Heeft het Nederlands als wetenschapstaal nog toekomst?

Civis Mundi Digitaal #23

door Wim Couwenberg

Heeft het Nederlands als wetenschapstaal nog toekomst?

 

Wim Couwenberg

 

De oprukkende Engelse monocultuur werkt niet alleen verschralend, maar is bovendien een regelrechte bedreiging van het Nederlands als wetenschapstaal. Het communiceren van de wetenschap in een enkele wereldtaal dreigt de creatieve inbreng van andere talen en culturen te smoren. Het ontneemt iedere stimulans de eigen taal als wetenschapstaal nog verder te ontwikkelen. Dit betoogde in de jaren negentig de prominente Vlaamse jurist M. Storme in een rede over het Nederlands als wetenschapstaal die hij toen hield op uitnodiging van de Koninklijke Nederlandse Academie Van Wetenschappen.

Een ander krachtig protest tegen de toenemende verengelsing in universitair verband kwam in die jaren van de bekende journalist K.L. Poll. In zijn blad NRC Handelsblad nam hij daartegen in forse bewoordingen stelling. Waar al dat gekoketteer met Engels en met ‘internationalisering’ van de universiteit uit voortkomt, is een misvatting over het karakter van wetenschappelijk onderwijs en onderzoek en een misvatting over het verschil tussen eigen taal en vreemde taal, aldus Poll. Een briljante geleerde is niet iemand die goed Engels spreekt, maar iemand die uitblinkt in zijn vak. Als hij iets bijzonders te beweren heeft waarvan ook zijn collega’s in andere landen zullen opkijken moet dat natuurlijk worden vertaald. Niet door hem- of haarzelf, maar door iemand die weer uitblinkt in een ander specialisme, de beheersing van twee talen. Goed onderwijs hangt af van de persoonlijkheid en de didactische kwaliteit van de docent. Zijn persoonlijkheid komt tot uitdrukking in de formules die hij kiest voor zijn kennis en ideeën, in zijn woordenschat, in de liefde voor het vak dat van zijn proza afstraalt, kortom van zijn welsprekendheid. In andermans taal kan hij misschien wel een serie foutloze zinnen achter elkaar uitspreken, maar ze zijn grijs, arm, oninteressant. Iedere Nederlander die niet van jongsaf aan met twee talen is opgegroeid blijft in het Engels of in welke andere taal ook een amateur. Hij schiet tekort in zijn uitspraak, zijn intonatie, de variatie bij werkwoorden en adjectieven, in beeldspraak en anekdotes en in zijn tempo, aldus Poll.

 

Men komt ook tot het inzicht dat er toch niet zonder meer een directe relatie is tussen wetenschappelijke kwaliteit en de taal van een publicatie. Een open deur zou je zeggen gezien ook het feit dat de wetenschappelijke productie van grote geleerden in het verleden grotendeels in de landstaal geschiedde. Maar niet in dit land dat uitmunt in gebrek aan cultureel zelfrespect zoals schrijvers als bv. W.F. Hermans en G. Komrij herhaaldelijk geërgerd moesten constateren. Er is geen land in de wereld, aldus de socioloog Ernst Zahn, waar het Engels zo vanzelfsprekend als voertaal in wetenschap, handel, techniek e.d. geaccepteerd wordt als Nederland. Dat heeft waarschijnlijk te maken met onze neiging als handelsnatie de taal hoofdzakelijk op te vatten als praktisch instrument om te communiceren en onvoldoende oog te hebben voor de existentiële betekenis van de taal als expressie en basis van ons mens zijn.

Hoe dit zij, feit is dat we in dit verband onderscheid moeten maken tussen bètawetenschappen waarin men met elkaar prima kan communiceren in een simpel Engels wetenschappelijk dialect van niet veel meer dan duizend woorden, en al die takken van wetenschap waar de taal een veel belangrijker rol speelt zoals geschiedenis, rechtsgeleerdheid, sociale en politieke wetenschappen, wijsbegeerte, theologie e.d. Veel van die wetenschappen zijn ook veel nauwer verbonden met de specifiek nationale, i.c. Nederlandse situatie.

Relevant is in dit verband ook het rapport van de Comissie Nederlands als wetenschapstaal van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen onder voorzitterschap van de historicus prof.dr. W. Frijhoff. Deze commissie constateert dat de keuze voor het Engels wordt aangemoedigd door het universitaire beoordelingsbeleid. In sommige disciplines tellen publicaties in de eigen taal dan ook niet of nauwelijks mee. Het Nederlands als wetenschapstaal verdient nochtans bescherming, vindt de commissie. De overheid en de universiteiten moeten als dragers en hoeders van de eigen cultuur, en dus ook van de eigen taal, ervoor zorgen dat in de geesteswetenschappen en de gedrags- en maatschappijwetenschappen wetenschappers zich tweetalig kunnen ontwikkelen. In een tijd van internationalisering, gepaard gaande met de druk om in het Engels te publiceren heeft de Nederlandse cultuur ook in universitair verband “een Nederlandse blik nodig voor een Nederlands publiek”, aldus dit rapport dat verscheen onder de veelzeggende titel: Nederlands, tenzij (dat wil zeggen eigen taal eerst).

Ook in het hoger onderwijs heeft de eigen taal het primaat tenzij er gegronde redenen zijn om daarvan af te wijken. In de bachelorsopleiding verdient de eigen taal zonder meer voorrang. Onderzoek heeft heel duidelijk aangetoond dat Engelstalig onderwijs aan Nederlandse studenten in deze fase aanzienlijk minder effectief is wat de overdracht van wetenschappelijke kennis en wetenschappelijk inzicht betreft. Wetenschappelijke denkwijzen en argumentaties kunnen studenten zich dan het beste in de moedertaal eigen maken. Over de tweede (masters) fase zijn de meningen verdeeld. Een genuanceerde benadering ligt het meest voor de hand. Afhankelijk van de specifieke context valt te bekijken welke taal het meest adequaat is.

Vlaanderen, waar Nederlandstalig hoger onderwijs een zwaar bevochten verworvenheid is heeft zich de afgelopen jaren grondiger met deze kwestie bezig gehouden dan Nederland. Dat heeft daar geresulteerd in het Vlaamse structuurdecreet[1]. Dat gaat uit van het Nederlands als onderwijstaal voor hogescholen en universiteiten, maar opent wel beperkte mogelijkheden voor anderstalig onderwijs als dat voldoende gemotiveerd wordt (als de functionaliteit ervan voor de opleiding en de meerwaarde voor studenten worden aangetoond). In een Europese context waar deze kwestie overal een punt van discussie en verdeeldheid is is het van groot belang dat Nederland en Vlaanderen zoveel mogelijk gezamenlijk optrekken in het streven het Nederlands ook als wetenschapstaal te handhaven. Of is dit alles vechten tegen de bierkaai, en is het Nederlands als wetenschapstaal ten dode opgeschreven?

 



[1] Zie G. Duchâteau, De taalregeling hoger onderwijs in het goedgekeurde structuurdecreet, Vivat Academia, april/juni 2003