Civis Mundi Digitaal #20
I Einde natiestaat
II Mondiale staatsvorming?
III Global Justice
IV Internationalisering civil society en burgerschap
Wim Couwenberg
I Einde natiestaat?
Toenemende verwevenheid met internationale omgeving
In het verleden is de staat als concept van politieke integratie, stabiliteit en continuïteit op ideologische gronden herhaaldelijk ter discussie gesteld. Het meest radicaal gebeurde dat door het anarchisme en (op termijn) het marxisme. Maar het is ook gedaan aan de hand van feitelijke tendenties zoals snel groeiende economische en culturele globaliseringprocessen, toenemende functionele aanpak van steeds meer transnationale problemen[1] en het ten einde lopen van de conventionele interstatelijke oorlog. In de visie van de militaire historicus M. van Creveld betekent dat ook het einde van de staat. Ontstaan en bestaan daarvan zijn immers nauw verweven met oorlogvoering[2]. Voor die scepsis is nochtans weinig reden[3]. Het eerder besproken fenomeen van falende staten heeft de cruciale betekenis van een adequaat functionerende staat opnieuw onderstreept evenals de kredietcrisis en de gevolgen ervan.
Is er dus weinig reden voor twijfel aan de overlevingskansen van de staat als zodanig, de vraag is wel of dat ook opgaat voor de huidige nationale gestalte ervan, het daarmee samenhangende systeem van internationale, in feite interstatelijke betrekkingen en het daarop gebaseerde volkenrecht. Daar wordt meer aan getwijfeld vanwege een aantal juist genoemde tendenties zoals economische en culturele globaliseringsprocessen en de toenemende functionele aanpak van steeds meer transnationale problemen. Dat resulteert in een transnationaal wereldnetwerk van internationale organisaties en een daarin opererende postnationale, technocratische en kosmopolitisch gezinde elite die al doende in de verleiding komt de relevantie van de nationale gestalte van de moderne staat achteloos weg te redeneren en daarmee ook de democratische verworvenheden daarvan.[4] Feit is in ieder geval dat de nationale staat steeds meer verweven raakt met zijn internationale omgeving en alleen nog toekomst heeft als onderdeel van een rijke verscheidenheid van statenverbindingen van intergouvernementele of transnationale aard.
Er ontstaat zodoende een nieuwe politieke wereldstructuur met spreiding van politieke macht over een breed scala van zeer ongelijksoortige actoren, met elkaar overlappende bevoegdheden en loyaliteiten en groeiende interdependentie tussen intern-nationale en internationale ontwikkelingen en problemen. Het is een ontwikkeling die wel vergeleken wordt met de middeleeuwse sociaal-politieke structuur en dienovereenkomstig getypeerd is als ‘New Mediavellism’. Elektronische informatie, zo betogen adepten van de digitale revolutie, spot met zo iets antieks als nationale soevereiniteit. Zoals de stadstaat van de Oudheid een sta-in-de-weg werd in de economische en politieke ontwikkeling en daarom is opgegaan in het Romeinse rijk, zo is nu volgens velen de nationale staat voorbijgestreefd door de historische ontwikkeling en een gepasseerd station geworden. ‘The national state is too small to solve the bigger problems and to big to solve the smaller problems of life’, zo heeft de Amerikaanse socioloog Daniel Bell de problematische situatie eens samengevat waarin de nationale staat nu verkeert.
Tegenover de in ontbinding verkeerde natiestaat en daarmee samenhangende nationale lotsverbondenheid wordt als alternatief een lans gebroken voor een radicaal lokalisme, voor een revitalisering dus van het kleinst mogelijke bestuurlijke niveau, de gemeente[5]. Zoals eerder uiteengezet, zie ik de ontwikkeling veeleer tenderen naar een organisch geworteld en pluralistisch geleed kosmopolitisme, dat wil zeggen de ontwikkeling van een besef van mondiale verbondenheid, dat rust op een bonte verscheidenheid van culturen, sociale en politieke structuren, talen, gebruiken en religieuze tradities; op het besef derhalve dat we leven in een complexe reeks van interdependent geworden kringen van menselijke activiteit met ieder een eigen identiteit en loyaliteit, zich uitstrekkend van het subnationale (lokale en regionale) tot het topniveau van de wereldmaatschappij.
