Civis Mundi Digitaal #26
Het Nederlands als cultuurtaal sluipenderwijze op weg de tweede taal van de Lage Landen te worden?
Wim Couwenberg
Is er reden de doodsklok te luiden over het Nederlands als cultuurtaal?
In het voorlaatste nummer (24) heb ik al kort de vraag onder ogen gezien of het Nederlands als wetenschapstaal nog toekomst heeft. Conclusie: steeds minder. De gebondenheid van het denken aan een specifieke taal is wetenschappelijk uitvoerig gedocumenteerd. Maar dat dringt niet langer door tot de academische wereld, stelt de geestelijke vader van de Geert Grote Universiteit, Jeroen Buve.[1] We moeten daarbij, lijkt me, wel onderscheid maken tussen bètawetenschappen waarin men met elkaar prima kan communiceren in een simpel Engels wetenschappelijk dialect van niet veel meer dan duizend woorden; en al die takken van wetenschap waar de taal een veel belangrijker rol speelt zoals geschiedenis, rechtsgeleerdheid, sociale en politieke wetenschappen, wijsbegeerte, theologie e.d. Veel van die wetenschappen zijn ook veel nauwer verbonden met de specifiek nationale, i.c. Nederlandse situatie.
Hoe belangrijk nu is het in stand houden van het Nederlands als cultuurtaal voor de toekomst van onze Nederlandse identiteit? Dit is een vraag die zich steeds meer opdringt, nu we ons in Nederland opnieuw bezinnen op onze identiteit als natie. In de vorige eeuw is door Nederlandse schrijvers als bijvoorbeeld W.F. Hermans en H. Mulisch al de doodsklok geluid over het Nederlands als cultuurtaal, evenals door taalkundigen als C.L. de Bot[2] en H. Brandt Corstius[3]. Over zo’n 75 jaar zal het Nederlands de tweede taal van Nederlanders en Vlamingen zijn zoals Fries dat nu is voor de Friezen, voorspelde Mulisch in zijn dankwoord bij de uitreiking aan hem van de Prijs der Nederlandse Letteren in Brussel op 30 november 1995. Van meerdere kanten is al gepleit voor afschaffing van de eigen taal ten gunste van het Engels[4] zonder dat dat enige verontwaardiging wekt. Het verlies van de eigen taal wordt door kosmopolitisch gezinde intellectuelen probleemloos, ja zelfs blijmoedig tegemoet gezien.[5]
Onder druk van externe invloeden als Europese integratie, economische en culturele globalisering en de interne multi-etnische problematiek is er nu wel sprake van een zekere herleving van nationaal bewustzijn. Dat heeft inmiddels geleid tot een fors aangezette inburgeringspolitiek met betrekking tot gevestigde en nog te vestigen migranten. Essentieel onderdeel daarvan is het leren van de Nederlandse taal. Maar tegelijk wordt de status van die taal steeds meer ondergraven door de snel oprukkende verengelsing van ons taalgebied. In de sectoren die de komende jaren het meest bepalend zijn voor de verdere maatschappelijke ontwikkeling, te weten wetenschap, technologie en economie (het zogenaamde WTE-complex), is het Nederlands onmiskenbaar op de terugtocht. Voor wie in die sectoren wil meetellen wordt het Engels de toegangspoort tot de grote wereld van succes en aanzien. Acht op de tien Vlamingen en zeven op de tien Nederlanders verwachten desondanks niet dat het Nederlands de komende vijftig jaren plaats zal maken voor het Engels.[6] Maar dat is al weer 10 jaar geleden.
In 2004 is Suriname toegetreden tot de Nederlandse Taalunie.[7] En dat is een opmerkelijk gebeuren, al is dat niet als zodanig opgemerkt. Toen Suriname in 1975 onafhankelijk werd ging men er vooral in Nederland van uit dat die onafhankelijkheid pas compleet zou zijn als het Nederlands in Suriname als spreektaal verdwenen was. Als politiek correct gold toen ook dat men vóór afschaffing van het Nederlands in Suriname was. Van de zijde van de Taalunie was aanvankelijk dan ook weinig belangstelling voor samenwerking met Suriname. Ondanks die negatieve houding van Nederlandse zijde is het Nederlands in Suriname toch de meest gesproken taal gebleven. Dat heeft nu geleid tot toetreding van Suriname tot de Taalunie. Tien dagen nadat dat in Suriname feestelijk gevierd was, gingen er in de Nationale Assemblée aldaar echter al stemmen op van politici die lieten weten in de toekomst liever het Engels te zien als officiële taal van hun land. Als Nederlanders zelf de oprukkende verengelsing zo laconiek over zich heen laten komen, is het dan vreemd, als Suriname op termijn ook gaat kiezen voor het Engels?
