Heeft conservatisme in Nederland geen voedingsbodem?

Civis Mundi Digitaal #19

door Wim Couwenberg

Heeft conservatisme in Nederland geen voedingsbodem?

Wim Couwenberg

1.       Kritische terugblik van peetvader hedendaags conservatisme in Nederland

Conservatisme heeft in Nederland geen voedingsbodem, concludeert Bart-Jan Spruijt, die wel de peetvader van het hedendaagse conservatisme in Nederland genoemd wordt. Hij doet dat in een artikel in het christelijk-conservatieve tijdschrift Clearfacts (voorjaar 2013) waarin hij terugblikt op de oprichting in 2001 van de Edmund Burke Stichting als platform voor conservatieve gedachtenvorming en waarvan hij één van de directeuren werd. In intellectueel opzicht heeft dit initiatief er zeker toe bijgedragen dat conservatisme in dit land ontdaan is van zijn hardnekkige negatieve imago. Maar als conservatieve denktank en tegenbeweging is het spoedig intern verdeeld geraakt en vastgelopen.[1] Dit noopt tot een kritische terugblik.

In haar zoektocht naar een adequate presentatie van een conservatieve boodschap voor deze tijd heeft die stichting zich in eerste instantie vooral georiënteerd op het neoconservatisme in Amerika. Dat wordt nu terecht als een fout erkend. Het neoconservatisme in Amerika ontleent zijn politieke inspiratie en oriëntatie aan de liberale triomf in de Koude Oorlog en is in eerste instantie geleid door voormalige linkse intellectuelen die zich daarmee afzetten tegen hun linkse verleden. Vervuld van die triomf, is het een nieuwe politieke variant geworden van de Amerikaanse liberale ideologie met haar streven naar wereldwijde verbreiding van de Amerikaanse boodschap van vrijheid en democratie. En in tegenstelling tot het nieuwe conservatisme dat zich in de jaren ’50 in Amerika met een heel andere boodschap presenteerde, is het tevens een nieuwe vaandeldrager geworden van het diepgewortelde Amerikaanse vooruitgangsgeloof en vertrouwen in wetenschap en techniek als probleemoplossers.[2]

De Edmund Burke Stichting ging het daarentegen om een cultureel programma met bekommernis om de morele grondslagen van de samenleving, om opvoeding, onderwijs en dergelijke. Zij had als zodanig veel meer gemeen met het juist genoemde nieuwe conservatisme in van de jaren vijftig in Amerika.[3] Dat was een groep van conservatieve intellectuelen die eveneens streefden naar herwaardering van het conservatisme en een theoretische ondersteuning daarvan. Het conservatisme van beide kenmerkt zich door een interessant mengsel van Europees conservatisme in de zin van Edmund Burke en bepaalde liberale verworvenheden. Beide tonen ook een scherp oog voor de keerzijde van het sinds de Verlichting oprukkende moderniseringsproces. Het conservatisme van de Edmund Burke Stichting benadrukte sterk het cruciale belang van de innerlijke orde die door gewetens- en karaktervorming van jongsaf aan moet worden aangekweekt. Want de bron van alle kwaad is in deze optiek gelegen in de mens zelf. Het is dus niet alleen een politieke filosofie van conservatieve snit, maar legt ook grote nadruk op het belang van pedagogische waarden als voorwaarde voor een goede samenleving, in het bijzonder op dat van sociale en zelfdiscipline.[4] Het belang daarvan is door de negatieve effecten van de emancipatorische jaren zestig opnieuw onderstreept.

Ook het emancipatiestreven van die jaren is blijven steken in een uiterlijke vrijmaking van knellende banden en repressieve structuren. Er was opnieuw te weinig aandacht voor emancipatie in de zin van een bewustzijnsontwikkeling naar innerlijke vrijheid hand in hand met innerlijke discipline. De nadruk op het belang van dit alles is ongetwijfeld een sterk punt in de conservatieve cultuurkritiek op de progressieve intenties en pretenties van die jaren. In linkse kringen begint men daar de laatste jaren meer oog voor te krijgen. Een bescheiden poging daar wat aan te doen was het project van de stadsetikette waar in verschillende gemeenten mee geëxperimenteerd werd om zodoende wat meer sociale discipline in het maatschappelijke verkeer aan te kweken.