Toekomst natiestaat
Het is m.i. te vroeg de nationale gestalte van de moderne staat achterloos af te schrijven, zoals dat niet alleen juistgenoemde postnationale, kosmopolitische elite geneigd is te doen, maar ook aanhangers van regionalistische stromingen die een machtsverschuiving beogen naar politieke integratievormen van subnationale en supranationale aard. Al is er onmiskenbaar een tendens in die richting, dit impliceert vooralsnog niet het einde van de nationale staat.[6] Dat einde, zo menen verschillende auteurs[7], zou trouwens ook het einde van de democratie betekenen. Buiten het politieke kader van de nationale staat valt in hun ogen geen effectief functionerende democratie te realiseren. Dat is echter wel degelijk mogelijk als regio’s zich ontwikkelen tot nieuwe staten en de EU tot een federaal georganiseerd Europa.
Hoe dit zij, de nationale staat behoort vooralsnog zeker niet tot het verleden. Allerlei staatloze volken eisen waar mogelijk nog een eigen nationale staat voor zich op. De meeste politici zien in die staat nog onverminderd de belangrijkste bron van politieke loyaliteit en soevereiniteit. Hoewel grensoverschrijdende rechtsvorming steeds belangrijker wordt - de exclusiviteit van het nationale rechtsstelsel is definitief doorbroken -, blijft de nationale staat niettemin onontbeerlijk als ankerplaats van internationale rechtsvorming. De implementatie en handhaving daarvan zijn ondenkbaar zonder de medewerking van nationale staten.[8]
In de nationale welvaarts- of verzorgingsstaten die in de tweede helft van de vorige eeuw tot stand komen als sociale aanvulling van de liberale rechtsstaat en democratie raken burgers ook veel sterker dan voorheen geïntegreerd in en afhankelijk van de natiestaat. Vandaar een sterke neiging de eigen collectieve welvaart en stabiliteit te beschermen tegen externe invloeden als economische globalisering en internationale migratiebewegingen en daarop te reageren met een defensief staatsnationalisme zoals economisch, etnisch en cultureel protectionisme en het koesteren van de nog resterende nationale soevereiniteit in het kader van de Europese Unie. In de geest van het taaie en vaak verzwegen staatsnationalisme is Europese integratiepolitiek op de keper beschouwd nog altijd meer gemotiveerd door nationale motieven en belangen dan door Europees idealisme. Vandaar dat de EU nu in tegenstelling tot de idealistische jaren ’50 voornamelijk gewaardeerd wordt als noodzakelijk geworden voorwaarde voor de instandhouding van de Europese natiestaten in de 21e eeuw.
Door het voortschrijdende mondiale integratieproces verandert de soevereine nationale staat van weleer ondanks tegenstrevende krachten wel stap voor stap in een interdependent en beperkt soeverein type staat waarin nationale identiteit en loyaliteit op termijn niet verdwijnen, maar wel aan betekenis zullen inboeten. De financiële, energie-, klimaat- en voedselcrises van deze tijd zijn een nieuwe impuls in de richting van meer internationale en transnationale coördinatie van besluitvorming en zullen zodoende een verdere beperking van nationale soevereiniteit nodig maken, naarmate die een effectieve besluitvorming over transnationale problemen meer in de weg staat.
II Mondiale staatsvorming?
