Corruptie en macht: de praktijk in vijf aspecten

Civis Mundi Digitaal #30

door Erwin van de Pol

Wat zijn factoren die corruptie in de hand werken? Hoe zit de praktijk van alledag er van dichtbij uit?

Ruim drie decennia loop ik rond in gemeenten als organisatie-adviseur. Ik heb veel politici en topambtenaren op lokaal niveau meegemaakt en politiek-bestuurlijke processen van nabij kunnen observeren, zowel aan de ambtelijke als aan de bestuurlijke kant. Deze ervaring heb ik opgetekend in een aantal eerdere artikelen, die ik hier samenvat en verder uitbouw [1]. Aan de hand van vijf aspecten probeer ik de praktijk te duiden, te weten:

  • Individuele omgang met macht door linkse of rechtse politici;
  • Het Johan Cruyff syndroom onder bestuurders;
  • Zand en klei bestuursculturen;
  • Functiemenging;
  • Oneindige goedheid.

Volgens Michel van Hulten komen de bevindingen in het onderzoekswerk binnen de ‘Corruptie en Integriteit’-groep van SAXION Academie Bestuur, Recht en Ruimte’ steeds meer op het punt dat corruptie niet zozeer iets is van ‘bruine enveloppes met geld’ maar veel meer verkeerd gebruik van macht verkregen door verkiezing of benoeming[2]. Dit gaat dan samen met gebrek aan controle en met ondoorzichtigheid van handelen. Bestrijding van dit misbruik maken van macht door politici en ambtenaren is persoonsgebonden, er zijn ‘daders’. Maar volgens van Hulten en de vakgroep wordt hun misbruik van macht mogelijk gemaakt doordat de systemen waarbinnen zij werken het toelaten, zo niet bevorderen.

Die systemen gaan we hieronder aan de hand van de vijf genoemde punten verkennen met een poging her en der ook verder te gaan dan de analyse en een oplossingsrichting voor te stellen.

 

Omgang met macht door linkse of rechtse politici

 ‘Macht verslijt slechts hen die het niet hebben’ is een bekende uitspraak van de Italiaanse politicus Giulio Andreotti[3]. Na verkiezingen treedt telkens een deels nieuwe lichting bestuurders aan. Ongetwijfeld allemaal mensen die bezield zijn door politieke idealen, levend met het idee dat ze het verschil kunnen gaan maken. En dat het wrakhout van de maatschappij aanspoelt in het openbaar bestuur, is natuurlijk beledigend voor mensen die alle schepen achter zich verbranden om de politieke gemeenschap te dienen.

Maar vaak zijn die schepen al een tijdje geleden verbrand. Iemand die in de politiek gaat, heeft daarbuiten natuurlijk ook al een leven gehad. En los van de bevlogenheid om iets te  betekenen voor partij en dorp, is er in dat niet-politieke leven vaak iets gebeurd dat de politieke ambities een zetje of zelfs een flinke duw heeft gegeven. Een traumaatje, dat gesublimeerd moet worden door een mooie openbare positie. Met macht. Dit is vaak aantrekkelijk voor rechtse politici, in veel gevallen niet van nature gewend in een ambtelijke biotoop te leven en vaak ook gekozen op anti-ambtenaren sentiment.

 Al een jaar of vijftien leg ik als begeleider van Colleges bestuurders een test voor, waaruit naar voren komt welke werkstijlen het meest bij ze passen[4]. Rechtse politici scoren zichzelf vaak hoog op macht, maar ook op relatiegerichtheid. Dat doen ze zelf, maar ook hun respondenten die het voor hen invullen. Daar zit dus vaak een opvallend goed zelfbeeld bij.

Ter linkerzijde is er iets interessanters aan de hand.

Links georiënteerde politici scoren zichzelf opvallend vaak zeer laag op macht. Maar de mensen met wie ze werken die ook de vragenlijst voorgelegd krijgen, herkennen in veel gevallen juist een zeer tot extreem grote sturing op macht bij dezelfde persoon. Ik ben het nu zo vaak tegen gekomen dat deze blinde vlek van veel linkse politici me begint te fascineren. Zo kom ik ook opvallend veel linkse politici tegen die in hun vrije tijd desgevraagd graag spelletjes spelen. Spelletjes in de zin van kaartspellen, bordspellen etc. Het spel op zich is belangrijk, beamen veel linkse politici. Sommigen geven aan daar meer van te genieten dan van de werkelijke uitkomsten. Politiek als bezigheid.

