Van ideologisering naar ontideologisering van de politieke verhoudingen in Europa en de eigen weg van Amerika daarbij

Civis Mundi Digitaal #18

door Wim Couwenberg

Van ideologisering naar ontideologisering van de politieke verhoudingen in Europa en de eigen weg van Amerika daarbij

Wim Couwenberg

1 Europa als bakermat van ideologische polarisatie
1.1 Nieuwe orientatie politieke en sociale filosofie hand in hand met problematisering politieke en sociale orde

Bestond in premoderne culturen een brede maatschappelijke consensus over de grondslagen en inrichting van de samenleving die men verankerd achtte in de goddelijke en natuurlijke orde der dingen, in het moderniseringsproces dat sinds de grote geestelijke en politieke omwentelingen van de 18e eeuw in Europa op gang komt, wordt die consensus voor het eerst ter discussie gesteld en doorbroken met als gevolg dat vragen over de juiste grondslag en inrichting van de samenleving steeds meer inzet worden van ideologisch geïnspireerde politieke en maatschappelijke strijd en de politieke en maatschappelijke orde daarmee dus een problematisch en controversieel karakter krijgt.

Dat heeft ook belangrijke consequenties voor de politieke en sociale filosofie. Die hield zich vanouds op contemplatieve wijze bezig met vragen over ontstaan en inrichting van de samenleving en ging daarbij uit van een natuurlijke en in wezen onveranderlijke politieke en sociale orde, een statische visie op de geschiedenis en een retrospectieve levenshouding. Persoonlijkheids- en karaktervorming van wie tot gezagsuitoefening geroepen was, in het bijzonder de vorst, zag men als voornaamste waarborg voor goed bestuur. Zo schreef Erasmus in 1516 in dit verband zijn boek Over de opvoeding van een christelijke vorst, waarin hij de vorst de evangelische deugden van naastenliefde en nederigheid ter navolging voorhield; en Macchiavelli drie jaar eerder zijn veel bekender boek De Vorst met heel andere raadgevingen aan de vorst dan die van Erasmus.

Sinds de 17e en vooral de 18e eeuw verandert dat. Waarborgen voor goed bestuur gaat men nu meer zoeken in verandering van de grondslagen en inrichting van de samenleving. Politieke en sociale filosofie krijgen sindsdien een nieuwe oriëntatie. Zij raken actief betrokken bij de politieke en maatschappelijke strijd over de inrichting en streefrichting van de samenleving en worden daaraan mede dienstbaar gemaakt. Dat leidt ertoe dat hun ideeën met het oog daarop getransformeerd worden in concurrerende ideologieën zoals liberalisme, conservatisme, socialisme, nationalisme e.d. De moderne intelligentsia die in die geestelijke en politieke omslag als een nieuwe geestelijke en morele elite op de voorgrond treedt naast en in concurrentie met de oude klerikale elites speelt in dat transformatieproces een beslissende rol.

1.2 Ideologische polarisatie met al of niet modernisering in liberale zin als inzet

Daarmee komt in Europa een proces van ideologische polarisatie op gang dat zich globaal gezien toespitst op de cruciale vraag hoe men zich opstelt tegenover modernisering van de samenleving en cultuur in de geest van de liberale ideeën die in de geestelijke en politieke omwentelingen van de 18e eeuw voor het eerst tot gelding gebracht worden, zoals mensenrechten, democratie, rechtsstaat, markteconomie en dergelijke. Die ideeën worden in de periode 1789 - 1989 aangevochten door tegenkrachten van rechts zowel als van links.

Aan de rechterzijde gebeurt dat door een reeks van tegenstromingen: in de eerste plaats de Romantiek als grote cultuurhistorische reactie en kritiek op bepaalde eenzijdigheden van het door de Verlichting geïnspireerde moderniseringsproces[1]; voorts conservatief-orthodoxe tegenkrachten in christelijke kerken die zich teweerstellen tegen de processen van secularisering en individualisering van de moderniteit; het op premoderne tradities en instituties teruggrijpende klassieke en confessioneel-christelijke conservatisme; en in de 20e eeuw verschillende uitingen van modern autoritarisme. Aan de linkerzijde zijn het vooral socialistische en communistische tegenkrachten die het moderniseringsproces niet in liberale, maar in collectivistische geest willen realiseren.