Taal- en cultuurprotectionisme taboe in Nederland
In de 19e eeuw werd gewaarschuwd tegen een verduitsing van ons land. Nu zien we zoals L. Beheydt - Vlaamse taalkundige en voormalig hoogleraar ‘De Nederlanden in de wereld’ aan de Leidse Universiteit – constateert, steeds meer een slaafse onderwerping aan de globaliserende Engelstalige invloed en gaat ons land plat voor de globaliserende monocultuur van MTV, e-commerce en e-business en de chatters op internet. Mondiaal gezien wordt het Engels onweerstaanbaar de lingua franca. Maar daarnaast behouden andere talen niettemin hun bestaansreden als expressie van specifieke nationale identiteiten. In het EU-Handvest van de grondrechten is dat inmiddels bevestigd en verankerd. Eerbiediging van de taalkundige verscheidenheid wordt daar expliciet gewaarborgd (art. 22). Ook het Nederlands dient op die grond gekoesterd te blijven als volledig inzetbaar communicatiemiddel op alle niveaus. Dit vergt wel een doelbewuste taalpolitiek.
Maar een dergelijke politiek vindt in Nederland weinig weerklank, hoewel in de EU een beroep gedaan kan worden op de exception culturelle zoals voorzien in de culturele paragraaf van het Verdrag van Maastricht. Krachtens die uitzondering is het lidstaten toegestaan beschermende en stimulerende maatregelen te nemen ten gunste van de eigen cultuur en de vruchten daarvan niet bloot te stellen aan de wetten van de markt. Anders dan Frankrijk en Vlaanderen doet Nederland daar geen beroep op. Dat zou immers in strijd zijn met de openheid van onze cultuur. Taal- en cultuurprotectionisme zoals Frankrijk die voert zal, zo vinden tegenstanders, ook niet bestand zijn tegen de onweerstaanbaar geachte opmars van cultureel internationalisme.
Met zo’n defaitistische houding capituleert men al bij voorbaat. Paul Scheffer[8] spreekt in dit verband van de school der capitulanten die zich zonder enig verweer erbij neerleggen dat de Nederlandse cultuur op weg is op en onder te gaan in een Europese of wereldcultuur. Daar rekent hij ook de socioloog A. de Swaan toe vanwege diens stelling dat de cultuur zich uit zijn nationale bedding heeft losgemaakt, en dat we op weg zijn naar een vaderlandsloze cultuur[9]. Anderzijds behoort De Swaan tot de weinigen in onze spraakmakende gemeente die onze taal nauw verweven zien met onze nationale identiteit en die taal zeker niet wenst prijs te geven. Ja, hij vindt zelfs dat Nederlanders zich terecht niet bekommeren om hun nationale identiteit omdat die vanzelf spreekt.[10] Maar dat getuigt van een nationaal zelfvertrouwen dat nauwelijks steun vindt in de realiteit. Maar als in de de Europese integratie beperking van nationale soevereiniteit in het geding is, wordt behoud van de Nederlandse soevereiniteit en identiteit ineens hoog opgespeeld.
Nadat in 1997 een poging mislukt is de eigen taal als officiële taal in de grondwet te verankeren zoals in veel landen gebruikelijk is, is mede op instigatie van het ANV[11] een nieuwe poging gedaan, maar opnieuw zonder het beoogde resultaat. Hoewel in symbolisch opzicht belangrijk, mogen we overigens van zo’n grondwettelijke verankering niet teveel verwachten. Men overschat daarmee de normatieve kracht van de Nederlandse grondwet. Bij ontstentenis van constitutionele rechtspraak hangt de handhaving ervan in feite af van de politieke wil van de wetgever. En die plaatst zich als dat zo uitkomt probleemloos boven de grondwet.
Er is overigens al enige juridische bescherming van onze taal in de wet Algemeen Bestuursrecht en het Taalunieverdrag (art 5 lid 3). In het onderwijs trekt men zich daar echter niets van aan. En dat geldt ook voor het ministerie van Onderwijs. Dat zou moeten toezien op de naleving hiervan in het onderwijs. Met steun van dit ministerie zien we in het basis- en voortgezet onderwijs niettemin de opmars van tweetalig onderwijs met Engels als instructietaal naast het Nederlands. Het tweetalig VWO dat mikt op de kosmopolitisch georiënteerde middenklasse wordt al gezien als een serieuze concurrent van het gymnasium.