Projectie staatsdenken op wereldniveau
Tegenover tendenties die heen wijzen naar Europese staatvorming op federale grondslag stelt zich de laatste jaren een eurosceptische tegenstroming, waarin de natiestaat ook in theoretisch zin uitgeroepen wordt tot het eindstadium van democratische staatsvorming[9]. In de staats- en volkenrechtelijke literatuur evenals in de algemene staatsleer heeft zich niettemin een reeks van prominente geleerden gemanifesteerd, die op theoretische gronden het proces van staatsvorming menen te kunnen doortrekken naar de organisatie van de wereldmaatschappij. Zij denken daarbij aan een ontwikkeling van nationale naar mondiale staatsvorming via regionale en mondiale processen van economische en politieke integratie.[10] Een prominent rechtsgeleerde als H. Kelsen - vertolker van de meest radicale versie van het rechtspositivisme, waarin staatsmacht en rechtsorde zonder meer samenvallen - heeft dat perspectief van een civitas maxima het scherpst gearticuleerd en uitgebeeld in een nieuwe wereldorde, waarin het ideaal van de eeuwige wereldvrede van Kant zijn ultieme juridische expressie vindt.
Uitgaande van de eenheid van het recht en het primaat van internationaal recht ziet hij dat perspectief gelegen in een federaal opgebouwde wereldstaat met een wereldregering die is toegerust met het geweldsmonopolie en daarnaast een internationaal gerechtshof dat op gezaghebbende wijze internationale geschillen beslechten kan, met zo nodig inschakeling van een internationale politiemacht. In feite keert zodoende het ius ad bellum, het oude recht van nationale staten om oorlog te beginnen, hiermee terug op mondiaal niveau in de vorm van politionele acties ter uitvoering van wat het Hof beslist heeft. Kelsen speculeert daarbij tevens op het geleidelijk afsterven van gevoelens van nationale identiteit en loyaliteit, het uitwissen van culturele verschillen tussen naties en de ontwikkeling van een algemeen geldende wereldmoraal. Het is wel een kosmopolitisme naar het model van de moderne Europese staat zoals rechtspositivisten die opvatten. Als we het ideaal van democratische legitimiteit in de gangbare staatscentrische zin ook doortrekken tot het mondiale niveau, wat Kelsen nalaat te doen, betekent dat uiteraard een grondige verandering van de politieke machtsverhoudingen in de wereld. Het blanke deel van de wereldbevolking zou zodoende als betrekkelijk kleine minderheid voorgoed onderworpen zijn aan de heerschappij van de niet‑blanke volken.
In de westerse literatuur is er overigens een denkrichting die een democratische ontwikkeling op mondiaal niveau niet wel mogelijk acht. Men gaat daarbij uit van juist genoemde staatscentrische opvatting van democratie.[11] Daar staat een andere denkrichting tegenover die de gangbare fixatie op de staat als drager van democratie los laat als niet langer houdbaar en democratische processen opvat als operationalisering van democratische waarden zoals besluitvorming op basis van rationeel overleg (deliberatieve democratie), openbaarheid van debat, publieke verantwoording van besluitvorming, transparantie e.d. In deze zin valt ook op mondiaal niveau, zo stelt men[12], een democratiseringsproces te realiseren. De ontwikkeling van een mondiale civil society met internationale non-gouvernementele organisaties (INGO’s) als draagvlak die met internationale politiek en internationaal bedrijfsleven deel uitmaken van een internationaal systeem van checks and balances, kan daartoe, zo verwacht men, een substantiële bijdrage leveren. Aan het slot (sub IV) kom ik hier nader op terug.
In een projectie van het traditionele staatsdenken op wereldniveau zien de meeste auteurs over internationale betrekkingen overigens niets. Zij zijn er veelal resoluut tegen vanwege de vergaande concentratie van macht, die dat impliceert[13] en zoeken daarom naar nieuwe politieke formules,[14] zoals een functionele aanpak van de internationale problematiek. Bepaalde transnationaal geworden belangen worden bij die aanpak ter behartiging toevertrouwd aan intergouvernementele of supranationale instellingen of organen.[15] In de praktijk vindt die aanpak steeds meer weerklank. De snelgroeiende mondiale verwevenheid van de financieel-economische sector noopt ook tot zo’n inter/transnationale samenwerking en coördinatie. Bij de kredietcrisis is het ontbreken daarvan op pijnlijke wijze aan het licht getreden.
