Nederland en het verhaal van Oranje. Pleidooi voor een deugdelijke invulling van het natiebesef

Civis Mundi Digitaal #18

door Joes Kuijs

Bespreking van: Coos Huijsen, Nederland en het verhaal van Oranje. Uitgeverij Balans, Amsterdam, 2012, 528 blz.

Nederland en het verhaal van Oranje. Pleidooi voor een deugdelijke invulling van het natiebesef

Joes Kuijs*

Bespreking van: Coos Huijsen, Nederland en het verhaal van Oranje. Uitgeverij Balans, Amsterdam, 2012, 528 blz.

Het gewicht van het niet-weegbare. Dat was de titel die Coos Huijsen zijn dissertatie Nederland en het verhaal van Oranje aanvankelijk had willen geven. Het illustreert de politiek-filosofische boodschap in zijn proefschrift: houd oog voor de gevoelsmatige, irrationele kanten van het leven. Vooral intellectuelen hebben volgens Huijsen namelijk de neiging ‘de rationaliteit van de werkelijkheid te overschatten’.[1] Dat hij zijn boek toch de huidige titel heeft mee gegeven, zal mogelijk te maken hebben met het feit dat de meeste mensen hun leven vooral gevoelsmatig beleven. En Nederland en het verhaal van Oranje wil niet alleen een boek zijn voor een kleine groep intellectuelen. Het wil de ‘zwijgende meerderheid’[2], die steeds feller politiek nationalistisch lijkt te worden, de cultureel-historische waarde van het Huis van Oranje voor dit nationalisme meegeven. Natiebesef, en de waarde van Oranje voor dit natiebesef, mogen dan moeilijk rationeel te duiden zijn, ze hebben veel betekend voor het ontstaan, het behoud en de verbetering van onze democratie. En zij zouden er nog veel voor kunnen betekenen: het zijn juist die gedeelde verhalen als het ‘verhaal van Oranje’ die onze democratische natie hebben gevormd en ook zullen blijven vormen.[3]

Natiebegrip Ernest Renan

De idee dat een natie constant in wording is door ‘gedeelde verhalen van vreugde en smart’ ontleent Huijsen aan de Franse negentiende eeuwse filosoof Ernest Renan.[4] Het bijzondere is dat Renan, om zijn stelling kracht bij te zetten, het verhaal van de Nederlandse Opstand en de rol van Oranjes hierin gebruikte als voorbeeld. Begonnen als oorsprongsmythe die is verbonden met een dynastie, heeft dit verhaal zich later succesvol ontwikkeld tot een van de krachtigste bindende factoren van de Nederlandse samenleving.[5] Het is Renans definitie uit 1882 van de natie én zijn interpretatie van het Huis van Oranje als voorvechters van de democratie ‘avant la lettre’, die in Huijsens hele boek doorklinken.[6] Het Verhaal van Oranje is mede hierom een richtinggevend overzichtswerk dat kijkt achter de moderniseringsretoriek van het naoorlogse publieke debat. Daarbij roept het de huidige intellectuele elite op tot het nemen van verantwoordelijkheid voor dat gedeelde verleden in het publieke debat over het natiebesef.

Een veelomvattend boek: relevant voor ingewijden en toegankelijk voor het grote publiek

Nederland en het verhaal van Oranje is, het moge duidelijk zijn, een veelomvattend boek. Het is zowel toegankelijk voor een groot publiek als interessant voor ingewijden in de geschiedwetenschap. Een lenige spagaat van de doorgaans zo stijve scheiding tussen deze twee werelden in Nederland. We kennen Geert Mak als bruggenbouwer, maar als Maks’ boeken staan voor houten bruggen die dorpen begin twintigste eeuw voor het eerst in verbinding stelden met de grote buitenwereld, dan staat Huijsens boek voor de Delta Werken. Het verschil zit in de methodologische uitdaging die hij aangaat en zijn bijdrage aan het maatschappelijk-intellectueel debat. Het is zowel een beschrijving als een betoog. Hij beschrijft met name: de symbolische geschiedenis van het stadhouder- en Koningschap van het Huis van Oranje in de Nederlanden - met de nadruk op de tijd vanaf 1918. Een vergeten thema, dat hij nieuw leven inblaast door te proberen de specifieke waarde van het Huis van Oranje voor het Nederlandse nationale besef aan te tonen. Hiervoor zet Huijsen de geschiedenis van deze dynastie af tegen de cultuur-historische context ervan.