De grootste vergissing van zijn stichting, stelt Bart-Jan Spruijt, was vooral dat zij de deuren wagenwijd openzette voor Geert Wilders in de verwachting dat de door haar beoogde conservatieve beweging rond deze oud-VVD politicus gestalte zou kunnen krijgen. Dat wordt echter onvoldoende toegelicht.

2.       Waarom ontbrak zolang de voedingsbodem voor een respectabele conservatieve richting in Nederland?

Dat hier zo lang de voedingsbodem ontbrak voor een respectabele conservatieve denkrichting heeft verschillende oorzaken. Behalve de negatieve connotatie die daaraan is gaan kleven heeft dat te maken met de geringe invloed van de Romantiek op onze cultuur. Door Duitse auteurs uit de tijd van de Romantiek werd dat al geconstateerd[5] - het romantische verlangen is iets dat de nuchtere Nederlander vreemd is, zo merkten zij op - en de bekende Duitse filosoof H. Plessner bevestigde dat op zijn beurt in zijn afscheidsrede aan de Groningse universiteit. Dat de wetenschappen die in de Romantiek ontstaan zijn zoals de taal-, geschied- en kunstwetenschap en volkenkunde pas betrekkelijk laat in het Nederlandse universitaire bestel als zelfstandige disciplines zijn opgenomen, in s in het licht hiervan evenmin toevallig als het feit dat romantisch hier in een politieke context geen gunstige klank heeft. Door de Groot-Nederlandse gedachte een romantische stempel op te drukken, werd zij op subtiele wijze gedesavoueerd. Maar in seksuele relaties roept romantisch ook hier nog altijd positieve gevoelens op.

De ontwikkeling van conservatisme als politieke denkrichting hangt nauw samen met de Romantiek als de grote tegenbeweging van de Verlichting. In die zin is het verwant met de christelijk confessionele richting die zich na de oorlog steeds meer presenteert als christen democratie. Die richting wordt in de literatuur en in de publieke opinie tot de conservatieve tegenstromingen van het liberale concept van de moderniteit gerekend. Maar in de Nederlandse variant van de christen-democratie stuit dat op grote weerstand. De C van CDA staat niet voor conservatisme, compromis of conformisme. Die C staat voor een eigen christendemocratische politieke overtuiging, verklaart in 1990 nadrukkelijk het rapport van het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA, getiteld Publieke Gerechtigheid. In lijn hiermee is conservatisme in christendemocratische kringen lange tijd als etiket principieel afgewezen. Dat komt niet zozeer omdat conservatisme per se onverenigbaar zou zijn met een evangelisch geïnspireerde politiek zoals van die zijde jarenlang gesteld is,[6] maar vanwege de negatieve connotatie daarvan. Dankzij de eerder gestelde rehabilitatie van het conservatisme is het in het CDA inmiddels niet langer taboe, mits het als sociaal conservatisme gepresenteerd wordt.

3.       Hoe conservatief is Nederland?

3.1. Conservatisme is formele en in materiële zin

Wil een conservatief alternatief van de grond komen, dan moet er wel helderheid komen over wat daaronder te verstaan valt. Met het oog daarop is het lijkt mij nuttig onderscheid te maken tussen conservatisme in formele en materiële zin. In de eerste betekenis heeft het betrekking op het streven naar handhaving van de bestaande orde en manifesteert het zich in tweeërlei zin:

(1) de bestaande orde wordt als iets definitiefs beschouwd en iedere verandering wordt derhalve afgewezen;

(2) veranderingen worden aanvaard voorzover die nodig zijn om de bestaande orde in stand te houden.

In het eerste geval is er sprake van star of statisch, in het tweede geval van dynamisch of reformistisch conservatisme; ‘preserve by changing’ zoals Edmund Burke conservatisme in die tweede betekenis kernachtig samenvat. Dit is ook het conservatisme zoals J.L. Heldring[7] dat sinds lang voorstond. Conservatief is in zijn ogen wie de stroom des tijds in goede banen wil leiden met zoveel mogelijk behoud van het goede van weleer. Een conservatief in deze zin laat zich niet primair leiden door een progressief geacht toekomstbeeld, maar denkt veeleer in termen van geleidelijke historische ontwikkeling, inclusief de noodzaak het historisch gegroeide aan te passen als veranderde omstandigheden daartoe nopen.