Amerika’s mislukte greep naar soevereine wereldmacht
In de discussie over eventuele mondiale staatsvorming is een belangrijk punt uiteraard de vraag langs welke weg we daartoe kunnen komen. Daarover nog een korte kanttekening. In de theorie van het wereldfederalisme gaat men ervan uit dat een democratisch gelegitimeerd federaal wereldgezag langs vrijwillige weg tot stand dient te komen. Daarmee wijkt men wel af van het gangbare proces van staatsvorming. Daarop aansluitend achtten prominente Nederlandse juristen als H. Krabbe, C. van Vollenhoven en B.V.A. Röling realisering van zo’n wereldgezag dan ook alleen plausibel als dat gebeurt langs de klassieke weg van hegemoniale machtsvorming. In zijn boek Politeia (1971) betreurde de cultuurhistoricus A. Vloemans het dat Amerika in de korte na-oorlogse periode waarin het over het exclusieve bezit van het atoomwapen beschikte niet de moed gehad heeft zich als soevereine wereldmacht op te werpen en zich als zodanig te vestigen.
Sinds Amerika overgebleven is als enige supermacht, is het de regering-Bush die niettemin een serieuze poging in die richting gedaan heeft. Die ligt besloten in de neoconservatief geïnspireerde Bush-doctrine, gericht op een Pax Americana als alternatief van het vredes- en veiligheidsconcept van de VN. In neoconservatieve ogen heeft dat systeem gefaald. Op het terrein van vrede en veiligheid dient Amerika daarom voorgoed het recht in eigen handen te nemen en te houden. In de Bush-doctrine wordt Amerika op dat terrein voor het eerst onverbloemd gelanceerd als soeverein (hoogste macht) en daarmee als politieke grondslag van een nieuwe wereldrechtsorde. In en door de oorlog tegen Irak is die doctrine voor het eerst in praktijk gebracht. De rechtmatigheid van oorlog is in de neoconservatieve optiek niet langer afhankelijk van VN-procedures. De VN wordt daardoor niet overbodig, maar in die optiek wel gereduceerd tot een instrument van Amerikaanse belangen en waarden. In de niet-westerse wereld heeft dat ertoe geleid dat de VN tijdens het bewind van president Bush en diens Bush-doctrine niet langer als onpartijdig gezien werd.[16] Over vraagstukken van oorlog en vrede en over de vraag wie of wat al of niet deugt in de wereld zijn het de VS die daarover in het neoconservatieve denken voortaan beslissen op grond van hun soevereine machtspositie als enige supermacht op mondiaal niveau; een positie die steunt op een onaantastbare militaire superioriteit dankzij een militair industrieel complex dat uitgegroeid is tot de grootste industrie ter wereld.
Als we de internationale machtsstrijd na de Koude Oorlog in historisch-politiek perspectief plaatsen, herinnert zij in zekere zin aan de postfeodale machtsstrijd die voorafging aan het proces van staatsvorming in Europa na de Middeleeuwen, toen de vorsten de grondleggers werden van het Europese statenstelsel door zich tegen alle verzet van hun feodale rivalen in de hoogste macht, dus de soevereiniteit, toe te eigenen met steun van hun juristen. Die beriepen zich daarbij op bekende Romeinsrechtelijke beginselen als ‘wat de vorst wil is kracht van wet’ en ‘de vorst is niet aan wetten gebonden’. In en door een reeks van succesvolle oorlogen is die soevereiniteit uiteindelijk erkend en is zij de politiek-juridische grondslag geworden van de verdere staats- en volkenrechtelijke ontwikkeling.