Er zijn vanaf het ontstaan van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden twee ‘verhalen’, of ‘mythes’ van Oranje te onderscheiden: de ‘Loevesteinse’ liberale en de ‘Groeniaanse’ protestants-christelijke. De eerste legt de nadruk op de waarde van Oranje voor het waarborgen van de vrijheid van de Nederlanders als voorvechter van wat achteraf democratische waarden kunnen worden genoemd; de tweede legt de nadruk op Oranje als beschermer van de ‘ware’ protestantse godsdienst en tegenhanger van de volkssoevereiniteit. Huijsens voorkeur gaat uit naar de Loevesteinse mythe, omdat deze volgens hem het meeste recht doet aan de Nederlandse cultuurgeschiedenis: die is in staat een brug te slaan tussen de republikeinse en monarchale geschiedenis van Nederland. Dit ‘verhaal van Oranje’, zo betoogt Huijsen, kan een belangrijke rol spelen bij de invulling van het huidige Nederlandse nationale besef, dat een zieltogend bestaan lijdt. Enerzijds krijgt het in tijden van mondialisering en Europeanisering niet de aandacht die het behoeft. Anderzijds lukt het pleitbezorgers voor de nationale soevereiniteit niet om deze op een deugdelijke wijze invulling te geven.

Zijn boodschap voor de elite en het grote publiek: oog krijgen voor gedeeld verleden

Dat het Huijsen lukt om te volharden in een dergelijke complexe opdracht - dat wil zeggen: zonder tot te gemakkelijke generalisaties te vervallen -  komt door zijn gebruik van, zo zou ik het willen noemen, de ‘historische methode’.  Als je beseft dat de werkelijkheid niet absoluut te doorgronden is, kan je door een complex rollenspel van literatuur en bronnen een eigen verhaal van deze werkelijkheid creëren. Dit verhaal is zowel een exponent van het verleden, als van hoe dat in het heden doorwerkt. Er zijn dus ook lessen uit te trekken. Huijsen heeft, zoals in de inleiding uiteengezet, een boodschap voor zowel elite als het grote publiek: dat zij hun gedeelde verleden weer gaan zien en gaan waarderen. Het is nu de kern van de historische methode, dat Nederland en het verhaal van Oranje deze boodschap niet benoemt, maar toont. Door te verhalen hoe belangrijke bronnen als ‘De Apologie’ en ‘Het Plakkaat van Verlating’ zijn gebruikt in de zeventiende, achttiende, negentiende en twintigste eeuw om de ‘Oranjemythe’ in stand te houden. We mogen de laatste vier decennia het verleden dan wel hebben weggedrukt in onze analyses voor het heden, dit betekent niet het einde van de invloed, noch van de waarde van dit verleden. Deze boodschap klinkt door heel het boek, waarbij steeds Renan weer om de hoek komt kijken, met zijn Loevesteinse interpretatie van ‘het verhaal’.

Oranje als antitotalitair symbool nationale eenheid

In het veelomvattend karakter van Huijsens proefschrift schuilt tevens zijn kwetsbaarheid. Soms wil het teveel en wordt het daardoor onnauwkeurig. In de beschrijving van het Interbellum, een tijd van ‘ideologische koortsigheid’[7], wordt uiteengezet hoe zowel Groeniaanse als Loevesteinse intellectuelen Oranje als een antitotalitair symbool van nationale eenheid tegenover de ontwrichtende communistische en fascistische krachten stelden. Nu is het al een klus op zich om de verscheidenheid aan opvattingen die er desondanks in beide kampen bestond op een heldere manier te beschrijven. Zo waren de Groenianen weliswaar nog steeds tegen de volkssoevereiniteit, maar vanuit hun historische opvatting van het Koningshuis werden fascisme en communisme afgewezen; de geschiedenis verloopt volgens Gods’ wil, en een absolutistische staat zou teveel een breuk vormen met de Nederlandse pluralistische nationale traditie. Maar dan geeft Huijsen ook nog eens veel aandacht aan de zogenaamde ‘vernieuwers’, een naam die Wichert ten Have heeft gegeven aan vertegenwoordigers van zowel links als rechts die de bestaande politieke cultuur wilden veranderen.[8] Zij pleitten onder andere voor meer samenwerking tussen de verdeelde politieke elites - en hun bijbehorende  ideologisch gevangen achterbannen - en een sterkere uitvoerende macht.