Als politiek een bezigheid is, een spelletje, en je doet het voor de macht en het spel, dan ben je weinig gevoelig voor externe impulsen in de vorm van gunsten of geld. Intimidatie van loyale ambtenaren voor de goede zaak gecombineerd met een scheef zelfbeeld ligt dan wel op de loer. Tot de wisseling van de wacht gaan dit soort politici door met hun spelletjes, ten koste van de goede relatie. Afscheid nemen van de politiek is bij deze mensen ook altijd pijnlijk en vol van rancune, zo is mijn ervaring.

 

Het Johan Cruijff syndroom

In de officiële FIFA documentaire over de WK finale van 1974 zit een minder bekende scene.

In de rust als iedereen van het veld is, blijft Flipper (Cruijff’s bijnaam bij Ajax in die tijd naar een populaire, kwetterende tv dolfijn) mekkeren tegen de scheidsrechter. Hij krijgt een gele kaart en Taylor heeft zijn hand al op de rode, tot van Hanegem Flipper meetrekt naar de kleedkamer.

 

Cruijff is niets veranderd, Nederland wel. Het Johan Cruijff syndroom, het altijd tot het uiterste gaan voor het eigen gelijk, met als belangrijk kenmerk eerst de man spelen, dan de bal, is meer en meer de gewoonte in bestuurlijk Nederland. In ruim 25 jaar aanwezigheid bij overheden zie ik de opmars van bestuurders met een persoonlijkheidsstructuur die gelijk hebben belangrijker vinden dan gelijk krijgen. Veel wat vroeger nog wel weer bij elkaar kwam na een paar goede gesprekken, lijkt nu bij voorbaat kansloos. Het Johan Cruijff syndroom als maatschappelijk probleem rukt op.

En dat gaat alleen maar erger worden in een maatschappij waar het individuele gelijk steeds belangrijker is ten koste van het collectieve belang.  Veel babyboomers gaan in deze tijd met pensioen en zijn inmiddels doende met het halen van hun uiteindelijke gelijk in besturen. In dit  Endspiel van een generatie die zichzelf meent te moeten verheffen tot de sleutel naar een blijkbaar nog steeds maakbare maatschappij, tiert het Johan Cruijff syndroom welig. En al heeft men een redelijk standpunt - ik noem maar wat: alle stoeptegels moeten recht liggen - dan kan dat uitsluitend zijn beslag krijgen door eerst keihard de man te spelen. En vervolgens krijgen we dan deel twee van het Johan Cruijff syndroom: eerst niet luisteren, dan veel praten, dan weer niet luisteren en tot slot intimideren. Of in omgekeerde volgorde.

Psychotherapeut Joost Bosland heeft als expert fenomenen als borderline en regressie over het populisme van Verdonk en Wilders gelegd in een interessant boek[5]. En bij veel populistische politici is het in de geschiedenis klassieke drieluik herkenbaar: elders afgewezen zijn, maatschappelijk in een doodlopende straat verkeren en een ruïneus privéleven.

En er is nog een trend zichtbaar. Het gaat om mensen met veel geld, tijd en kennis die er een dagtaak van maken op basis van één issue het politieke proces te beïnvloeden. Dat was een praktijk die tot in de jaren negentig voorbehouden was aan welvarende enclaves, bijvoorbeeld Gooise gemeenten. Nu staan we voor de uitdaging deze mensen die denken dat ze Yesterday zingend de poort hebben geopend naar de Nieuwe Tijd, te confronteren met hun enorme ego’s. Overal duikt het Johan Cruijff syndroom op in al zijn verwoestende egocentrisme.

Altijd de beste van zijn groep, decennia alleen maar jaknikkers om zich heen, wat had het toch mooi geweest voor Cruijff zelf, voor zijn club en als voorbeeldfunctie voor anderen, als Flipper in de rust van de WK finale het veld was uit gestuurd … Die wedstrijd verloren we toch. Zo’n leerervaring gun je iedereen, zeker in een verantwoordelijke bestuurlijke functie.

