Een vlammend betoog tegen de neoklassieke economie-beoefening

Civis Mundi Digitaal #21

door Cock Hazeu

Bespreking van: Frans Doorman, Crisis, Economics, and The Emperor’s Clothes. Why economics fails to deal with society’s economic, social and environmental problems, and what to do about it, Lulu Internet Publishers, 2013, 312 pp’s, ISBN 978-1-1105-84655-7

Een vlammend betoog tegen de neoklassieke economie-beoefening

dr.mr. C.A. Hazeu *

Bespreking van: Frans Doorman, Crisis, Economics, and The Emperor’s Clothes. Why economics fails to deal with society’s economic, social and environmental problems, and what to do about it, Lulu Internet Publishers, 2013, 312 pp’s, ISBN 978-1-1105-84655-7

Pleidooi voor een authentiek links programma

(1) De economische crisis waar we nu al ruim vijf jaar inzitten, heeft ook z’n weerslag op de economische ‘leer’, en met name de neoklassieke dominantie daarbinnen, die in z’n praktische beleidsimplicatie lijkt te zijn uitgemond in: (meer) welvaartsgroei door (betere) marktwerking. Ik wil niet suggereren dat dit recept nu over de hele linie is uitgewerkt, maar het is wel minder universeel werkzaam dan ons drie decennia lang is voorgehouden. De neoklassieke economische theorie is (nog?) niet op z’n retour, maar is wel enigszins in het defensief geraakt. Een neveneffect van de intellectuele ruimte die daardoor ontstaan is, is dat in de vakliteratuur heterodoxe economen de wind in de zeilen hebben gekregen. Begin dit jaar besprak ik in Civis Mundi al Tomás Sedlácek’s, De economie van goed en kwaad. De zoektocht naar economische zingeving van Gilgamesj tot Wall Street (2012) - een boek dat in de Westerse economenwereld behoorlijk de aandacht kreeg.

Maar al ruim vòòr de huidige economische crisis publiceerde Paul Ormerod The Death of Economics (1994) en Deirdre McCloskey The vices of Economists - The Virtues of the Bourgeoisie (1996). Nog Langer geleden was het John Kenneth Galbraith die tegen de hoofdstroom van de economische theorievorming inroeide. Deze drie auteurs vormen de voornaamste inspiratiebron voor het boek van Frans Doorman, van huis uit socioloog en met veel werkervaring bij de World Bank en andere internationale organisaties.

Frans Doorman’s boek telt ruim 300 pagina’s, maar laat zich lezen als een pamflet. Het is ook een opgewerkt pamflet. Doorman heeft een authentiek links programma, over o.a. een meer rechtvaardige wereldwijde inkomens- en vermogensverdeling, en het belang van milieuwaarden en duurzaamheid - hoewel dat laatste onderwerp pas ruim over de helft van het boek aan de orde komt. Verder houdt hij een pleidooi voor een veel belangrijker rol voor de overheid in de samenleving om dit programma te bereiken en allerlei aberraties van de kapitalistische markteconomie tegen te gaan. Die overheidsrol is ook nodig om meer en betere collectieve goederen te bewerkstelligen, zoals gezondheidszorg, openbaar vervoer en nutsbedrijvigheid. Vanuit dit programma bekritiseert hij de economische wetenschap, met name zoals die zich gemanifesteerd heeft in de economische hoogtij van de Reagan&Thatcher-jaren tot het aanbreken van de huidige economische crisis, vanaf 2007/2008. Doorman’s boek kant zich tegen de neoklassieke economie, en bij uitstek tegen de (te) ver doorgedreven neoklassieke economie.

Wat is het alternatief?

(2) Het is lastig om dit pamflet te bespreken, want als lezer werd ik heen en weer geslingerd tussen strijdige sentimenten: sympathie voor zijn programma, maar soms ook een "dat weten economen natuurlijk al lang", of een "dat heeft hij niet helemaal goed begrepen".

