Civis Mundi Digitaal #30
“Centraal bestuur in Hilversum”, kopt het artikel van Koos Kalkman. Anders dan B&W en gemeenteraad van Hilversum zouden mogen verwachten gaat het niet over hen, maar over de omroep.
Kalkman beschrijft hoe tergend langzaam de wetgever de omroep is gaan dwingen om meer als eenheid op te treden, vanaf de Nederlandse Radio Unie in 1947, de Nederlandse Televisie Stichting NTS in 1959, en vanaf 1969 samen de Nederlandse Omroep Stichting.
Ik ben ervaringsdeskundige, althans over de jaren 1975-1985, toen ik voorzitter was van de “gezamenlijkheid van de omroep”, het NOS-bestuur – en een beetje in de jaren daarna, tot 2007 als mede-wetgever, eerst in de Tweede, daarna in de Eerste Kamer.
Inderdaad was het een taai gerief om de omroeporganisaties (verder OO’s), die zich als private instellingen soeverein achtten, met de Omroepwet in de hand tot samenwerking te dwingen. Als NOS-voorzitter had ik ‘t steeds over onze omroep als een “publieke dienst”, maar dat mocht niet van mijn omroepcollega’s in het NOS-bestuur: ze waren private instellingen. Dat zij mochten uitzenden krachtens een publieke concessie, en dat de kosten van de programma’s betaald werden uit door de overheid geheven middelen, de omroepbijdragen, deed daar niet van af. Lekker privaat…
Waar was wel dat, eenmaal zendgemachtigde, de OO’s ieder heer en meester waren over de inhoud van hun programma’s. De faciliteiten om ze te maken werden door NRU en NOS aangeleverd, zij bepaalden de inhoud. De overheid had daarop geen invloed, er was geen ‘staatsomroep’. Eerst kon de overheid nog wel dreigen om een uitzending, die plaatsvond via de publieke zenders van de NOZEMA, te verhinderen. Deze werden immers onderhouden door de PTT, een rijksdienst. Dat gebeurde inderdaad éénmaal, bij een KRO-uitzending in de kwestie-Bidault, in 1963. Toen KRO-voorzitter van toen, Harry van Doorn, in 1973 minister werd van CRM heeft hij bevorderd dat de wet op dit punt werd aangepast. De overheid kon niet meer ingrijpen. Toen de NOS zelf met een mogelijk ingrijpen werd geconfronteerd (de uitzending door de NOS van het docu-drama “De dood van een prinses”, in 1980) hebben we kunnen profiteren van die volstrekte onafhankelijkheid.
Publieke dienst
Daar zit ook meteen “des Pudels Kern”. Die onafhankelijkheid is een groot goed. Maar ook is een groot goed, dat er kwalitatief goede programma’s worden uitgezonden, dat de kijker/luisteraar te maken krijgt met een omroepaanbod dat een interne en uiterlijke structuur kent, en dat de Nederlandse omroep ook als een eenheid naar buiten kan optreden, zowel in internationaal verband als tegenover de commerciële zenders. Ik herinner me dat de NOS namens de omroep onderhandelde over uitzendrechten van een wereld kampioenschap (voetbal, natuurlijk), maar er van af zag vanwege de prijs. En dat een zendgemachtigde (de TROS, in casu) dreigde dan zelf de uitzendrechten in Nederland te verwerven. De NOS, d.w.z. de gezamenlijkheid, dreigde de TROS met de rechter. Dat hielp, de TROS moest zich houden aan afspraken gemaakt in de Programmaraad Televisie, waar alle OO’s in vertegenwoordigd waren..
Wat de indeling van de zendtijd betreft: op de radio was het NOS-programma “Met het oog op morgen” er elke avond om 11 uur (nu altijd nog, godlof!). Op twee dagen na. Het heeft de NOS jaren gekost om ook die twee avonden er bij te krijgen. Terwijl het programma het juist hebben moest van die vaste tijd, elke dag.
Dit zijn slechts voorbeelden uit velen. Maar zij onderbouwen het betoog van Kalkman over programmacoördinatie, net-profielen en budgetversterking die over de jaren na 1985 (dertig jaar geleden!) zijn ingevoerd.
Nu heet de voorzitter van de NOS ‘voorzitter van de NPO’, jazeker, van de “PUBLIEKE omroep”, zo mag-ie sinds 2010 heten. Eindelijk gerechtigheid. Die privaatrechtelijke soevereiniteit is in die dertig jaar – b.v. in wetswijziging van 1995 - behoorlijk ingeperkt, al zijn we nog niet waar we zijn moeten. Kalkman beschrijft hoe ook gepoogd is via het geld, de omroepmiddelen (sinds ca 2000 helaas niet meer uit omroepbijdragen, maar geput uit de rijksbegroting) te gebruiken om de OO’s in het gareel te krijgen, het budget voor de programmaversterking. Het NPO zou daarmee het programmabeleid van de OO’s kunnen sturen door bepaalde soorten programma’s extra te steunen.
“Dit proces zou moeten leiden, zo schrijft Kalkman terecht, tot een niet-verzuilde publieke omroep die zich vooral bekommert om de uitvoering van kerntaken, zoals het brengen van nieuws en achtergronden daarvan, en van kunst en cultuur”. En van eigen Nederlandstalige dramaproducties, voeg ik daaraan toe.
BBC-model: de Nederlandse Televisie Stichting
We moeten dus voor televisie toe naar een BBC-model. Dit betekent dat aan een centrale organisatie, de NTS, via een publieke concessie zendtijd wordt toegekend. In de dwingende voorwaarden voor die concessie wordt nauwkeurig omschreven hoe de concessie moet worden benut. Er wordt dus ook globaal aangegeven welke soorten programma’s in welke omvang en op welke tijdstippen moeten worden uitgezonden. De middelen daarvoor worden aan de NTS verschaft uit de rijksbegroting. Om niet afhankelijk te zijn van kijkcijfers of marktaandeel wordt geen reclame uitgezonden. Om meer geld beschikbaar te hebben voor dure producties (zoals drama), en omdat reclamegelden ontbreken, wordt niet op drie TV-netten uitgezonden maar op twee.
Voor de radio wordt ook de Nederlandse Radio Unie heropgericht, nu als eenheidsorganisatie met een publieke concessie, betaald uit de rijksbegroting. En met een opdracht vergelijkbaar aan dat van de NTS.
Een onafhankelijke toezicht (OTPO) wordt uitgeoefend op de vraag of NTS en NRU aan de concessievoorwaarden voldoen. Bij het niet voldoen daaraan kunnen geldsancties worden opgelegd, en kan in het uiterste geval de concessie worden beëindigd.
Zo moge het worden.
* Erik Jurgens was 1975-1985 voorzitter van de NOS (toen nog inclusief het facilitaire productie bedrijf van de omroep, en de orkesten). Hij is evenals Koos Kalkman betrokken bij de werkgroep Naar een Andere Publieke Omroep (APO)