Civis Mundi Digitaal #26
Joep Dohmen en het echec van de (westerse) levenskunst
Giovanni Rizzuto
Geen levenskunstenaar
In een interessant debat over de zin en onzin van filosofische levenskunst verdedigde de nestor van de Nederlandse levenskunst, Joep Dohmen, zijn geesteskind tegen de aanvallen van voormalig Denker des Vaderlands, Hans Achterhuis.[1] Achterhuis vindt levenskunst maar niks, hij krijgt er naar eigen zeggen de kriebels van. Zijn grootste bezwaren zijn een overschatting van de menselijke autonomie en de terreur van algemene levenswijsheden die het individu met zijn persoonlijke levensverhaal tot leidraad moeten dienen. Op zijn beurt beschuldigde Dohmen Achterhuis van een gebrek aan kennis van zaken. Immers, volgens Dohmen heeft de levenskunst die hij bepleit wel degelijk oog voor kleine persoonlijke verhalen en staat zij kritisch tegenover een maakbaarheidsdenken. Inderdaad, wie de boeken van Dohmen heeft gelezen weet dat hij de broosheid en onvoorspelbaarheid van het menselijk bestaan benadrukt en daarmee kanttekeningen plaatst bij onze autonomie.
Filosofische levenskunst is een project dat een leven lang duurt en nooit haar beslag krijgt. Ondanks dat Dohmen ons hier voortdurend aan herinnert geeft een recent interview in de NRC (12&13-07-2014) niettemin een ontluisterend beeld van de man. De titel geeft de teneur ervan goed weer: ‘Mijn werk deugt, maar mijn leven is niet echt gelukt’. De hoogleraar aan de Universiteit voor Humanistiek die de pensioengerechtigde leeftijd nadert, geeft onomwonden en tot verbazing van menig bewonderaar te kennen helemaal geen levenskunstenaar te zijn. Een nogal opmerkelijke bewering voor iemand die zich zijn halve leven in woord en geschrift aan wijsgerige levenskunst heeft gewijd. Zijn ontboezeming licht hij toe door te verwijzen naar zijn grote ambitie en onverzadigbare werklust met als keerzijde een chronisch gebrek aan rust.
Filosofie als sublimatie van eigen onvermogen om te leven
Dit interview met Dohmen werpt de vraag op of dit het relaas is van een persoonlijk echec of ook iets zegt over het falen van het project van een laatmoderne westerse levenskunst. Heeft Achterhuis wellicht toch gelijk? Zoals gezegd is levenskunst geen gemakkelijke opgave. Integendeel, zij veronderstelt een voortdurende reflectie op handelen waarbij de kwaliteit van het eigen (intersubjectieve) leven centraal staat. Maar wanneer Dohmen met een aandoenlijke eerlijkheid zegt dat hij voornamelijk gedreven werd door dwangmatige ambitie en ijdelheid, moeten we concluderen dat hij nog niet eens begonnen is met levenskunst. Wat heeft hij dan al die tijd gedaan? Voornamelijk aan de zijlijn toekijken wat andere denkers erover hebben geschreven. ‘Filosofie is voor mij een sublimatie van mijn eigen onvermogen om te leven’ geeft hij zelf toe.
Deze houding van Dohmen herken ik en lijkt mij exemplarisch voor de laatmoderne levenskunst in het bijzonder en de moderne westerse wijsbegeerte in het algemeen waar theorie en praktijk uit de pas lopen. Ik probeer dit aannemelijk te maken in mijn recente publicatie Mediale levenskunst, een interculturele polyloog (Brussel, 2014). Hierin verwijt ik Dohmen, ondanks mijn respect voor zijn inspirerende project dat ons moet behoeden voor consumentisme, onverschilligheid en gedachteloosheid, evenals Achterhuis een overschatting van onze autonomie. Hij plaatst weliswaar kanttekeningen bij een overspannen vertrouwen in de maakbaarheid, maar toch blijft kritische reflectie nodig voor dat waar levenskunst om zou moeten draaien. Ironisch genoeg is Dohmen zelf het levende bewijs van zijn ongelijk. Blijkbaar gaapt er ook bij hem een onoverkomelijke kloof tussen theoretische bezinning en praktische toepassing. En hier wringt hem de schoen van de westerse levenskunst als zodanig, in ieder geval in haar seculiere varianten zoals bij de Stoa, Montaigne, Schopenhauer of Foucault. Illustratief is Schopenhauer die een ascetische levenskunst predikte maar er zelf geen boterham minder om at.
Alternatief: openheid voor heteronomie
Maar wat is dan het alternatief? Het antwoord is wat mij betreft een levenskunst die open staat voor de heteronomie of de/het Ander(e) (Levinas). Niet als besef van ons gedetermineerd zijn door allerlei anonieme economische en maatschappelijke structuren, maar van een ruimte die alles en iedereen verbindt. De Japanse filosoof Abe noemt dit ‘de bron van zijn en niet-zijn’. Dit is geen vage wijsgerige theorie maar een ervaringsgegeven. Zonder realisering van deze open ruimte blijft levenskunst een louter cerebrale activiteit die moeilijk vertaald kan worden naar de alledaagse praxis en niet beklijft. In het gunstigste geval is het project van Dohmen niet meer dan propedeuse tot de meer contemplatieve levenskunst die mij voor ogen staat. Deze is niet minder moeilijk maar (h)erkent de heteronomie als bron en context van onze Sitz im Leben.
In verschillende niet-westerse culturen beschouwt men deze open ruimte als uitgangspunt van menselijke betrekkingen en ethiek. Confucius zegt ergens dat mensen van nature dicht bij elkaar staan maar in de praktijk niet. Voor hem hebben solidariteit en menselijkheid (jen) een metafysisch fundament dat geworteld is in een letterlijk radicale ervaring. Deze komt ons evenwel niet aanwaaien noch kunnen we haar afdwingen. Het enige wat in onze macht ligt is proberen er ontvankelijk voor te worden door voortdurende oefening. Alleen vanuit een dergelijke ervaring kunnen de eerste schreden op het pad van de levenskunst gezet worden. De levenskunst die Dohmen propageert komt daar niet aan toe omdat ze de heteronomie ontkent en daardoor wel te vroeg moet eindigen.