Maar het werkelijke probleem is dat u en ik als integere politiek geïnteresseerden (en dat bent u, want u heeft tot nu toe doorgelezen) niet in de politiek gaan, omdat we genoeg hebben van het Johan Cruijff syndroom. Een politieke cultuur is gebaat bij mensen die er nog een beetje zin in hebben om te participeren. Daar ligt een sleutel in het functioneren van het openbaar bestuur, het aangenamer maken voor simpelweg fatsoenlijke mensen die wellevende omgangsvormen in acht nemen. Die dus elkaar niet met koffie overgieten, kunnen lezen en schrijven, goed Nederlands spreken, niet elkaar’s auto klem zetten, niet mailtjes sturen aan de hele ambtelijke organisatie dat hun baas, de gemeentesecretaris, een klootzak is, kortom wat je allemaal niet mee maakt bij bestuurders in den lande.

 

Het leerstuk van de administratieve onbenulligheid komt hier om de hoek kijken. Het vergt veel administratief balanceerwerk om bestuurder te zijn. Bonnetjes bijhouden, kilometers registreren vooral. Bij vrijwel elke kwestie met bestuurders die over de schreef gaan, spelen reisjes een rol. Waar zijn die kilometers voor gereden en voor wie en door wie uiteindelijk betaald?

Een voorbeeld uit de praktijk. Een burgemeester declareert tot twee keer toe een ritje van ongeveer 150 kilometer vice versa voor een nevenactiviteit. Hij is een lijder aan het Johan Cruijff syndroom en denkt dat die nevenactiviteit belangrijk is voor zijn positie en dus ook goed is voor zijn gemeente via dit netwerk. De gemeentesecretaris, net verhuisd met schoolgaande kinderen, vindt het niet in de haak en tekent onder druk. De burgemeester wordt ontslagen nadat blijkt dat volgens een regeltje dat hij niet kende hij die twee ritjes niet had mogen declareren. Ook de gemeentesecretaris sleept hij mee in zijn val.

Deze enorme diefstal van de publieke zaak is volgens alle betrokkenen gevolg van administratieve onbenulligheid, hij kende de regels niet. Maar het gaat erom dat de betreffende burgemeester zijn gemeentesecretaris intimideerde.

 

Zand en klei bestuursculturen

In haar nieuwjaarsrede voor 2004 hekelde de toenmalige burgemeester Guusje Ter Horst van Nijmegen de ambtelijke cultuur en de bestuurscultuur van haar stad. Teveel onderling geregel, teveel ons kent ons. In de ogen van Ter Horst handelen Nijmeegse bestuurders, ambtenaren en burgers te vaak in een schimmig en ondoorzichtig niemandsland waarin zaken zich buiten de politieke en bestuurlijke vera ntwoording afspelen.

Komt dit doordat de elfde stad van het land zo klein is? Of doordat Nijmeegse ambtenaren nu eenmaal meer dan elders dingen doen die het daglicht niet kunnen velen? Of wellicht doordat de destijds relatief nieuwe burgemeester zelf niet mocht aanschuiven bij het geregel?

Er loopt een grens door Nederland. Die grens is nog het makkelijkst te zien op een kaart die grondsoorten en bodemtypen aangeeft. Maar ook een geologische kaart of een fraai gekleurd overzicht van reliëfvormen geeft aardig aan dat Nederland al heel lang een multicultureel land is. In de hoofden van de mensen op de klei gebeuren andere dingen, treffen we andere uitgangspunten aan dan op de zandgronden. De kustmensen, inderdaad uit de klei getrokken, geloven, zelfs zweren bij de waarheid. Dat is de waarheid die ze namelijk hebben afgesproken onderling. Een afspraak is een afspraak en iemand is betrouwbaar als hij zich aan zijn woord of het contract houdt. Regels zijn belangrijker dan respect.

Zo niet op het zand. Relaties zijn belangrijker dan regels en die relaties kunnen nu eenmaal veranderen. Wat waar is, is afhankelijk van waar je staat, er zijn nu eenmaal meer waarheden. Iemand is betrouwbaar als hij begrip heeft voor veranderde omstandigheden. Kortom, wat Fons Trompenaars het verschil noemt tussen universalistische en particularistische culturen[6].

En ja, de grens tussen zand en klei is inderdaad ook grotendeels de grens tussen katholiek en protestant. Dus tussen mensen die zichzelf, anderen en de wereld zien zoals het is en de typisch Noord-Europese en Noord-Amerikaanse zienswijze om jezelf, anderen en de wereld te zien zoals die zouden moeten zijn. De eerste opvatting komt soms onverschillig over, de tweede is dermate normatief dat het mensen depressief kan maken.