Conservatisme in materiële, dus inhoudelijke zin is gebaseerd op een pessimistisch mensbeeld - een geseculariseerde versie van de erfzonde - en duidt op het koesteren van integrerende waarden als eerbied voor gezag; een stabiele orde, geleid door elites; nadruk op een organische ontwikkeling en dus op traditie en continuïteit; nadruk ook op interne en externe veiligheid; historische ervaring en praktische overwegingen als richtsnoer van politiek handelen in plaats van abstract-rationele idealen en theorieën; en cultivering van religieuze bindingen en waarden als cement van de samenleving.

3.2 Van prudent conservatisme naar prudent progressieve denkrichting

Als we onze politieke cultuur toetsen aan beide betekenissen van conservatisme valt daarin meer een conservatieve dan een progressieve tendens op. Een neiging tot prudent conservatisme spreekt al uit typisch Hollandse spreekwoorden als:

zachtjes aan, dan breekt het lijntje niet; hardlopers zijn doodlopers; niet over één nacht ijs gaan; oude schoenen niet weggooien, voor je nieuwe hebt; de kat uit de boom kijken; en pappen en nathouden als typische uitdrukking van de Hollandse regeer- en bestuursstijl.

Die neiging spreekt niet minder uit de heel geleidelijke aanpassing van ons politiek bestel, ons binnenlands bestuur en onze politieke verhoudingen en cultuur aan veranderende omstandigheden. Illustratief is zeker ook de moeizame aanpassing van ons omroepbestel aan de gevolgen van de ontzuiling sinds de jaren zestig. Daar is men nog steeds mee bezig op een typisch dynamisch-conservatieve wijze: bereidheid tot aanpassing aan veranderde omstandigheden voor zover nodig om het oude omroepbestel zoveel mogelijk in stand te kunnen houden. Dat dit alles mede te maken heeft met onze consensustraditie behoeft geen toelichting.

Wel is er in de literatuur sinds de jaren zestig een neiging die cultuur een - zij het prudente - progressieve geesteshouding toe te schrijven. Als ik beweer dat onze politieke cultuur meer neigt in conservatieve dan progressieve richting, doe ik dat wel met de restrictie dat conservatisme in formele zin hier een dynamische inslag heeft en in materiële zin sinds de jaren zestig ondergraven is door links-libertaire invloeden die jarenlang zelfs de overhand gekregen hebben met een vergaande liberalisering van de publieke moraal als uitvloeisel en resulterend in vrije seks, legalisering van abortus, homoseksualiteit, prostitutie en euthanasie en invoering van homohuwelijk, gedoogbeleid inzake coffeeshops en dergelijke.

3.3 Pragmatische en conservatieve ontwikkeling van het Nederlandse staatsrecht

Geen staat is zo behoudend als de Nederlandse, meent zelfs de politicoloog Ph. van Praag[8]. Onze staatsrechtelijke ontwikkeling is in ieder geval doordesemd van een conservatieve geest. Heel beperkte staatsrechtelijke aanpassingen worden hier dan ook al gauw als revolutionair ervaren. Zo werd bijvoorbeeld een voorstel tot invoering van volksinitiatief, in het conservatief geachte Zwitserland iets doodnormaals, in NRC Handelsblad als revolutionair gebeuren aangemerkt.[9] Afgezien van de Staatsregeling voor het Bataafse Volk van 1798 die met de Franse grondwet van 1795 als uitgangspunt meer beïnvloed is door abstract -rationele idealen en theorieën, steunt onze staatsrechtelijke ontwikkeling sinds 1814 voornamelijk op praktische overwegingen en historische ervaring met als keerzijde een constitutionele rechtsorde zonder een duidelijke coherente conceptie en samenhang. Vandaar dat zij zich leent tot heel uiteenlopende interpretaties over de meest fundamentele rechtsvragen.