Die anti-liberale polarisatie is uitgemond in een tweetal richtingen: enerzijds in een integratie van die tegenkrachten in de zich ontwikkelende liberale beschavingstraditie zoals dat gebeurd is met socialisme/sociaal-democratie en het klassieke en christelijk-confessioneel conservatisme; anderzijds in een uitschakeling van die tegenkrachten als politiek alternatief, althans in de westerse-liberale wereld. Dat is het lot geweest van fascisme als uiting van modern autoritarisme en het wereldcommunisme. Dankzij die integratie of uitschakeling van deze tegenkrachten in onze westerse wereld wordt die liberale beschavingstraditie nu wereldwijd uitgedragen als exclusief wereldmodel. In de niet-westerse wereld stuit zij daarbij wel op forse tegenkanting van gevestigde tradities en verhoudingen die in veel opzichten herinneren aan het premoderne cultuurpatroon zoals Europa dat eerder gekend heeft.[2] 

2 Eigen weg Amerika
2.1 Liberale ideologie als ‘’civil religion’’

Terwijl de liberale ideologie in Europa zo’n twee eeuwen lang omstreden is geweest en daar omtrent door gestadige antiliberale maatschappij- en cultuurkritiek van links en rechts lange tijd een vijandige stemming gegroeid is die zich aan de linkerzijde vooral toespitst op de liberale markteconomie als economische component ervan, heeft de politieke cultuur in Amerika van stonde af aan een liberaal karakter gehad met de liberale ideologie als een ‘civil religion’ die de verschillende godsdiensten en politieke richtingen overkoepelt, een gemeenschappelijk geloof (American Creed) dat in de Onafhankelijkheidsverklaring van 1776 en de grondwet van 1789 zijn constitutionele expressie vindt en in de American way of life zijn praktische beleving. Aan zijn status als constitutionele vertaling van die civil religion ontleent de Amerikaanse grondwet zijn hoge nationale prestige en bijzondere politieke symboolfunctie. Daarom wordt de grondwet daar met veel meer respect bejegend dan de grondwetten in Europa en is zijn integrerende kracht ook veel groter.[3]

2.2 Inspiratiebron Amerikaanse buitenlandse politiek met eerst isolationisme en in de 20ste eeuw steeds meer een actieve interventiepolitiek als uitvloeisel

Die liberale ideologie dient tevens als inspiratiebron van de Amerikaanse buitenlandse politiek en van het politieke idealisme en moralisme dat daarin ten toon gespreid wordt. Daaraan ontleent Amerika van stonde af aan een besef van morele superioriteit. Aanvankelijk inspireert dat tot een politiek van isolationisme. Amerika ziet zichzelf in eerste instantie als politieke en culturele antithese van het oude Europa vanwege het daar heersende politieke machtsdenken en de daarmee gepaard gaande opportunistische machtspolitiek. De grondige afkeer daarvan is politiek vertaald in de zogenaamde Monroedoctrine, dat het Amerikaanse continent afgrendelt van vreemde, i.c. Europese machtsaspiraties. In de 20e eeuw inspireert die liberale ideologie daarentegen steeds meer tot een actieve interventiepolitiek buiten het Amerikaanse continent. Amerika ziet zich sindsdien geroepen overal ter wereld de blijde boodschap van vrijheid en democratie te verkondigen en de vrije wereld te beschermen tegen gevaarlijke antiliberale tegenkrachten als fascisme, communisme en moslimfundamentalisme.

Sinds de jaren ’70 is dat roepingsbesef wel enige tijd eniger mate aangetast door interne zich verscherpende rassentegenstellingen, de bekende Watergate affaire en het verloop van de Vietnamoorlog. Dat laatste werd in de jaren ‘60 door links-radicale krachten (New Left) gretig aangegrepen om de imperialistische tendenties in de Amerikaanse buitenlandse politiek bloot te leggen en aan de kaak te stellen. Ondanks zijn anti-imperialistische traditie blijkt Amerika zich namelijk evenmin te kunnen onttrekken aan de imperialistische verleiding die nu eenmaal inherent is aan een dominerende machtspositie. In feite raakt het oorspronkelijke liberaal-democratische idealisme geruisloos verweven met het veiligstellen van Amerikaanse politieke en economische belangen in de wereld. De neo-conservatief geïnspireerde buitenlandse politiek van president Bush was daarvan een nieuwe illustratie.