Vergeet niet dat als we het over de Nederlandse mentaliteit hebben, we maar al te vaak spreken over de manier van doen in de polders aan de kusten of, in het geval van Utrecht en Overijssel, aan de voormalige kusten. Maar niet over Oost-Brabant, Limburg, de Achterhoek, Twente en Drenthe, dus die gedeelten van het land zonder maritieme traditie, zonder eeuwenlange intercontinentale contacten, en ja, inderdaad zonder zeeklei. Maar ook met on-Hollandse steden zonder water, waar niet de zee, een rivier of grachten de planologie hebben bepaald, maar waar het water onder het zand loopt. En zonder water geen handel, geen oriëntatie naar buiten, maar naar binnen. Eeuwenlang waren de zandgronden bestuurlijk niemandsland, op zijn hoogst (en tot zeventig jaar geleden) slagveld en met maar weinig economische activiteit. De republiek van de Oranjestadhouders was niet voor niets een Republiek der Zeven Provinciën. Veel is nieuw, hoogstens honderd jaar oud, je vindt er op een paar kerken na nauwelijks iets van zichtbare historie. Terwijl zelfs de kleinste dorpjes op de klei in al hun poriën geschiedenis ademen met grachtenpandjes als resultaat van eeuwen bloeiende handel. Omdat er weinig mobiliteit was, was het zand het exclusieve domein van de marskramer. Of in Brabant de teut (dat zegt het al qua mobiliteit), die elders niet aan de slag kwam omdat de verbindingen er zoveel makkelijker waren. Nauwelijks meer dan honderd jaar geleden streken pas ondernemers van elders neer om de goedkope arbeid te gebruiken, om met nieuwe vindingen geld te verdienen in de mijnindustrie, veenwinning, elektronica of textiel.

Mensen op de zandgronden zijn vaak nog geen drie generaties onderweg om wikkels af tegooien, om zich te ontwikkelen vanuit een overzichtelijke, weinig dynamische, voornamelijk agrarische samenleving, naar een industriële. De maatschappij op het zand is hechter en traditioneler dan veel kustmensen denken en dat leidt tot misverstanden. Bestuursculturen in Nederland zijn meer cultuurbepaald dan we willen weten. Deze aspecten hebben historische wortels. Waar horen mensen bij, wat drijft hen vanuit hun opvoeding, hun referentiekader uit hun jeugd en de kwaliteiten en culturele kenmerken van de streek waar ze leven en zijn opgegroeid? Is de groep bepalend of het individu?

De Duitsers onderscheiden de Gemeinschaft en de Gesellschaft. Dat is het verschil tussen organisaties die een werkplaats zijn voor het realiseren van economische prestaties, een Gesellschaft, en werkgemeenschappen die een Gemeinschaft vormen, waar de economische prestaties geen doel maar middel zijn, namelijk een middel om de continuïteit van de werkgemeenschap te verzekeren. Veel gemeenten onder de rivieren hebben alle kenmerken van een Gemeinschaft, waar bepaalde, ongeschreven, maar aan de insiders bekende spelregels aan de orde zijn.
Al ver voor de Fortuyn-revolte met zijn opkomst van de leefbaren wemelde het op de zandgronden van lokale partijen. De groep, de kring waarin men leeft, was en is op het zand nu nog steeds bepalender dan op de kleigronden. Dat merk je aan het verenigingsleven, de collectieve feesten en de bestuurscultuur. Zonder die groepen te onderkennen, zonder de sociale verbindingen te doorzien en de sleutelfiguren daarin, kun je gelijk hebben, maar je krijgt het niet. Want klei is vruchtbaar, maar zand filtert. Dat vindt zijn weerslag in de bestuurscultuur met alles erop en eraan. Relaties kunnen op het zand belangrijker zijn dan regels: nogmaals het genoemde klassieke verschil tussen universalistische (regel-) en particularistische (relatie)culturen. Deze factor kan een goede oriëntatie zijn voor het kijken naar bestuursculturen en de omgang daarin met macht, invloed en geld.

 

Functiemenging

Een ander aspect dat kwetsbaar maakt voor corruptie is het mengen van functies. Bedoeld wordt het combineren van een ambtelijke functie met een rol als gekozen volksvertegenwoordiger. Velen vinden het normaal dat gemeenteambtenaren in een buurgemeente raadslid zijn of zitting hebben in de Provinciale Staten. Zij kunnen dus politieke besluiten nemen over zaken waar ze als ambtenaar bij betrokken zijn. Of een lokaal bestuurder die lokale met landelijke politieke functies combineert. Neem Jos van Rey die alle mogelijke bestuurlijke niveau’s heeft afgewerkt (lid Eerste Kamer, lid Tweede kamer, lid van Provinciale Staten van Limburg, wethouder Roermond en gemeenteraadslid van Roermond, altijd tegelijkertijd, een tijdje zelfs drie functies simultaan).

