Civis Mundi Digitaal #30
Nadere reactie op: Trudy Dehue, Betere Mensen. Gezondheid als keuze en koopwaar. Uitgeverij Atlas Contact, 2014.
Opgedragen aan mijn arts Bertil De Klyn, Centrum voor Holistische Geneeskunst te Ellecom
Sectie 1 Enkele alternatieve bijdragenBewustwording, zelfbeschikking en een nieuwe levensstijl
Voorbeeld/casus: Uit het leven van een student begrepen
Een student komt het weekend thuis. Moe. Tentamen gedaan. Waarover? ‘Evidence Based Interventions’. Wat houdt dat in? Medicatie, (cognitieve) gedragstherapie, bewustwording en leren omgaan met symptomen. Door ermee te leren om gaan worden symptomen niet weggenomen of hoeven te verminderen. Daarom zijn effecten moeilijk te meten. De symptomen blijven, maar men leert er beter mee omgaan, hetgeen moeilijk is te meten.
Vaak worden symptomen medebepaald door sociale factoren. Als deze niet verbeteren, hebben medische en therapeutische interventies, zoals medicatie en gedragstherapie, een beperkt en geen bestendig effect. Dehue spreekt van ‘dweilen met de kraan open’.
Bij de alternatieven die hieronder worden besproken, kunnen we drie aspecten onderscheiden, die in dit voorbeeld zijn genoemd:
Bij meer integrale benaderingen dienen deze drie factoren en niveaus te worden meegenomen. In dit artikel wordt het verband tussen deze drie factoren toegelicht.
Als ‘evidence based interventions’, waar de reguliere medische sector het patent op hebben, beperkte of onduidelijke effecten hebben, wat is dan de zin ervan? En wat kan het onderzoek ernaar opleveren?
Een mogelijke hypothese op grond van eerder onderzoek is dat effect beperkt zal zijn onder de gegeven sociale omstandigheden en daardoor mogelijk op termijn verder wordt beperkt of teniet gedaan. Maar enig effect is beter dan geen effect. Het houdt studenten, patiënten, cliënten, artsen en therapeuten bezig. Het levert banen op en onderzoeksgeld. Of is dit een al te cynische visie?
De kritiek op de medische industrie betekent niet dat de medische zorg niet werkt. Integendeel. Zonder medicatie zou menig lezer, waaronder de schrijver, er misschien niet meer zijn. Maar met Dehue zouden we kunnen zeggen dat dat de medische industrie te ver is doorgeslagen en de belangen niet alleen gericht zijn op medische zorg en gezondheidsbevordering, zoals ook in het volgende zal blijken.
Inleiding
In deel 1 van dit artikel in vorig nummer werd een samenvattend commentaar gegeven op het boek van Dehue. Genoemd werden alternatieve benaderingen van de filosofen Hans Achterhuis en Ivan Illich, de holistische artsen Paul van Dijk en Hans Moolenburgh en medisch socioloog Cor Aakster. Hun bevindingen gaven een generatie geleden al aan wat Dehue meer recent heeft geactualiseerd.
In dit artikel worden deze benaderingen toegelicht. Er zijn meer uiteraard alternatieven dan hier aan de orde komen. Daarna worden deze in een breder sociologisch kader geplaatst: in sectie 2 in een sociaalpolitieke context, in sectie 3 in een sociaal historisch perspectief.
“Er zijn twee manieren om de crisis te lijf te gaan: van staatswege, van bovenaf, of vanuit de basis... waarbij mensen zich bewust worden van de kooi waarin ze zichzelf hebben opgesloten en van de mogelijkheden om anders te leven. We kunnen in de richting gaan van een van bovenaf opgelegde soberheid, die onvermijdelijk gepaard gaat met een versterkte sociale controle, of we kunnen proberen van onderaf een nieuwe levensstijl te ontwerpen… Illich waarschuwt tegen de eerste aanpak… Acties dienen in de eerste plaats de autonomie van mensen te bevorderen, gericht op zelfbeheer en autonomie-bedreigende maatschappelijke machtsmechanismen blootleggen… en op microniveau de werkingen van de macht aan het licht brengen... via bewustmakingsprocessen” (p 234-36).
Bewustwording, zelfbeschikking en een nieuwe levensstijl
Het boek van Dehue levert een bijdrage tot bewustwording van de problematiek. Dit is niet genoeg. Het collectief dient ook tot bewustzijn te komen en te transformeren. Dat geldt dus voor de hele samenleving waarin wetenschap, industrie, overheid, gezondheidszorg en andere instituties met elkaar verstrengeld zijn. Er vinden al veranderingen plaats van bovenaf door bezuinigingen en het ‘propageren’ van de participatiemaatschappij, omdat de verzorgingsstaat anders onbetaalbaar is.
