Schrijverschap tegen de vergankelijkheid. Een Nederlandse biografie van Thomas Mann.

Civis Mundi Digitaal #18

door Wim Couwenberg

Bespreking van: Margreet den Buurman, Thomas Mann. Schrijverschap tegen de vergankelijkheid. Uitgeverij Aspekt, Soesterberg, 2010.

Schrijverschap tegen de vergankelijkheid. Een Nederlandse biografie van Thomas Mann.

Bespreking van: Margreet den Buurman, Thomas Mann. Schrijverschap tegen de vergankelijkheid. Uitgeverij Aspekt, Soesterberg, 2010.

Wim Couwenberg

Na tal van Duitse biografieën over Thomas Mann (1875 - 1955) is er nu ook een Nederlandse biografie over hem verschenen. Dat zijn leven en werk onderwerp zouden worden van biografieën, daar heeft deze grote Duitse schrijver uit de eerste helft van de vorige eeuw welbewust op geanticipeerd. Al vroegtijdig ontwaakte in zijn geest het besef dat schrijverschap zijn bestemming in het leven was en rijpte daarbij de ambitie een groot schrijver te worden, die daarmee op zijn manier de strijd aanbond tegen de vergankelijkheid. Vandaar de ondertitel van deze biografie. Thomas Mann is daarin goed geslaagd, zij het uiteraard tot op zekere hoogte. Want het is een ook door andere schrijvers gedeelde ambitie die niet verder reikt dan een uitgestelde vergankelijkheid.

Opmerkelijk aan dit bijzondere schrijverschap is dat het niet steunde op een succesvolle studie. Zijn grote en brede eruditie ontleende hij  daaraan zeker niet. Hij voltooide niet eens het gymnasium en behaalde dus ook geen enkele universitaire graad. Dankzij zijn werk (romans, essays, voordrachten) heeft hij niettemin een hele serie eredoctoraten verzameld en zelfs de titel van professor.

Thomas Mann en de geschiedenis van Duitsland

Is het in onze tijd nog de moeite waard zich in deze schrijver en zijn werk te verdiepen? Het is een vraag die deze biografe zelf opwerpt en metterdaad positief beantwoordt met haar biografie. Er is alle reden hierover verheugd te zijn. Ik heb deze biografie uiterst geboeid gelezen. Daarin wordt een uitstekend beeld geschetst van het leven en het werk van deze grote Duitse schrijver in nauwe samenhang met de tijd waarin dat werk tot stand kwam. Dat was zoals zij schrijft de belangrijkste en meest dramatische periode in de geschiedenis van Duitsland.

In de eerste plaats was dat de overgang van de 19e naar de 20ste eeuw, het zogenaamde fin de siècle. En vervolgens was dat de Eerste Wereldoorlog die Duitsland inging in een euforische stemming waarin ook Thomas Mann zonder enig voorbehoud deelde. Men ging daarbij uit van de veronderstelling dat die oorlog slechts kort zou duren en de oppermacht van Duitsland in Europa zou bevestigen. Die euforische stemming bracht Thomas Mann in botsing met zijn oudere broer Heinrich die daar heel anders over dacht. Die gaf daarmee blijk van een beter oordeel en kreeg daarin ook gelijk, gezien het verloop van die oorlog, die nadien in Duitsland ervaren en benoemd is als de oercatastrofe van de 20ste eeuw.

Er verscheen onlangs een boek over 1913, het jaar dat vooraf ging aan het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog met als titel Het laatste gouden jaar van de 20ste eeuw. Het is van de hand van de kunsthistoricus Florian Illies en drukt in de titel op saillante wijze uit dat na 1913 een einde kwam aan de eerdere gouden jaren van de Europese cultuur, het einde ook van de liberale successen van de 19e eeuw. Symbolisch hiervoor was in dit verband het verschijnen na de Eerste Wereldoorlog van het grote werk van Oswald Spengler Untergang des Abendlandes, die hiermee groot succes had vanwege het eindtijdgevoel dat hij daarin vertolkte en dat door veel tijdgenoten in het interbellum gedeeld werd.

Het interbellum is een cruciale periode in het leven en het werk van Thomas Mann geweest. Het is in die periode tussen beiden Wereldoorlogen, dat Duitsland met de Weimar Republiek voor het eerst een echte liberale democratie werd. Ondanks een uit liberaal-democratisch oogpunt voortreffelijke grondwet gleed Duitsland niettemin vrij spoedig op formeel democratische wijze af in het totalitaire bewind van Hitler. Na aanvankelijke aarzeling distantieert Thomas Mann zich dan openlijk van dat bewind. En daarmee ziet hij zich genoodzaakt als cultuurdrager zijn langgekoesterde a-politieke houding op te geven en spoedig daarna met zijn gezin uit te wijken naar Zwitserland. In 1938 emigreert hij vervolgens naar Amerika na eerst twee reizen naar de VS gemaakt te hebben.