Mijn ervaring is dat als je dit aan de orde stelt, je een open zenuw raakt bij de betreffende beroepsgroep. Maar is een grote schoonmaak in  de politiek niet eens een keer aan de orde?              

De Stichting Politiek Geuzenberaad onderzocht dit al in 1999, de uitkomst was onthutsend. Meer dan de helft van de Nederlandse statenleden was in dienst van de overheid, en ruim een kwart van hen werkte als ambtenaar bij bestuurlijke instanties. Om het incestueuze beeld compleet te maken: niet alleen de provincies, maar vrijwel alle vertegenwoordigende lichamen in Nederland waren afgeladen met (ex)ambtenaren. Toen ik zelf een aantal jaren later een dergelijk onderzoek wilde doen, weigerden een aantal provincies hun medewerking. Nu is alles transparant via de websites van de provincies. Ben niet gaan tellen, maar na een eerste rondje lijkt het erop dat er weinig veranderd is. In ieder geval zie ik een aantal topambtenaren terug in vertegenwoordigende lichamen in hun provinciaal bestuur.

Deze situatie is voor onze democratie ongewenst. Provinciale statenleden controleren soms zichzelf, bijvoorbeeld als ze ambtenaar zijn in een gemeente. Als ze besluiten nemen of vragen stellen als politicus, is de ambtenaar in hen in sommige gevallen dichtbij en is er in ieder geval de schijn van belangenverstrengeling.

Maar een oplossing lijkt moeilijk. Een quotum van het aantal ambtenaren in een democratie lijkt lastig te realiseren. Ambtenaren verbieden de politiek in te gaan? Je mist dan veel kennis en betrokkenheid.

Maar er is veel voor te zeggen. Belangenverstrengeling moet niet mogelijk zijn in een gezonde democratie. Scheiding van politiek en uitvoering is een klassieke voorwaarde voor fatsoenlijk bestuur in beschaafde landen.

Maar wat dan? Waarom niet de zwakte van het bestel omzetten in een kracht en de paradox gebruiken om de overheid effectiever te maken? Hoe? Geef ambtenaren formele politieke macht door politieke benoemingen. Of om het zorgvuldiger te formuleren: door het benoemen van ambtenaren op beleidsfuncties waarbij de politieke binding met bestuurders openlijk een onderdeel vormt van de besluitvorming rond de aanstelling. Voor de duidelijkheid, we hebben het hier niet over uitvoerende functies. Het gaat ook nadrukkelijk om het gegeven openlijk, omdat het fenomeen van de politiek geïnspireerde benoeming volop aan de orde is. Een ieder die de wereld van het openbaar bestuur kent, weet dat bij benoemingen de politieke kleur van kandidaten vaak bekend is en een rol kan spelen. Wees daar maar eerlijk in.

De democratische effectiviteit kan alleen maar winnen: politieke besluiten kunnen sneller en effectiever worden vertaald. Beleidsmakers die zijn aangesteld met een bepaald politieke doel en met een directe betrokkenheid bij hun baas, zullen wel uitkijken hem of haar in de problemen te brengen. Overigens hoeft, voor de duidelijkheid, bij wijze van spreken niet direct een partijkaart bij de sollicitatieformulieren te worden gestoken. Het gaat om openlijke betrokkenheid bij een bepaald politiek programma. 

Een systeem van politieke benoemingen houdt daarnaast ook rekening met de eigenheid van de overheid. Met name beleidsambtenaren zijn de sluis tussen bestuur en maatschappelijke ontwikkelingen. Zij moeten zorgen dat het politieke proces zo doorzichtig als mogelijk is. Tegen het idee van politieke en dus vaak tijdelijke benoemingen van beleidsambtenaren valt in te brengen dat de conti­nuïteit in overheidsorganisaties op deze manier niet gewaarborgd zou zijn. Dat hoeft geen probleem te zijn. De maatschappij verandert sneller dan de ambtenarij en de politicus moet daarop sneller dan met de huidige stroperige beleidsmachine kunnen inspelen.