Onder president Bush is Amerika er evenwel niet in geslaagd op mondiaal niveau zijn soevereiniteitspretentie waar te maken. In de eerste helft van de vorige eeuw is het Duitsland geweest dat daartoe ook vergeefs een poging gedaan heeft.[17]
In dit verband is wel gewezen op het ontbreken van een imperiale ambitie om de Amerikaanse hegemonie als wereldrijk voor onbepaalde tijd te consolideren.[18] De Amerikaanse politiek is weinig geneigd lange termijn allianties te smeden met lokale heersende elites, zoals vroeger wereldrijken dat deden. Amerikaanse militaire betrokkenheid elders in de wereld is meestal slechts tijdelijk van aard. Amerika wordt daarom wel een ‘empire in denial’ genoemd. De neoconservatieve stroming in de Amerikaanse politiek, die onder president Bush de koers bepaalde, koesterde echter wel degelijk die imperiale ambitie. Suprematie is een voorrecht dat geen imitatie duldt, zo is de harde kern van de neoconservatieve Bush-doctrine kort samengevat.
III Global Justice
Als uitvloeisel van de behoefte aan global justice is zoals bekend een verdrag tot stand gekomen, het zgn. Statuut van Rome, dat voorziet in de oprichting van een permanent Internationaal Strafhof ter berechting van genocide (art.6), misdrijven tegen de menselijkheid (art.7), oorlogsmisdaden (art.8) en agressie (art.5 lid 2). Wat onder agressie te verstaan valt is echter niet gedefinieerd. Alle lidstaten erkennen voor al deze misdrijven automatisch de jurisdictie van dit Hof (art.12). Het gaat daarbij niet om berechting van staten, maar van individuen die zich aan deze misdrijven schuldig maken, regeringsleiders, staatshoofden en bevelhebbers niet uitgezonderd. Procedures worden geëntameerd door een der lidstaten, de Veiligheidsraad der VN of op initiatief van de Aanklager (art.13). De Aanklager die evenals de rechters van het Hof benoemd wordt door de vergadering van lidstaten is verantwoordelijk voor het onderzoek naar en de vervolging van verdachten en hij is onafhankelijk, dus aan niemand verantwoording schuldig (art.42). Al is het Hof formeel niet met universele jurisdictie bekleed, dat neemt niet weg dat het Hof krachtens het Statuut een zodanig brede jurisdictie krijgt, dat zij in die richting tendeert. Dit is vooral een punt van kritiek. Zoals gebruikelijk, heeft die jurisdictie wel een complementair karakter - zij vult de nationale rechtsstelsels aan - maar het Hof bepaalt zelf of het bevoegd is. Er is hoger beroep, maar alleen bij het Hof zelf.[19]
Het zijn vooral grote landen als de V.S., China, India en Rusland die zich tegen dit verdrag hebben verzet en de rechtsmacht van het Hof dan ook niet erkend hebben omdat zij daardoor teveel in hun politieke bewegingsvrijheid beperkt worden. Maar ook een klein land als Israël verzet zich om die reden. Om deze en andere redenen, stellen critici, is de uitvoering van dit verdrag een moeilijke opgave, zoals in de praktijk al gebleken is. Er zijn ook heel wat bruggen te slaan tussen de verschillende rechtsculturen in de wereld alvorens een mondiaal strafrecht te effectueren valt. In dit verdrag is men er wel in geslaagd een - zij het nog wankele - brug te slaan tussen het angelsaksische en het continentale rechtsstelsel. Eigenlijk loopt men met dit verdrag vooruit op de ontwikkeling van een federaal wereldgezag.
Vooralsnog zullen we ons waarschijnlijk nog voornamelijk moeten behelpen met supranationale rechtspraak op ad hoc basis zoals we die nu kennen in de vorm van het Joegoslavië-Tribunaal en het Rwanda-Tribunaal, al is ook deze rechtspraak politiek niet onomstreden. We stuiten ook hier op het probleem van selectieve rechtsbedeling en, evenals bij de Tribunalen van Neurenberg en Tokyo, op dat van overwinnaarsrechtspraak. We moeten niet de fout maken, zoals G.A.M. Strijards[20] in dit verband opmerkt, de internationale rechtsorde op te vatten in dezelfde zin als de nationale rechtsorde. Het internationale recht is daarvoor nog veel te onvolmaakt door het ontbreken van mondiale staatsvorming. Vandaar dat internationale straftrechtspraak nog lang in het teken zal staan van de heersende machtsverhoudingen en als gevolg daarvan een politiek karakter zal blijven dragen. Haar jurisprudentie blijft voorlopig getekend door het oude Romeinse gezegde: ‘Vae victis!’, ‘wee de overwonnenen’.