Veel Nederlandse ouders vinden dat hun kinderen op een (nu nog half) Engelstalige school meer kansen in de wereld krijgen. Met Engels als wereldtaal wordt Nederlands als onderwijstaal steeds minder aantrekkelijk in hun ogen. In het hoger onderwijs rukt het Engels al steeds meer op als onderwijstaal. En blijkens eerder genoemd taalonderzoek, getiteld Taalpeil, verwacht zo’n 40 procent van de Nederlanders nu al dat het Nederlands op hun universiteiten op termijn door het Engels vervangen zal worden. Dat verwacht ook juist genoemde socioloog A. de Swaan.[12] Daar ziet hij geen enkele bedreiging in voor het Nederlands. Daar is die taal te robuust voor.
Naar een Engelstalige monocultuur?
Aan een bewuste taalpolitiek valt in Nederland waarschijnlijk niet meer te ontkomen, willen we het Nederlands als cultuurtaal voldoende in stand houden, en dus voorkomen dat het Nederlands de tweede taal van de Lage Landen wordt. Als cultuurtaal wordt onze taal vooral bedreigd op het terrein van de wetenschap. Wetenschappelijk personeel wordt steeds meer afgerekend op internationale publicaties in refereed tijdschriften en op hun internationale citations score. Dat heeft tot gevolg dat de criteria die Amerikaanse redacties, uitgevers en externe beoordelaars hanteren geruisloos worden overgenomen. Een eenzijdige bevoordeling van een bepaald type publicaties en onderzoek is daarvan het gevolg. Academische bevorderingen worden nu al bijna alleen nog gerelateerd aan publicaties in het Engels. Dat gebeurt ter wille van de internationalisering van hoger onderwijs. Maar wat als zodanig gepresenteerd wordt, is in feite anglisering of, nog juister amerikanisering ervan. Het leidt ertoe dat Nederlandstalige publicaties niet langer meetellen in de wetenschappelijke concurrentie en dat het belang van een eigen Nederlandse wetenschappelijke agenda op de achtergrond raakt, maar ook dat Duits- en Franstalige publicaties niet meer als internationale publicaties erkend en gehonoreerd worden.
Wetenschappelijke communicatie in een enkele wereldtaal waar dat alles op termijn op uitloopt, dreigt daarmee de creatieve inbreng van andere talen en culturen voorgoed te smoren. Zodoende ontstaat als men dat als zoete koek blijft slikken, meer en meer een Engelstalige monocultuur die iedere stimulans ontneemt de eigen taal als wetenschappelijke taal nog verder in stand te houden en te ontwikkelen. De bekende Vlaamse jurist Marcel Storme heeft daar enkele jaren geleden al voor gewaarschuwd. De eerder geciteerde socioloog De Swaan[13] spreekt in dit verband van een cultureel koloniseringsproces, de historicus Douwe Draaisma[14] van de averechtse effecten die dit eenzijdige internationaliseringsbeleid kan hebben op wat men er juist mee bereiken wil: kennismaking met andere culturen, denkstijlen en intellectuele tradities, met andere woorden, geestelijke horizonverbreding, intellectueel kosmopolitisme. Als je als land in de wetenschapsbeoefening de eigen taal verruilt voor het Engels als wereldtaal, kun je dat land maar beter opheffen, vindt de Nederland-kenner H. Pleij.
Regressief taalsentimentalisme?
De Commissie Nederlands als wetenschapstaal van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen heeft in 2005 in haar rapport Nederlands tenzij tegen die tendens duidelijk stelling genomen. Als dragers en hoeders van onze cultuur en dus ook van onze taal zijn de overheid en de universiteiten verplicht te bevorderen dat in ieder geval in de geestes-, gedrags- en maatschappijwetenschappen de beoefenaars daarvan het Nederlands naast het Engels als wetenschapstaal blijven cultiveren. Ook in een tijd van toenemende internationalisering dient de wetenschapsbeoefening mede een Nederlandse signatuur te behouden, aldus dit rapport dat verscheen onder de veelzeggende titel: Nederlands, tenzij (dat wil zeggen eigen taal eerst). De socioloog Dick Pels ziet daarin nog slechts een uiting van regressief taalsentimentalisme. We moeten ons, vindt hij, neerleggen bij het Engels als universeel en exclusief communicatiemiddel in de wetenschap, willen wij ons in de wetenschappelijke ‘ratrace’ staande houden. Wel moeten we ons verzetten tegen de dominantie van Angelsaksische, natuurwetenschappelijk georiënteerde publicatienormen in de wetenschap zoals die in Nederland opgelegd worden via de circuits van NWO en VSNU.[15] De vraag is echter of dat verzet nog effect sorteert als men zoals Pels bij voorbaat capituleert voor de interpretatie van internationalisering als anglisering.