Daar zette hij zijn werk als schrijver onverdroten voort met onder andere twee grote romans, te weten Lotte in Weimar en Doctor Faustus. In die laatste roman, die hem het liefste was, onderzoekt Mann de klemmende vraag, hoe uit de Duitse en Europese cultuur het fascisme en het nationaalsocialisme en de daarmee samenhangende excessen konden voortkomen. Hij ontplooide voorts nieuwe maatschappelijke activiteiten als gasthoogleraar (lecturer in Humanities), consultant in Germanic Literature van de Library of Congress en het maandelijks verzorgen van radiolezingen naar Duitsland (van 1940 tot eind 1945). In 1944 wordt hij zelfs Amerikaans staatsburger.

Werd Thomas Mann als gevierd Duits schrijver met veel egards bejegend en geëerd in Amerika (onder andere met een ere doctoraat) en uitgenodigd voor lezingen, redevoeringen en dergelijke, spoedig na de Tweede Wereldoorlog verandert dat vanwege het groeiende Koude Oorlogsklimaat aldaar met de geruchtmakende politieke terreur van Mc Carthy als gevolg. Hij voelt zich dan niet langer thuis in Amerika. En in 1952 besluit hij na enkele reizen naar Europa daar weer naar terug te keren en zich opnieuw te vestigen in Zwitserland. In die laatste jaren van zijn leven geniet hij volop van alle loftuitingen die hem als groot schrijver toegezwaaid worden, zeker ook in Duitsland. De ontwikkeling van zijn werk hangt nauw samen met deze hele dramatische periode van de Duitse geschiedenis zoals de Nederlandse biografe helder in het licht stelt.

Transitie naar moderniteit als verbindend thema

Het verbindende thema in dat werk is de ingrijpende transitie van de autoritaire en hiërarchische denk- en levenssfeer van het traditionele Duitsland waarin Thomas Mann opgroeide naar de moeizame aanvaarding van de liberale en democratische beginselen van de moderniteit; een transitie die zoals gezegd in eerste instantie in de Weimar Republiek mislukte, maar op voorbeeldige wijze gestalte krijgt in de Duitse Bondsrepubliek zoals we die nu kennen. Die zo pijnlijke transitie weerspiegelt zich op markante wijze in het leven en werk van Thomas Mann. Wat in deze biografie heel goed tot uiting komt is hoe het autoritaire en hiërarchische denken van het traditionele Duitsland in de praktijk nog lang nawerkt in de maatschappelijke omgang van deze schrijver en zijn familie. Dat manifesteert zich vooral in een sterk ontwikkeld en beleefd standsbewustzijn; dat ook nog duidelijke sporen achterlaat in de levenshouding van zijn kinderen, vooral in zijn oudste zoon Klaus en zijn dochter Erika.

In iedere periode van de juist geschetste geschiedenis van Duitsland zien we de doorwerking daarvan in het werk van Thomas Mann. Dat begint al in het fin de siècle waarin deze schrijver zijn eerste grote succes beleeft met zijn welbekende en later verfilmde roman De Buddenbrooks (1901), waarin hij het verval uitbeeldt van een grootburgerlijk koopmansgeslacht in Lübeck, een van de Duitse Hanzesteden. Het is een roman waarvoor hem in 1929 de Nobelprijs voor literatuur werd toegekend. Met deze roman valt hij al meteen op als Duits exponent van een Europese decadente stroming in het fin de siècle die zich onderscheidt door haar fascinatie voor noodlotsdenken, een bijzondere fascinatie voor de nachtzijde van het leven als bron van artistieke inspiratie, en voor doodsmystiek en een nostalgisch verlangen naar excentriciteit en exquise verfijning. Het is een thematiek die zijn sporen achterlaat in zijn verdere werk.  