IV Internationale dimensie civil society en burgerschap
Als gevolg van het mondiale integratieproces krijgt de civil society in nationaal verband ook steeds meer een internationale dimensie en groeit zij daardoor uit tot een civiele wereldmaatschappij met internationale non-gouvernementele organisaties (INGO’s) als draagvlak en de elektrische snelweg als mondiale integratiefactor. In aansluiting daarop ontwikkelt zich een internationale versie van corporatief burgerschap dat steeds meer betrokken raakt bij de internationale aspecten van mensenrechtenbeleid, milieubeleid, gezondheidszorg en veiligheidsbeleid en van stond af aan bij ontwikkelingssamenwerking. Op sommige terreinen vervullen zij zelfs typische overheidsfuncties. Over het algemeen hebben zij echter geen internationale rechtspersoonlijkheid, zijn zij dus geen dragers van rechten en plichten op internationaal terrein (met uitzondering van het internationale Rode Kruis). Ondanks hun groeiende invloed op dat terrein, zijn het nog altijd de staten en internationale organisaties die daar als actor domineren.
Historisch gezien veronderstelt het concept van de civil society de staat als tegenhanger. En die ontbreekt op mondiaal niveau. Van een civil society op dat niveau kunnen we derhalve alleen spreken als we ons losmaken van die historische achtergrond[21]. Dat geldt trouwens ook voor het begrip wereldburger. Bij ontstentenis van een wereldstaat is dat burgerschap uiteraard van een andere aard dan het lokale en nationale burgerschap. Vanwege de graad van complexiteit van de wereldmaatschappij veronderstelt wereldburgerschap dat meer is dan een vaag kosmopolitisch besef, een intellectueel niveau van kennis en inzicht waaraan alleen een kleine bovenlaag van intellectuele, economische en politieke elites vooralsnog beantwoordt. Het kenmerkt zich door betrokkenheid bij de grote vraagstukken van de wereldmaatschappij en het vermogen maatschappelijke en politieke ontwikkelingen te situeren en te interpreteren in een mondiaal perspectief, dus met oog voor mondiale samenhangen, tendenties en oplossingen.
Heel de wereld is mijn vaderland, is een kosmopolitische kreet die aan Erasmus wordt toegeschreven. Wat Erasmus hiermee bedoelde, verwees echter naar het bekende Romeinse gezegde dat ook zijn motto was: ubi bene ibi patria, dat wil zeggen, waar ik mij wel voel is mijn vaderland. Dat welbevinden nu pleegt men nog altijd primair in kleinere verbanden te vinden. Voor Erasmus was dat niet anders. Dat vaderland was voor hem als geleerde de republiek der letteren, de omgang met gelijkgestemde geesten in Europa. En de wereld reikte voor hem nog niet verder dan Europa.
[1] Zie onder andere K.H.F. Dyson, The State Tradition in Western Europe, 1980, p. 282 e.v.
[2] M. van Creveld, The rise and decline of the state, 1999
[3] Zie nader S.W. Couwenberg, Einde van de staat en terug naar de middeleeuwen?, Tijdschrift voor Bestuurswetenschappen en Publiekrecht, januari 1996
[4] Zie Ch. Lasch, The Revolt of the Elites and the Betrayal of Democracy, 1995
[5] Zie Thijs Kleinpaste, Nederland als vervlogen bron, 2013
[6] Zie o.a. L. Van Langenhove, Power to the Regions, but not yet farewell to the national state, Europe’s World, Spring 2008
[7] Zie o.a. R. Dahrendorf, Die Krisen der Demokratie, 2002; en J.M. Guëhenno, Le Fin de la Democratie, 1993. Zie voor deze problematiek ook W. Weidenfeld (Hrsg.), Demokratie am Wendepunkt. Die Demokratische Frage als Projekt des 21. Jahrhunderds, 1996, i.h.b. hfd. VI, Die Internationalisering demokratisch Beantworten, pp. 311-391.