2.3 Geen voedingsbodem voor antiliberale stromingen zoals we die in Europa kennen

Dankzij de ontwikkeling van de liberale ideologie tot een gemeenschappelijke ideologische oriëntatie is Amerika in zijn binnenlandse politiek verschoond gebleven van de antiliberale polarisatie in Europa. Voor de belangrijkste antiliberale stromingen in Europa zoals het klassieke conservatisme, het socialisme en communisme en het christelijk confessionalisme (nu christen-democratie) ontbrak daar de nodige politieke voedingsbodem. Wat het neo-conservatisme in de VS betreft, dat is niet te vergelijken met het klassieke Europese conservatisme. Het is veeleer een nieuwe politieke vertaling van de Amerikaanse liberale ideologie met zijn streven naar wereldwijde verbreiding van de Amerikaanse boodschap van vrijheid en democratie, een nieuwe vaandeldrager ook van het diepgewortelde Amerikaanse vooruitgangsgeloof. Dat partijvorming in Amerika niet de expressie geworden is van ideologische tegenstellingen en politieke strijd zich daar hoofdzakelijk richt op de vraag hoe die gemeenschappelijke liberale ideologie in de praktische politiek operationeel te maken valt, wijkt dus sterk af van de ideologische oriëntatie en polarisatie die de politieke strijd in Europa sinds de Franse Revolutie van 1789 zo lang kenmerkt.

2.4 Pragmatisme als typisch Amerikaanse filosofische stroming

Vandaar ook dat de Amerikaanse politiek zich van stonde af aan onderscheidt door een sterk pragmatische oriëntatie. Pragmatisme als filosofische stroming - waar is wat werkt - is ook de belangrijkste Amerikaanse bijdrage aan de westerse filosofie. Dat religieuze oriëntatie en beleving in Amerika evenzeer een pragmatische geest ademt, is in het licht van dit alles evenmin verwonderlijk. Een filosofische onderbouwing hiervan is te vinden in het werk van de Amerikaanse filosoof en psycholoog William James, een van de grondleggers van het pragmatisme als typisch Amerikaanse filosofische stroming[4] en als zodanig later ook omarmd door de Amerikaanse filosoof Richard Rorty nadat die was uitgekeken op de analytische filosofie. [5]

3 Westerse waarden als gemeenschappelijke grondslag             
3.1 Grondwet 1949 BRD als anticipatie op ideologische convergentie met liberaal-democratische basisorde als harde kern ervan

Na twee eeuwen van ideologische polarisatie is de politieke ontwikkeling in Europa sinds het einde van de Koude Oorlog uitgemond in een ideologische convergentie en consensus, zoals Amerika die van stonde af aan gekend heeft. In de grondwet van de Duitse Bondsrepubliek van 1949 is daarop al geanticipeerd. Wij vinden daarin namelijk de neerslag van een breed gedragen consensus over liberale en democratische grondwaarden die daar omlijnd is als liberaal-democratische basisorde en tevens verankerd als onaantastbare kern ervan (zie art. 79 lid 3 jo. artt. 1 en 20 grondwet). Op de inachtneming ervan wordt nauwgezet toegezien door een reeks van veiligheidsdiensten (Verfassungsschutz geheten), liefst 17 in getal, één op het federale en 16 op deelstaatniveau. Op voorstel van de filosoof J. Habermas dient die grondwettelijke basisorde tevens als grondslag van constitutioneel patriottisme en nationale verbondenheid.

De volgende fundamentele uitgangspunten maken daar volgens het Constitutionele Hof deel van uit: eerbiediging van de mensenrechten (daartoe behoorde in 1949 ook al de idee van de sociale grondrechten en de sociale markeconomie als expressie daarvan); de beginselen van volkssoevereiniteit en machtenscheiding; het legaliteitsbeginsel (de wetmatigheid van bestuurshandelingen); de ministeriële verantwoordelijkheid; onafhankelijke rechtspraak; het meerpartijenstelsel en het principe van gelijke kansen voor alle partijen; en het recht tot oppositievoeren. Een partij die zich buiten die basisorde begeeft wordt tot de orde geroepen en zonodig verboden.[6]