Daar onze grondwet tot nu toe geen duidelijke uitspraak doet over de vraag naar de bron van het overheidsgezag vinden we daarover in onze staatsrechtelijke literatuur alle bekende soevereiniteitstheorieën terug. Over de vraag waar de hoogste macht gelegen is geeft onze grondwet evenmin duidelijkheid. Dat daarover de opvattingen eveneens sterk uiteen lopen en een hele reeks van instanties als hoogste orgaan vermeld wordt is dan ook niet verwonderlijk. Als zodanig wordt successievelijk het electoraat, de grondwetgever, de wetgever (koning, ministers en parlement), het parlement en de ministerraad genoemd. Over de relatie tussen regering en parlement (dualistisch of monistisch) bestaat evenmin duidelijkheid. Door die grondwettelijke onduidelijkheid is er ook nog steeds geen eenduidige staatsrechtelijke opvatting over het karakter van ons staatsbestel.[10] Dat het Nederlandse Parlement nog steeds als Staten-Generaal gepresenteerd wordt, wat herinnert aan een vertegenwoordiging van een middeleeuwse standenmaatschappij, en niet als Nationale Vergadering in de geest van onze Bataafse Republiek (1795-1806) zoals ook in andere democratieën gebruikelijk is en mijnerzijds in de jaren ’60 ook is voorgesteld[11], bevestigt die conservatieve oriëntatie.

In emancipatorisch opzicht behoort ons land lange tijd evenmin tot de koplopers. Zo werd de slavernij in onze koloniën pas in 1863 afgeschaft. Dat was het gevolg van een tweetal factoren: de afwezigheid van een anti-slavernij beweging van enig gewicht; en de financiële consequenties van die afschaffing, te weten de te betalen schadevergoeding aan de te onteigenen slavernijhouders. Dankzij de snel stijgende Oostindische baten die ons land ten deel vielen kon dat probleem tenslotte worden opgelost. Evenmin is ons land voorop gelopen in de emancipatie van de vrouw. Zo werd bijvoorbeeld de gehuwde vrouw pas in 1956 in juridische zin handelingsbekwaam gemaakt.

Continuïteit als opvallend conservatief kenmerk van onze politieke en maatschappelijke ontwikkeling uit zich ook in de taaiheid van onze burgerlijke mentaliteit en levensstijl. Ondanks alle linkse en artistieke aanvallen daarop sinds de 19e eeuw leeft die stijl in aangepaste vorm onverminderd voort als een van de kernelementen van onze Nederlandse identiteit. Ook een principieel antiburgerlijke beweging als het socialisme - om die reden lange tijd ervaren en behandeld als Fremdkörper in onze samenleving en pas in 1939 waardig bevonden om deel te nemen aan de regering - kon tenslotte niet veel anders dan zich aan onze burgerlijke mentaliteit aan te passen, al is dat een tijdlang nog wel verbloemd met socialistische retoriek. De politieke dubbelzinnigheid die daarvan het gevolg was verklaart het ambivalente karakter waar de socialistische beweging hier geruime tijd mee te worstelen had evenals het kameleontisch gedrag van haar politici zodra politieke macht binnen hun bereik leek te komen.[12]

Intellectueel conservatisme kleurt ook het politieke denken in Nederland. Al is het ideologische, in Nederland het verzuilde tijdperk verleden tijd, men blijft niettemin nog steeds denken in termen en tegenstellingen uit dat tijdperk. Het ontbreekt vooralsnog aan de nodige politiek-creatieve denkkracht om het nieuwe postideologische tijdperk te vertalen in nieuwe begrippen en verhoudingen.


[1] Zie nader R. Hartmans, Lang leve de linkse kerk, 2010, pp. 87-111

[2] Zie S.W. Couwenberg, Tijdsein, Civis Mundi Jaarboek 2011, pp. 133-135

[3] Zie P. Viereck, Conservatism Revisited, 1950; en R. Kirk, A Program for Conservatives, 1954

[4] Zie B.J. Spruijt, Lof van het conservatisme, 2003

[5] M. van Ackeren, Das Niederlandebild im Strudel der deutschen romantischen Literatur, 1992

[6] Zie o.a. A. Oostlander, Christendemocratische versus conservatieve politiek, Christendemocratische Verkenningen, september 1990

[7] J.L. Heldring, De conservatieve uitdaging, 2003, p. 15

[8] Geciteerd bij G. van Westerloo, Niet spreken met de bestuurder, 2003, p. 264

[9] Zie NRC Handelsblad (De Haagse Staat), 17 november 2003

[10] Zie voor deze problematiek S.W. Couwenberg, Westers staatsrecht als emancipatieproces, 1977, pp. 70-71 met verwijzing naar de betreffende staatsrechtelijke literatuur

[11] Zie Democratisch Centrum Nederland, Naar nieuwe politieke verhoudingen, tweede druk 1967.

[12] Zie J.A.A. van Doorn, Het socialisme als kameleon, 1992