Dat verzet klinkt opnieuw door in een nota van de Nederlandse Sociologische Vereniging, getiteld: Naar een evenwichtiger kwaliteitsbeoordeling van sociologisch onderzoek (2013). Dat verzet resulteert in grote verontrusting over die criteria. Die leiden er namelijk toe dat de sociologie beoefening steeds meer vervreemdt van de eigen samenleving. De ironie, aldus de nota, is dat het begrip publicatie in zijn tegendeel verkeert. Wat als zodanig telt bereikt niet langer enig eigen publiek, terwijl wat dat publiek wel bereikt, niet erkend wordt als publicatie. Er groeit nu een hele nieuwe generatie AIO’s op die nog nooit iets in het Nederlands geschreven hebben.
Van de zijde van de Nederlandse Taalunie, in 1980 opgericht als Nederlands-Vlaams instituut om de ontwikkeling en het gebruik van de Nederlandse taal te bevorderen, horen we niettemin een optimistische boodschap over positie en perspectief van de Nederlandse taal. Zij baseert dat optimisme vooral op de verspreiding van Nederlandstalige boeken en de bestudering van het Nederlands in het buitenland. Zij onderhoudt contacten met zo’n 180 universiteiten in veertig landen, waar Nederlands wordt gedoceerd. Dat moge zo zijn, al vroeg W.F. Hermans[16] in zijn tijd zich in dit verband wel af waarom buitenlanders zich nog zouden uitsloven Nederlands te leren, als Nederlanders zelf zo weinig achting hebben voor hun taal.
Maar afgezien van wat wellicht tot enig optimisme stemt, is het Nederlands in de sectoren die nu en in de komende jaren bepalend zijn voor de verdere maatschappelijke ontwikkeling, zoals gezegd wetenschap, technologie en economie – het zogenaamde W.T.E.-complex – onmiskenbaar op de terugtocht. Het Nederlands geniet in die sectoren steeds minder prestige. Onder het kopje Hollands handicap pleitte een financieel deskundige er zelfs al voor het Nederlands helemaal te vervangen door het Engels, zodat onze kinderen niet langer vanwege hun taal gehandicapt zijn op de internationale arbeidsmarkt.[17] Voor ieder die in juist genoemde sectoren wil meetellen, lijkt het Engels de toegangspoort te worden tot de grote wereld van succes en aanzien. Ook een voormalig top diplomaat als P. van Walsum ziet in handhaving van onze taal alleen maar een handicap. Afschaffen dus en vervangen door Engels, vindt hij. Vooralsnog is voor dit standpunt geen meerderheid. Maar op termijn ziet hij hierin een reële optie.[18]
Als het Nederlands verdwijnt, zal dat niet echt zijn omdat het bedreigd was, maar omdat de bovenlaag van de Nederlandstalige gemeenschap dat zelf zo wilde, constateerde Jos Wilmots in zijn afscheidscollege in 1999 als hoogleraar aan het Limburgs Universitair Centrum (nu Universiteit Hasselt). Zo is het! In de loyaliteit van die bovenlaag aan de eigen taal heb ik met hem niet zoveel fiducie. Een Nederlandse journalist, al jarenlang succesvol in de VS werkzaam als prominent lid van de redactie van de Wall Street Journal, bekende in een recent interview in de Volkskrant op de vraag wat hij het meest miste, dat dat voor hem de Nederlandse taal is. Dat is voor mij, stelt hij, herkenning, erkenning en gedeelde ervaring. Ik vind het fijn, aldus deze journalist, om, al stap ik alleen maar over op Schiphol, wat Nederlandse boeken op te pikken. Ik voel affiniteit met Nederlandse schrijvers en dichters. Die Nederlandstalige cultuur blijft een deel van mij. Dit is een bijzonder geluid, dat we onder expats zelden horen.