3.2 Handvest van Parijs voor een nieuw Europa van 1991 en EU als Europese waardengemeenschap als expressie van die ideologische consensus

Dankzij de samenbindende kracht van de Koude Oorlog en de ontwikkeling van de sociale rechts- of verzorgingsstaat als historisch compromis van socialisme, liberalisme en christelijke democratie kreeg die ideologische convergentie en consensus overal in het niet-communistische deel van Europa erkenning als gemeenschappelijke westerse waarden. Na een korte maar heftige reactie daartegen van neomarxistische stromingen in de jaren zestig en zeventig zet die convergentie zich verder door. Zij belichaamt zich nu ook in de EU als een liberaal-democratische waardengemeenschap. En na het einde van de Koude Oorlog is zij door alle bij de Koude Oorlog betrokken partijen officieel bevestigd in het CVSE-Handvest van Parijs voor een Nieuw Europa van november 1991.

Pragmatisme/opportunisme en politieke marketing na het ideologische tijdperk

Die ideologische consensus valt op zichzelf tot te juichen. Maar wat is daar voor in de plaats gekomen? Nu de ideologie als coherente, door fundamentele waarden geïnspireerde visie op mens en maatschappij niet langer de politieke verhoudingen en strijd bepaalt en legitimeert, is het een pragmatische oriëntatie, gericht op het adequaat oplossen van maatschappelijke en politieke problemen en knelpunten, die die rol overneemt.

Laten de politici zich daarbij inspireren door de fundamentele waarden van de liberale beschavingstraditie als gemeenschappelijke grondslag van de huidige politiek - onder thema 2 in dit nummer nog eens kort omlijnd - en zijn zij geneigd hun beleid in die zin te verantwoorden? Veel meer dan dat is er nu een sterke neiging gekomen tot een pragmatische/opportunistische gedragslijn en politieke marketing om die gedragslijn te ondersteunen. Nu was het tijdperk van ideologisch geïnspireerde en verantwoorde politiek evenmin vrij van pragmatisme en opportunisme. Maar pragmatisme had toen nog de negatieve bijklank van beginselloos. In Nederland is D66 daar aanvankelijk nog mee bestreden. Het verwijt van opportunisme duidde op nog kwalijker politiek gedrag. Dat ondergroef immers de ideologische pretenties waar politieke partijen in het ideologische tijdperk hun politieke legitimiteit aan ontleenden. Dat bracht Joop den Uyl[7] er in 1952 toe te waarschuwen tegen het gevaar van een afglijden van de sociaal-democratie naar een louter denken in termen van politiek en maatschappelijk nut met een platte opportuniteitspolitiek als gevolg. Pragmatisme is nu een politieke deugd geworden en opportunisme een wijdverbreide uitwas ervan. Motieven om lid van een partij te worden zijn in deze tijd meer van pragmatische, zo niet opportunistische dan van principiële aard. En dat is niet langer afkeurenswaardig. In een interview in Vrij Nederland van 14 december 1996 verklaarden jonge ambtenaren zonder blikken of blozen dat zij lid waren geworden van de partij die hen het meeste perspectief bood voor hun carrière. Dat partijen zodoende tot een carrièrevehikel worden en dat hun belangrijkste functie, die van intermediair tussen politiek en burgers, zodoende verschrompelt, is een tendens die in deze tijd mede bijgedragen heeft aan de opkomst van populistische tegenstromingen als expressie van politieke onvrede en protest.


[1] Zie I. Berlin, The Roots of Romantisism, 2000. Hierin wordt het specifieke karakter van de Romantiek onderzocht tegen de achtergrond van de ideeënwereld der Verlichting.

[2] Zie sub 11.2 van dit hoofdstuk en hoofdstuk X sub 9

[3] Zie o.a. M.W. Hughey, Civil Religion and Moral Order, 1983, p. 62 e.v.

[4] Zie W. James, De wil om te geloven en andere populair filosofische essays, 2007

[5] Zie R. Rorty, Philosophy and the Mirror of Nature, 1979

[6] Zie S.W. Couwenberg, Liberale democratie als eerste emancipatiemodel, 1984, pp. 379-383

[7] J.N. Den Uyl, Heroriëntering van het socialisme, Socialisme en Democratie, jrg. 1952, p. 273 ev.