Economie is een sociale wetenschap, die gebruik maakt van exacte methoden. Dat maakt economie nog niet tot een exacte wetenschap. De meeste economen weten dat best en kennen ook de beperkingen van hun discipline. Het is, bijvoorbeeld, niet voor niets dat oud-directeur van het Centraal Planbureau (CPB), Coen Teulings, placht te zeggen dat economen niet erg goed zijn in voorspellen. Terwijl - voeg ik er aan toe - die kwaliteit om (aspecten van) de toekomst te kunnen voorspellen vaak als een vanzelfsprekendheid wordt toegeschreven aan economen in het algemeen, en bij uitstek aan die van het CPB. Het CPB probeert daarom steeds met toevoeging van nieuwe data en de laatste stand van de theorievorming de kwaliteit van z’n voorspellingen te verbeteren.

De meeste economen weten ook best dat niet alles draait om prijzen en markten, en dat eigenbelang niet de enige menselijke drijfveer is. Zelf ben ik public finance-econoom en opgeleid met het denkkader van de economische theorie van de collectieve goederen, dat met name redeneert vanuit de vraag bij welke ‘voorzieningstechnische’ eigenschappen een ‘economisch goed’ (en dat is niet alleen een huis, een brood , een auto, sigaretten en whisky, maar ook: onderwijs, gezondheidszorg, etc.) niet goed of niet volledig op een markt tot stand zal komen. Dan zijn er vormen van overheidsinterventie nodig om in die meer publieke goederen te voorzien. Kortom, Doorman’s kritiek is sympathiek, vlammend, goed geschreven en gedocumenteerd, maar heeft toch ook wat als bezwaar dat hij wel erg de redeneertechniek hanteert van: to set up a strawman and shoot it. En dat is jammer.

(3) Wat dit boek verder (nog) sterker had kunnen maken, is wanneer het naast de kritiek op de hoofdstroom van de neoklassieke economie, wat systematischer een alternatief of aanvullend kader van economische theorievorming had geboden. En eigenlijk ligt dat voor het oprapen. De auteur verwijst één keer (p. 196) naar Oliver Williamson (1932), maar lijkt bijvoorbeeld niet bekend te zijn met het werk van de - ons dit jaar ontvallen - Ronald Coase (1910-2012). Deze neo-institutionele economen, met hun concepten van transactiekosten, padafhankelijkheden, institutionele economie[1], etc. leggen de vinger op de tekorten van de neoklassieke economie, en met name in z’n blackboard-economics-aberratie. Die tekorten - de fenomenen die niet goed verklaard (kunnen) worden - zijn dus wel bekend, en geadresseerd, en, zou ik de auteur willen geruststellen: er is onder economen en in het economisch onderwijs een grote en groeiende belangstelling voor (neo)institutionele economie, gedragseconomie en verwante stromingen. Illustratief zijn ook de Nobelprijzen economie voor Coase (1991), Douglas North (1993), Daniel Kahneman (2002) en Williamson (2009).

(4) Ter afsluiting: Frans Doorman’s boek is een goed geschreven en vlammend betoog over een relevante problematiek: de dominante theorievorming onder economen, en hoe die de courante optiek en beleidsvorming bepaalt (of in ieder geval drie decennia lang heeft bepaald). Doorman is bereid om tegen die hoofdstroom in te roeien: het kan en moet anders, het denken en het doen - die twee domeinen zijn bij de auteur nauw verbonden en lijken soms bijna door elkaar te lopen. Doorman’s boek zal vermoedelijk in de eerste plaats niet-economen aanspreken; de meeste economen-vakgenoten daarentegen zijn in het algemeen wel op de hoogte van de beperkingen, nuances en zwakheden van de economische discipline en zullen daarom vermoedelijk minder snel ondersteboven zijn van deze kritiek.

*Cock Hazeu (Bureau voor Institutioneel-Economisch Onderzoek en Advies; IEOA) is algemeen en institutioneel econoom (EUR) en civiel- en publiekrechtelijk jurist (UL).


[1] Voor een introductie in de neo-institutionele economie: C.A. Hazeu, Institutionele economie. Een optiek op organisatie- en sturingsvraagstukken, tweede druk, Bussum: Coutinho, 2007.