Het pleit zeer voor Huijsen dat hij deze heterogene en moeilijk te plaatsen groep denkers een plek probeert te geven in zijn cultuurhistorische analyse. Voor vakhistorici interessant is ook zijn constatering dat, hoewel het Koningschap na de Tweede Wereldoorlog definitief ingebed raakte in de volkssoevereiniteit, de vernieuwers daarmee weinig op hadden. Dat hij om deze bewering kracht bij te zetten de bekende KVP-politicus C. Romme aanhaalt is echter niet juist.[9] Romme behoorde niet tot de vernieuwers en was op zijn hoogst een conservatief die meedeed in de ‘vernieuwingsretoriek’ van de naoorlogse elite. Hier loopt het betoog de beschrijving voor de voeten. Huijsen wil misschien graag dat Romme ook een vernieuwer was, omdat hij sympathiseert met de visie van deze vernieuwers op het Koningschap, gepersonifieerd in de opvattingen van hun - en Huijsens - heldin Wilhelmina hierop: het  verhaal van Oranje als een ‘rollenspel, waarin het Nederlandse volk en Oranje elkaars pendant waren en daarmee elkaars traditionele verwachtingspatronen vervulden’.[10] De wijze, waarop de vernieuwers Oranje probeerden te gebruiken voor hun invulling van het nationale besef stemt overeen met Renans interpretatie van de natie, als dynamisch complex van gedeelde verhalen. In die zin is Huijsens duidelijke voorkeur voor de vernieuwers wel weer (methodologisch) te rechtvaardigen.

Kijken achter de retoriek

Het is ook een moeilijke opgave, waar Huijsen zich voor heeft gesteld. Hij probeert in zijn analyse werkelijk vernieuwende ideeën van de naoorlogse vernieuwingsretoriek te scheiden. Hiermee zet hij zijn proefschrift in het verlengde van de visie die zijn promotor James Kennedy heeft op de naoorlogse Nederlandse samenleving. Volgens Kennedy lijkt de Nederlandse samenleving vanaf de Tweede Wereldoorlog - en vooral na de jaren zestig - een baken van vooruitgang en moderniteit, maar was het in werkelijkheid meer een kwestie van retoriek.  Hij laat zien dat de Nederlandse elite na de Tweede Wereldoorlog meer dan ooit was overtuigd van de ‘onomkeerbaarheid van de veranderende tijden’.[11] Deze elite benaderde al vanaf de jaren vijftig ideologische belemmeringen die in het verleden wortelden steeds minder principieel. Dit betekende dat zij zich bijna allemaal positief uitlieten over de ‘moderne tijd’, maar in de praktijk vooral pragmatische politici waren die - in hun eigen beleving - laveerden op de golven van de nieuwe tijden.

Net als Kennedy gaat Huijsen op zoek naar de werkelijkheid achter deze retoriek.[12] Huijsens ontmaskert het beeld van het voortbestaan van de oude Koningsgezinde samenleving en bijbehorend natiebesef in de jaren vijftig en begin jaren zestig en laat zien dat het patriottisme van de vernieuwers steeds meer tot populisme verwerd. Dit lag zowel aan de ontwikkelingen in de samenleving, als aan de Oranjes zelf. Het patriottistisch idealisme van de politieke elite vervaagde, en de Nederlandse bevolking begon langzaam te ‘ontideologiseren’, ook waar het het natiebesef betrof. Daarnaast had Juliana zelf weinig op met de religieuze rol die haar moeder het Koningschap toe bedeelde. Zij stelde zich nadrukkelijk op als Koningin van iedereen. Voorts droegen enkele schandalen (zoals Greet Hoffmans en Lockheed) bij tot de ‘zelfontmythologisering van Oranje’. Niettemin bleef het Huis van Oranje ongekend populair bij het Nederlandse volk.

Onttovering Oranje met behoud van de culturele waarde van het verhaal van Oranje

Nederland en het verhaal van Oranje is het eerste wetenschappelijke werk dat de lotgevallen van de Oranjes volgt vanuit het verre verleden, via de jaren vijftig, zestig en zeventig, tot de jaren tachtig, negentig en het heden. Het bevestigt het beeld van de groeiende ceremoniële betekenis van het Koningschap en afnemend natiebesef vanaf deze tijd, maar stelt hier ook kritische vragen bij. In de jaren zeventig en tachtig lieten de orthodox-protestanten langzaam hun interpretatie van het verhaal van Oranje los: de meeste van hen zagen het Koningschap niet langer als door God gegeven. Dit hing samen met een toenemend cultuurrelativisme onder de politieke elite en de secularisering van de samenleving. Nationalisme en vaderlandsliefde hadden afgedaan; kosmopolitisme was de nieuwe trend. Prinses- en later Koningin Beatrix -en met haar prins Claus - speelden hierop in en verbonden zich aan deze nieuwe elite. Huijsen laat - als een van de eerste historici - zien dat hiertegen wel degelijk ‘conservatief’ verzet is gepleegd.[13] Dit was volgens hem echter marginaal; belangrijker en breder gedragen was volgens hem het verzet tegen het verdwijnen van het Loevesteinse verhaal.