Antagonisme tussen ‘Geist und Macht‘ als typisch Duits thema

Zoals gezegd koesterde Thomas Mann lange tijd de illusie dat hij als cultuurdrager boven de partijen stond en als zodanig een onschendbare status genoot. Hij verantwoordde dat in 1918 in zijn grote essay Betrachtungen eines Unpolitischen. Het is een typisch Duitse illusie die zich ontwikkeld heeft uit het in Duitsland gekoesterde antagonisme tussen ‘Geist und Macht’. Dat uit zich daar in een strikte scheiding tussen de dienaren van geestelijke en morele waarden en degenen die macht begeren en uitoefenen. Een van de traditionele beginselen van de Duitse universiteiten was lange tijd de opvatting dat een onpolitieke houding de beste garantie is voor wetenschappelijke objectiviteit.[1]

Het machtsmotief kon zich daar zodoende kritiekloos doorzetten. Het kreeg daar gestalte in een streven naar wetenschappelijk-technische en, daarop aansluitend, politieke wereldbeheersing. Dat culmineerde in het totalitaire en op wereldwijde expansie gerichte beheersingssysteem van het Derde Rijk.

De wijd verbreide haat tegen Duitsers die in de 20e eeuw in Europa te bespeuren valt, is in Duitsland van meerdere zijden[2] geïnterpreteerd als reactie op de fanatieke wijze waarop dat land zich in die eeuw heeft laten voortstuwen door een teugelloos geworden machts- en beheersingsmotief. Van die noodlottige scheiding van ‘Geist und Macht’ is ook Thomas Mann slachtoffer geworden. Pas laat ontdekte hij de desastreuze gevolgen daarvan.

Schaduwzijden

Bij alle succes als schrijver dat afstraalde op zijn hele familie en het leven van zijn kinderen sterk stempelde, waren er ook schaduwzijden in zijn leven, die in deze biografie de nodige aandacht krijgen. Twee zussen van hem pleegden zelfmoord evenals twee van zijn vijf kinderen. Als mogelijke verklaring van dat relatief hoge zelfmoordpercentage in één familie wordt gewezen op het hoge ambitieniveau van deze familie. Al zijn kinderen groeiden op in de schaduw van een beroemde vader waarvan zij zeker maatschappelijk voordeel hadden, maar waaronder zij ook gebukt gingen, vooral de kinderen die eveneens zijn ambitie als schrijver koesterden.

Dat gold in het bijzonder voor zijn oudste zoon Klaus die hunkerde naar de waardering van vaderszijde voor zijn schrijverschap. Maar die waardering werd hem van vaderszijde slechts op afstandelijke wijze bewezen. Beleefde Thomas Mann zijn eerste en meest hartstochtelijke liefde voor een vriend van hem, maar beschouwde hij die periode van sterke homo-erotische ervaringen in zijn leven als een fase die doelbewust overwonnen moest worden, zijn zoon Klaus deelde die homoseksuele neigingen eveneens en beleed en praktiseerde die ook openlijk. Een en ander leidde, gestimuleerd door hardnekkige suïcidale neigingen, tenslotte tot zijn zelfmoord na enige mislukte pogingen daartoe.

Van jongs af aan kregen de kinderen van Thomas Mann ingepeperd dat het er in het leven om ging iets bijzonders te presteren. Dat legde een permanente druk op hun schouders. Al zijn kinderen presteerden ook iets bijzonders. Maar vaders lat bleef in hun ogen wel erg hoog liggen.

Opvallend is dat Thomas Mann ondanks zijn grote succes bijzonder behoefte had aan een continue bevestiging daarvan. Hij was, zou men tegenwoordig zeggen, een authentieke narcist. Tot het einde van zijn leven genoot hij intens van alle lof die hem ten deel viel en waarop hij recht meende te hebben. Vandaar dat hij ook verwachtte overal met de nodige égards bejegend te worden. Hij erkende dat ook zonder meer in zijn dagboeken waarin hij zichzelf omschrijft als een afstandelijke, niet erg aardige man, humeurig, sceptisch en achterdochtig in de omgang en hongerend naar continu begrip. Voor kritiek stond hij nauwelijks open.

Niettemin een grote en unieke geest met een rijk en veelzijdig oeuvre dat op literaire wijze op hoog niveau belangrijke filosofische vragen aan de orde stelde; een Duitse Europeaan die er in zijn leven in slaagde een brug te slaan tussen twee invloedrijke denkrichtingen in de moderne Europese cultuur die daarop in onderlinge rivaliteit een sterk stempel gedrukt hebben: het Franse rationalistische verlichtingsdenken en de Duitse Romantiek als kritische tegenstroom daarvan.


[1] Zie B.C. van Houten, Tussen aanpassing en kritiek, 1970, p. 28; en Th. Geiger, Aufgaben und Stellung der Intelligentz in der Gesellschaft, 1949, p. 71

[2] Zie o.a. F. Foerster, Erlebte Weltgeschichte, 1869-1953, p. 31