Hoe die snelle verengelsing te verklaren?
Vanwaar dat snel oprukkende Engels op steeds meer terreinen? De socioloog Ernst Zahn brengt dat in verband met onze Nederlandse identiteit als praktisch ingestelde handelsnatie. Als zodanig, stelt hij, heeft Nederland de eigen taal minder hard nodig als middel tot zelfexpressie en symbool van nationale eenheid. Veel Nederlanders denken er inderdaad ook zo over. Voor hen heeft de eigen taal voornamelijk een instrumentele functie. De kortgeleden overleden taalkundige P.C. Paardekooper noemde Nederlanders dan ook moedertaalmasochisten die met hun opvallende voorkeur voor Engelse leenwoorden steeds meer lijden aan anglomanie. Dat verklaart waarom de Vlaamse strijd voor handhaving van het Nederlands als cultuurtaal in België van Nederlandse zijde zo weinig gesteund is; waarom de publieke invloed van de Nederlandse letterkunde zo bescheiden is; waarom Nederland in tegenstelling tot andere koloniale mogendheden geen koloniale taalpolitiek gevoerd heeft (uitgezonderd in Suriname); waarom de verengelsing van het taalgebied daar sneller oprukt dan in andere landen op het continent; en waarom het belang van het leren van Nederlands door migranten er jarenlang veronachtzaamd is, ja het pleiten daarvoor aanvankelijk zelfs als cultureel racisme veroordeeld werd.
Die snelle verengelsing heeft waarschijnlijk ook te maken met ons nationale minderwaardigheidscomplex als cultuurnatie, met zo’n klein taalgebied. Wat zijn we maar een klein kikkerlandje, zijn we dan geneigd uit te roepen. Maar als het over economie gaat of over het Nederlandse voetbal, is er van een dergelijk minderwaardigheidscomplex ineens niets te merken.
Hoe belangrijk is het Nederlands als identiteitsbepalende factor?
Over de betekenis van de eigen taal als identiteitsbepalende factor wordt in Nederland en Vlaanderen verschillend gedacht. In Vlaanderen geldt de Nederlandse taal algemeen als een wezenlijk aspect van de eigen identiteit. Wel betoogde een Vlaamse deskundige in 2005 dat het Nederlands voor de gemiddelde Vlaming eigenlijk een vreemde taal is, die bovendien onderwezen wordt door taalleraren die dat Nederlands zelf niet eens beheersen. Het is niet mogelijk gebleken Vlamingen ertoe te bewegen hun geliefde dialect op te geven ten gunste van het algemeen (standaard)Nederlands. Hoogstens gebruiken zij een soort tussentaal tussen het eigen dialect en het standaardnederlands.[19] Die forse stellingname vond zowel van Nederlandse als Vlaamse zijde instemming. Doordat Vlamingen geen algemeen Nederlands (kunnen/willen) spreken dreigt een uit elkaar groeien van onze taal zoals die in Noord en Zuid gesproken wordt, zo wordt van verschillende kanten gevreesd.[20]
Beheersing ervan is geen vanzelfsprekendheid, meent ook de sinds jaren in Nederland wonende Vlaming Paul Wouters. Nederlands voelt aan als een tweede taal.[21] Dat wordt echter zowel van Vlaamse als Nederlandse zijde weersproken. Vlamingen spreken beter ABN dan Nederlanders, stelt bijvoorbeeld de Vlaming Marcel Thilt, presentator van het voormalige KRO-programma Tien voor Taal.[22] Dat vindt ook de Nederlandse journalist H. Scheffer, redacteur van Media Facts. Vlamingen doen er veel meer aan om het Nederlands zuiver te houden.[23] Nederlanders vinden bovendien dat het Nederlands van Vlamingen mooier klinkt. Dat vinden Vlamingen zelf ook, zo blijkt uit een groot representatief taalonderzoek van het Nederlandse taalgebied dat de Nederlandse Taalunie geëntameerd heeft bij gelegenheid van haar 25-jarig bestaan.[24]
In Nederland is men verdeeld over onze taal als identiteitsbepalende factor. Er is sinds lang een stroming die daar grote nadruk op legt, zoals bijvoorbeeld Nederlandse schrijvers als W.F. Hermans, Cees Nooteboom en G. Komrij, de journalist H.J.A. Hofland[25] (de taal is het eerste voertuig van iedere cultuur, vindt hij) en de vermoorde publicist en politicus Pim Fortuyn.[26] De vermaarde historicus P. Geyl[27] zag in de taalgemeenschap zelfs de belangrijkste en meest duurzame bron van nationale integratie en culturele identiteit. Op institutioneel vlak zijn het Algemeen Nederlands Verbond en het Genootschap Onze Taal daarvan de belangrijkste exponenten en de laatste tijd ook de Stichting Taalverdediging. Uitgangspunt daarbij is de opvatting dat de taal behalve een instrumentele ook een symbolische functie vervult. Maar in veel publicaties over de Nederlandse identiteit krijgt de eigen taal niet die ereplaats en associeert men haar eerder met bepaalde morele kwaliteiten als openheid, vrijheidszin, tolerantie e.d.