Om politici beter te kunnen laten inspelen op hun politieke doelen, is het effectie­ver om beleidsmede­werkers naar het voorbeeld van het Engelse civil service systeem van tijd tot tijd te helpen nieuwe mogelijkheden te onderzoeken voor hun talenten (bijvoorbeeld in de politiek) onder het motto nieuwe bazen, nieuw beleid, nieuwe mensen. Politieke benoemingen in beleidsfuncties helpen daarbij een handje. De relatie met het bestuur is dan primair bepalend en niet de relatie met de organisatie. Dat is heel essentieel. Geef ambtenaren de politieke macht die ze in veel gevallen willen, maar laat ze niet tegelijkertijd politicus zijn.

 

Oneindige goedheid
Het laatste corruptiegevoelige aspect valt samen te vatten onder de noemer ’oneindige goedheid’. Ooit, in de jaren tachtig, kreeg ik een boek van een collega-ambtenaar van het ministerie van VROM. Het betrof een bibliotheekfunctionaris die op de hoogte was van mijn kennis van het Italiaans en mijn belangstelling voor architectuur. Het boek lag in de ministeriebibliotheek in de bak voor weg te gooien boeken. Aan u of het hier corruptie betreft.

Het was een boek over de Milanese buitenwijk Milano 2[7]. Het zag er oogverblindend uit, zwembaden, groen, stijlvolle architectuur, wel sociale woningbouw. Het staat er niet in, maar enig onderzoek leerde dat de wijk het eerste vastgoedproject was van Silvio Berlusconi. Het boek was uitgegeven door  en met foto’s van - Paolo Berlusconi, jongere broer van Silvio, inmiddels drie keer veroordeeld wegens corruptie, maar nog steeds uitgever van de landelijke krant Il Giornale.

Ik was er laatst in de verwachting een vervallen wijk te zullen zien, rijp voor de opnames van een mafiafilm. Hetbleek er echter nog steeds prachtig. Oudere middenklassers langs de weg en de mensen die ik sprak hadden eerzame beroepen. Nog steeds sociale woningbouw. En allemaal dankzij Silvio.

Zoals Roermond de afgelopen jaren een opmerkelijke metamorfose heeft ondergaan, mede dankzij de weldaden van Jos van Rey.

Sommige corrupte bestuurders verkeren in de veronderstelling dat ze zodanig goed doen, dat verder ook veel geoorloofd is. Zij achten zich zo goed voor de gemeenschap dat die goedheid geen grenzen kent. En dan zijn die er ook niet. Zie het dossier van Rey.

 

Tot slot

Alle bestuur begint vanuit een idee van oneindige goedheid. "Ik doe goed, wat zeuren ze nou?"

In een ons-kent-ons-bestuurscultuur is er vervolgens vaak geen tegenkracht. Is iemand ook nog op twee fronten actief in politieke of ambtelijke kring, dan ontstaan risico’s. Leidt iemand daarbij ook nog aan het Johan Cruijff-syndroom dan kan en mag uiteindelijk te veel.

 

*Erwin van de Pol is organisatie-adviseur bij Rijnconsult


[1] - Politieke benoeming van ambtenaren, hét wapen tegen verstarring, Binnenlands Bestuur, 6 maart 1998.

- Geef ambtenaren politieke macht, maar maak ze geen politicus, Het Parool, 22 juni 2000.

- Veranderen in Nederland is anders, Managementjaarboek 2005 Visies op actuele thema’s, 2005.

- Zandstad versus randstad, in De Water, no. 130, april 2008.

- Macht op links, rechts en het midden. Idee, jrg. 31, no.4, september 2010

- Doe niet als Cruijff, speel eerst de bal, de Volkskrant, 11 februari 2012.

- Corrupt bestuur ligt ook in Nederland op de loer. Dit jaar waren er meerdere lokale bestuursschandalen. Waardoor gaan gemeenten de fout in?, Trouw, 21 december 2012

- Over macht en corruptie, in: M&C, special De Nieuwe Gemeente, no.1, februari 2014

[2] Mail van Michel van Hulten aan de auteur dd 21 februari 2015.

[3]Il potere logora chi non ce l’ha”. Bron o.a. Andreotti e le sue frasi celebri, in: Il sole 24 Ore, 6 mei 2013.

[4] Life Style Inventory 1 en 2

[5] Joost Bosland. De waanzin rond Wilders. Psychologie van de polarisatie in Nederland; Amsterdam, 2010.

[6] Fons Trompenaars, Charles Hampden-Turner; Over de grenzen van cultuur en management;

Amsterdam 2000.

[7] Milano 2. Una città per vivere, Milano, 1976.