Hij wijst hiervoor op pleidooien van auteurs als H. Waltmans en S.W. Couwenberg, die stelden het eens te zijn met de ‘onttovering’ van Oranje als door God gedragen, maar wezen op de waarde van het culturele gedeelde verhaal.[14] Zij waarschuwden, dat met het verdwijnen van dit karakteristieke- en in het verleden gewortelde verhaal, een oppervlakkig en extremistisch politiek nationalisme dreigde in ‘minder vriendelijke tijden’[15]. Huijsen sluit zich hierbij aan, vanuit zijn gekoesterde Renaniaanse definitie van de natie. Hij richt zich hiermee ook tot Beatrix. Mede door Beatrix’ professionele aanpak (en de vrijwaring van schandalen) bleef het Koningshuis weliswaar populair onder de bevolking; maar in de laatste twee decennia is Beatrix, met haar kosmopolitische inslag, in populariteit gedaald bij het nog immer nationalistisch gebleven Nederlandse volk. Willem-Alexander zou er volgens Huijsen goed aan doen de nadruk te leggen op de rol die haar familie heeft gespeeld bij het tot stand komen van de Nederlandse natie en de democratie.

Meer aandacht voor het verhaal van Oranje nodig in het publieke debat

In een tijd die steeds meer vraagt om invulling van het natiebesef is het volgens Huijsen schrijnend om te zien hoe weinig politici en opiniemakers in het recente debat aan de functie van Oranje in het verleden refereerden. De laatste beetjes formele macht van de Koning wegnemen onder het mom van de democratie doet geen recht aan de waarde die Oranje heeft gespeeld en kan spelen bij het continueren en verbeteren van onze democratie, noch aan de rol die de verhalen die hierbij horen kunnen spelen voor de Nederlandse identiteit .[16] De kracht van Nederland en het verhaal van Oranje is dat je, na het lezen van de cultuurhistorische analyse van dit verleden, vaststelt dat deze conclusie met recht kan worden getrokken. De narratieven uit het verleden tonen het aan. Huijsens aanbeveling is helder: laten we in het publieke debat wat meer aandacht geven aan dit ‘cultuur-historische Verhaal van Oranje’. De diepere boodschap die hij intellectuelen hierbij wil meegeven is: wees deugdzaam in het debat over het natiebesef, zoals de vernieuwers tussen de Groeniaanse en Loevesteinse tradities stonden, en de Couwenbergen en Waltmannen tussen kosmopolitisme en Koningschap bij de gratie Gods.

Huijsen richt zich mijns inziens met deze boodschap van intellectuele nobelheid tot twee groepen intellectuelen die deelnemen aan het huidige debat over het natiebesef. Enerzijds zijn er de kosmopolieten die nog steeds alles wat riekt naar nationalisme afwijzen. Zij staan in de ‘traditie’ die in de jaren zestig is begonnen en nationalisme en fascisme over één kam scheerden. Kijken we naar hun positie in het huidige Europadebat, dan is een steeds dieper wordende kloof waarneembaar tussen hun pleidooien voor verdergaande Europese integratie en de nationalistische gevoelens van de ‘zwijgende meerderheid’. Met deze stellingname verliezen zij volgens Huijsen hun legitimiteit als elite, die volgens hem - en dat lijkt mij een terechte constatering - ‘dienstbaar aan en solidair met de samenleving moet zijn’.[17] Huijsens pleidooi voor het Loevesteinse ‘verhaal van Oranje’ als verdediger van de vrijheid geeft deze kosmopolieten een aantrekkelijke tussenweg, en toont ze hoe dergelijke gedeelde Europese verhalen zouden kunnen bijdragen aan een mogelijke Europese integratie in de toekomst.