[8] Zie WRR-rapport, De toekomst van de nationale rechtsstaat, 2002
[9] Zie Thierry Baudet, De aanval op de natiesaat, 2012
[10] Zie bijvoorbeeld H. Krabbe, De moderne staatsidee, 1915, pp. 215‑224; Verdrosz, Völkerrecht, 1959, p. 8;J.H.C. Creyghton, Internationale anarchie, 1962; J. Tinbergen, Een leefbare orde, 1970, pp. 193‑195; Clark en Sohn, World Peace Through World Law, 1961; F. Ermacora, Allgemeine Staatslehre ‑ Vom Nationalstaat zum Weltstaat, II, 1970, pp. 1198‑1203; B.V.A. Röling, Inleiding tot de wetenschap van oorlog en vrede, 1968, pp. 61‑62; N.H. Kelsen, Peace Through Law, 1973; en D. Loose, Europa biedt de wereld de transcendentie van de macht, Civis Mundi, 1, 2004
[11] Zie bv. R. Dahrrendorf, Die Krisen der Demokratie, 2008; J.M. Guéhenno, Le fin de la Democratie, 1993; en E. Hobsbawn, Democratie kan slecht voor u zijn, Essay, De Groene Amsterdammer, 17 maart 2001
[12] Zie o.a. R.E.M. Lubbers, Limits to growth, Erasmuslezing 2000, p. 6; en B.J.M. Arts, Naar een mondiale democratie? De rol van niet-statelijke actoren, in: E.R. Engelen, M. Sie Dhian Ho (red), De staat van de democratie. Democratie voorbij de staat, rapport. Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, 2004, pp 95-113
[13] Zie o.a. A. Soeteman, De droom van het recht, 2000, pp. 52; en R.D. Kaplan, Het anarchistisch pandemonium, 2000, pp. 271 e.v.
[14] Zie voor deze problematiek Conditions of World Order (edited and with an introduction by Stanley Hoffmann), 1968, waarin verschillende opvattingen aan bod komen; John G. Stroessinger, The Might of Nations, 1969; World Politics (ed. Arend Lijphart), 1971; World Society (ed. B. Landheer, J.H.M. Loenen en F.L. Polak), 1971; en Richard W. Sterling, Macropolitics, 1974.
[15] Zie bijvoorbeeld Functionalism ‑ Theory and practice in international relations (ed. A.J.R. Groom en Paul Taylor), 1975. Belangrijk zijn vooral de volgende bijdragen: David Mitrany, Functionalism and theories of international political integration; Paul Taylor, Functionalism and strategies for international integration; A.J.R. Groom, Functionalism and World Society; en Charles Portland, Functionalism and theories of international political integration. Voor een meer juridisch georiënteerde publicatie zie W. Riphagen, Some reflections on functional sovereignty, in: Netherlands Yearbook of International Law, Vol. VI, 1975.
[16] Zie VN moet reputatie herstellen, NRC Handelsblad 24 mei 2008
[17] Zie F. Fischer, Griff nach der Weltmacht, 1961; idem Bündnis der Eliten. Zur kontinuität Machtsstrukturen in Deutschland 1871-1945, 1979
[18] Zie o.a. N. Ferguson, Colossus. The Price of American Empire, 2004; J. Gray, Zwarte Mis, 2007, pp. 228-229; en N.P. Logghe, Het Amerikaanse Rijk. Rijk bij Verstek, Tekos, 118, 2005
[19] Zie voor dit verdrag ’Rome Statute of the International Criminal Court, Ratification Status as of 14 May 1999’ en voor een kritische bespreking ervan o.a. Michiel Visser, Het International Strafhof op weg naar ’global justice’?, Civis Mundi 1/2, 2000
[20] Zie G.A.M. Strijards, Het proces Eichmann (1961), Ars Aequi 10, 2003
[21] Zie o.a. B. Landheer e.a., World Society, 1971; en M. Weber (ed.), Towards a Global Civil Society, 1995