Civis Mundi Digitaal #23
Wat de afgelopen jaren in publicaties en discussies in Nederland over nationalisme is opgevallen, is dat etnisch-nationalisme (primaat cultuurnatie en haar belangen) in dit land veel meer op afwijzing stuit dan staatsnationalisme (primaat staatsnatie en haar belangen), hoewel de ontaarding daarvan in de internationale betrekkingen veel meer in het oog springt, vooral als expansief en autoritair staatsnationalisme. Dat was ook een kwalijke stoorzender in de betrekkingen tussen communistische landen, in het bijzonder tussen de Sovjet-Unie en communistisch China, daar benoemd als grote mogendheden chauvinisme, en een regelrechte aanfluiting van het officieel beleden proletarisch en socialistisch internationalisme.[1] Nu is dat staatsnationalisme in plaats van het communisme de belangrijkste bron van politieke legitimiteit geworden voor de autoritaire regimes aldaar. In België is etnisch- en staatsnationalisme een continue bron van spanning en strijd om de voorrang. Etnisch, Vlaams (volksnationalisme) vecht daar permanent om de voorrang met het Belgische staatsnationalisme met de Franstalige minderheid en het koningshuis als draagvlak.
Staatsnationalisme is ook de belangrijkste rem op het Europese integratieproces. Dat dat hier op minder afwijzing stuit heeft te maken met het Nederlandse natiebesef. Dit land ziet en beleeft zichzelf namelijk veel meer als staats- dan als cultuurnatie. Vandaar dat de eigen taal hier als identiteitsbepalende factor veel minder erkend wordt dan in landen met een sterker cultureel zelfbewustzijn zoals Engeland, Frankrijk, Duitsland en andere landen.
In bepaalde situaties is staatsnationalisme in Nederland zelfs een breed gedragen politieke drijfkracht geweest. Dat was bijvoorbeeld het geval in de koloniale politiek van dit land, na de oorlog culminerend in de politionele acties als antwoord op het onafhankelijkheidsstreven van Indonesische zijde; in de Tweede Wereldoorlog, met cultivering van het onderscheid tussen goede en foute Nederlanders op basis van criteria, ontleend aan Nederlands staatsnationalisme; en de laatste tijd in het centraal stellen van Nederlandse belangen in de internationale politiek.
In de huidige discussie over de toekomst van de EU viert staatsnationalisme ook in Nederland hoogtij. Toen Charles de Gaulle als Frans president het primaat van de staatsnatie tot uitgangspunt van zijn Europapolitiek maakte en op grond daarvan niet verder wilde gaan dan een confederaal Europa, werd dat in Nederland verketterd als reactionair staatsnationalisme, omdat hij daarmee vasthield aan het primaat van de natiestaat en zijn belangen. Nu is men in dit land in meerderheid net zo nationalistisch als De Gaulle en is men om die reden ook tegen een federaal Europa zoals indertijd De Gaulle. De vergelijking met De Gaulle wordt wel angstvallig verzwegen.
Voor een Europees federatie is een Europees volk nodig als democratisch draagvlak. Dat is er niet, stellen eurosceptici. In etnisch-culturele zin klopt dat. Maar voor een democratisch staatsverband is alleen een staatsvolk nodig. En in een federaal Europa ontstaat vanzelf zo’n Europees staatsvolk als democratisch draagvlak. De multiculturele verscheidenheid in Europa is geen onoverkomelijk probleem voor een democratisch functionerende Europese federatie. Er zijn zoveel van dergelijke staten. In Europa is Zwitserland daarvan een mooi voorbeeld; een voorbeeld ook van een democratisch uitstekend functionerende staat. Door Europese federalisten is Zwitserland ook terecht ten voorbeeld gesteld.
S.W.C.