Anderzijds zijn er de nationalistische intellectuelen, die zich vooral richten tegen de kosmopolitische elite, die zij verwijten het contact met de ‘gewone Nederlander’ te zijn verloren. In het Europadebat zien we deze intellectuelen steeds feller anti-Europa worden, maar met een tot nu te magere invulling komen van wat ‘Nederland’ dan zo uniek maakt. Zij zouden niet alleen (Europa) moeten afbreken, maar het natiebesef van de Nederlander ook moeten opbouwen. Doen zij dit niet, dan verliezen ook zij in Huijsens perspectief hun legitimiteit als elite. De nationalisten kunnen het ‘verhaal van Oranje’ hiervoor goed gebruiken. In ieder geval kunnen zij wijzen op het feit dat de grens aan een verdere overdracht van de soevereiniteit aan Europa ligt bij het behoud van het Huis van Oranje, en daarbij kunnen zij tevens wijzen op de waarde van deze dynastie voor het Nederlandse natiebesef. Maar ook zouden zij, met Huijsen, kunnen pleiten voor meer formele invloed van de Koning, die wellicht kan worden ingezet als ‘partijloze’ belangenbehartiger op Europees politiek niveau.

Beide richtingen zouden er in ieder geval goed aan doen Nederland en het verhaal van Oranje te lezen. Hoe diep hun afkeer van elkaar ook is, beide groepen dienen het algemeen belang boven hun eigen belang te stellen. Of, om met Huijsen te eindigen:  ‘(...) Natiebesef is nu eenmaal een realiteit en waar het gebanaliseerd raakt doordat het niet meer in verband wordt gebracht met morele oriëntaties, dient de elite zich dit aan te trekken’.[18]

* Drs. Joes Kuijs. Is historicus en dichter. Hij is bezig met een proefschrift, getiteld ‘Conservatisme in Nederland 1949 - 1981’ en fulltime werkzaam als leraar geschiedenis en maatschappijleer en als teamcoördinator van de mavo en voorts als docent aan het vavo (voortgezet algemeen volwassenen onderwijs). 


[1] C. Huijsen, Nederland en het verhaal van Oranje (Amsterdam 2012) 14.

[2] Huijsen, Het Verhaal, 311.

[3] Ibidem, 15.

[4] Zie: E. Renan, Wat is een natie? Vertaald, ingeleid en geduid door Coos Huijsen en Geerten Waling (Elsevier 2013)

[5] Huijsen, Het Verhaal, 21.

[6] Zie ook het Register, ‘Renan, Ernest’: 15,16,21,23,32-,34,36,37,43,56,57,63,67,68,103,105,110,113,151,190,191,193,407,410.

[7] P. de Rooy, ‘Een zoekende tijd. Een ongemakkelijke democratie, 1913-1949’ in: Aerts, Bohl, De Rooy en Te Velde, Land van kleine gebaren. Een politieke geschiedenis van Nederland 1780-1990 (Nijmegen 1999) 228.

[8] Wichert ten Have, De Nederlandse Unie. Aanpassing, vernieuwing en confrontatie in bezettingstijd 1940-1941 (Amsterdam 1999) 34.

[9] Huijsen, Het Verhaal, 199.

[10] C. Huijsen, Koningin Wilhelmina in het ‘verhaal van Oranje’ (Toespraak op het ‘Symposium Koningin Wilhelmina’, 27-11-2012) in: http://www.huijsen.nl/koningin-wilhelmina-in-het-verhaal-van-oranje/

[11] J. Kennedy, Nieuw Babylon in aanbouw (Amsterdam 1995) 211.

[12] Huijsen, Het Verhaal, 24.

[13] Zo stelde in 1966, de tijd die de historiografie kenschetst als de hoogtij van de tegencultuur, een Kamermotie van de ARP, BP en GPV het Koningschap ‘bij de Gratie Gods’ nog gewoon tegenover de volkssoevereiniteit.(Huijsen, Het Verhaal, 268) Tevens was er vanuit de orthodox-protestantse samenleving ook veel protest tegen de tegencultuur (Ibidem, 286).

[14] H.J.G. Waltmans, De Nederlandse politieke partijen de nationale gedachte (Sittard 1962); S.W. Couwenberg, Herlevend nationalisme. Confrontatie met een oude uitdaging (Bilthoven 1967) Zie: Huijsen, Het Verhaal, 308

[15] Dat wil zeggen: in tijden van minder economische voorspoed. Parafrasering laatste zin (217) van Kennedy’s Nieuw Babylon, waarin hij waarschuwt voor het gevaar van de vernieuwingsretoriek.

[16] Huijsen, Het Verhaal, 390.

[17] Huijsen, Het Verhaal, 405.

[18] Ibidem.