen, dat wil zeggen een duidelijke bepaling van exclusief-Europese, nationale en gedeelde bevoegdheden. Pas in een federaal verband kan het democratisch tekort van de EU effectief opgeheven worden, als we als Europese burgers tenminste niet willen terugvallen op een louter intergouvernementeel functionerend Europa, zoals dat eind jaren ’50 voorgesteld is door de Franse president Charles de Gaulle, te weten een Europese Politieke Unie op strikt intergouvernementele grondslag, waartegen Nederland zich indertijd principieel verzet heeft.[1]

Dit democratische tekort noopt er nu steeds meer toe duidelijk te kiezen voor een federaal Europa of een intergouvernementeel functionerend Europa. Zodoende kan een einde gemaakt worden aan de historisch gegroeide halfslachtige situatie, waarin politici op Europees niveau belangrijke beslissingen nemen, waarop zij op nationaal niveau aangesproken en afgerekend worden en daarbij geneigd zijn de verantwoordelijkheid daarvoor af te schuiven op dat Europese niveau. Dat Europese politieke eenheid in federaal verband niet waarschijnlijk lijkt vanwege diepgaande cultuurverschillen die binnen Europa ondanks alle samenwerking blijven bestaan, zoals telkens weer met grote hardnekkigheid betoogd wordt, staat op gespannen voet met de politieke realiteit van zoveel multiculturele staten in de wereld. Europa veramerikaniseert bovendien in cultureel opzicht in snel tempo. Die oorspronkelijk diepgaande culturele verschillen in Europa verliezen daardoor in zekere mate hun oorspronkelijke scherpte.


[1] Zie Europa quo vadis?, Civis Mundi 3/4 , 2001; en Moderniteit als nieuw beschavingstype, Civis Mundi Jaarboek 2009, p. 177