Ik behoor zelf tot de stroming die de eigen taal rekent tot een belangrijke identiteitsbepalende factor en die taal niet wil prijsgeven. Dat kan, zoals in Civis Mundi regelmatig betoogd, prima samengaan met een gelijktijdige inzet voor de ontwikkeling van een federaal Europa en met erkenning van een mondiaal integratie proces waarin die eigen identiteit relevant blijft als kenmerkend bindmiddel, al zal zij op termijn wel in zekere mate aan inhoud en betekenis inboeten.
[1] Zie D.J. Buve, Liber Universitatis, 2014, p. 11
[2] C.L.J. de Bot, Waarom deze rede niet in het Engels is, oratie KUN, 1994
[3] H. Brandt Corstius, Het Nederlands in de 21e eeuw, Ons Erfdeel, 5, 2000
[4] Zie o.a. P. van Walsum, Verder met Nederland, 2000, p. 120; H. van den Bergh, Exit Nederland, HP de Tijd, 15 oktober 2004; en D. Pels, Een zwak voor Nederland, 2005, p. 131-137
[5] Zie o.a H. Righart, Het einde van Nederland?, 1992; en P. van der Veer, Nederland bestaat niet, De Gids, september 2000
[6] Zie Taalpeil. De Nederlandse taal: feiten, cijfers en meningen, 2005
[7] Zie Suriname in de Taalunie, Neerlandia, 1, 2004
[8] P. Scheffer, Over zelfverheffing en zelfverloochening van een natie, NRC Handelsblad, 19 september 1992
[9] Zie A. de Swaan, Perron Nederland, 1991.
[10] A. de Swaan, Het Nederlands in het Europese talenstelsel, in: T. Zwaan (red.) Het Europese labyrint – nationalisme en natievorming in Europa, 1991, p. 215.
[11] Zie D. Wortel, Het ANV bepleit het Nederlands in de grondwet, Neerlandia, 3, 2005; en ANV-conferentie Nederlands in de grondwet?, Neerlandia, 5, 2004
[12] A. de Swaan, aw (noot 9), p. 215
[13] A. de Swaan, Nederlands tenzij of Engels mits… Het Nederlands als wetenschapstaal in een wereld die verengelst, in: J. de Groof e.a., Gedrag na Verdrag, 2004, pp. 43-49
[14] D. Draaisma Het verdriet van de kosmopoliet, Vivat Academia, okt./dec. 2005
[15] D. Pels, Verengelsing van Nederland is bepaald niet erg, NRC Handelsblad, 21 oktober 2005
[16] Zie NRC Handelsblad, 6 maart 1992
[17] Zie P.M.L. Frentrop, Corporate Governance, 2000, p. 20
[18] P. van Walsum, Verder met Nederland, 2000, p. 120
[19] Zie F. Debrabandere, Het echec van de ABN-actie in Vlaanderen, Neerlandia, 1, 2005
[20] Zie D. Wortel, De breder wordende kloof tussen Roosendaal en Essen, Neerlandia, 2, 2005; en C.J. Deleye, Herinneringen aan de ABN-actie, Neerlandia, 3, 2005
[21] P. Wouters, België-Nederland, 2005, p. 29
[22] Zie AD, 9 augustus 2005
[23] Zie. H. Scheffer, Het verdriet van Vlaanderen en Nederland, Media Facts, 4, 2005
[24] Zie Taalpeil. De Nederlandse taal: feiten, cijfers en meningen, 2005
[25] H.J.A. Hofland, Het vandalisme van de achteloosheid, NRC Handelsblad, 27 april 2001
[26] Zie P. Fortuyn, De verweesde samenleving, 2002, p. 377
[27] P. Geyl, Verzamelde opstellen, I (pp. 113-114) en II (p. 16), 1978