Illich, Achterhuis, Van Dijk en anderen benadrukken dat verandering niet van bovenaf, maar vanuit zelfbeschikking dient te komen. In zijn boek Naar een nieuwe levensstijl beschrijft Illich de convivale, letterlijk de samenlevende, samenleving waarin mensen met elkaar betrokken zijn en samenwerken.
Achterhuis verwijst ook naar het boek Gezondheidswinkel. Naar een gezonde gezondheidszorg (1978) van huisarts Paul van Dijk, die ook het standaardwerk schreef Geneeswijzen in Nederland, Compendium van alternatieve geneeswijzen (1976, 9e druk 2004) en Integrale geneeskunde samen met Cor Aakster. Volgens hen gaan reguliere en alternatieve geneeswijzen goed samen. De praktijk blijkt anders. Complementaire geneeswijzen, ontspannings- en verlichtingsmethoden zijn kunnen dienen als aanvulling, niet als vervanging van de geneeskunde om ziekten te genezen.
Dit zijn boeken uit de jaren 70. Medischcontact.artsennet.nl jan 2004 schrijft bij de 9e druk van genoemd standaardwerk dat de positie, integratie en samenwerking wat betreft alternatieve geneeswijzen doodgebloed is. Dehue laat zien dat de macht van de medische industrie sindsdien sterk is toegenomen, waarmeer de volksgezondheid niet gebaat lijkt. Hiervoor zijn volgens genoemde auteurs meer integrale, substantiële collectieve alternatieven nodig, niet van bovenaf maar van onder uit de samenleving.
Er verschijnen nog steeds veelzijdige en kritische boeken die gericht zijn op bevordering van zelfredzaamheid, zoals van de 89-jarige ex-huisarts Hans Moolenburgh, U kunt meer dan u denkt en U kunt veel meer dan u denkt en de vele bestsellers van de cardioloog Deepak Chopra die de Indiase gezondheidsleer Ayurveda integreert met westerse medische wetenschap.
Paul van Dijk: een poging tot een meer geïntegreerde gezondheidszorg
Van Dijk bepleit de integratie van reguliere en alternatieve geneeswijzen. Hij sluit aan bij Achterhuis en Illich wat betreft het doel om zelfredzaamheid en autonomie te bevorderen. De Gezondheidswinkel was eind jaren 70 een experiment daartoe. Momenteel is daar geen informatie meer over. Er is ‘meer van hetzelfde’ gekomen. Alternatieven voor de reguliere gezondheidszorg hebben een marginaal bestaan. Ze kunnen niet concurreren vanwege het reguliere monopolie en worden nauwelijks geïntegreerd en geïnstitutionaliseerd.
Evenals Dehue wees van Dijk al eerder (1978, p 14) op belangenverstrengeling. “Artsen krijgen hun meest intensieve praktijkopleiding middels publicaties en vertegenwoordigers van de chemische industrie… in 1976 gemiddeld 6000 gulden per arts voor reclame van hun producten. Wetenschappelijke congressen, research, studiereizen en lezingen worden betaald door de industrie, die op deze wijze de richting van de universitaire geneeskunde voor een belangrijk deel bepaalt.” Wie betaalt, die bepaalt.
Van Dijk wijst er ook op dat “een steeds groter deel van de ziekten wordt ingenomen door aandoeningen die psycho-sociaal bepaald zijn,… psychosomatische klachten… Hoewel het ziektepatroon aanleiding zou moeten zijn voor een holistische (de gehele mens en zijn situatie betreffende) benadering, wordt de medische-biologische aanpak steeds verder uitgebouwd.” (p 16)
De bestrijding van symptomen, zoals kanker, maagzweren, hart- en vaatziekten, enz., die verband houden met de maatschappij en onze wijze van leven en werken, noemt hij ‘brandweer geneeskunde’.
Medische sociologie, medicinalisering en ‘man-made diseases’
Co-auteurs van het boek Medische sociologie van Aakster (p 29) spreken van man-made ‘diseases’.
De laatste decennia is er een grote verscheidenheid aan “diffuse en psychische klachten… een verzameling van klachten die niet zijn te herleiden tot een objectief aantoonbare somatische oorzaak, ondanks soms langdurige en kostbare tochten op zoek naar een medische diagnose…, voor de somatisch ingestelde gezondheidszorg vaak moeilijk te behandelen klachten” (p 33).
Daarbij “wordt ziekte gezien als een mechanisch defect, een chemisch of biologisch probleem… dat we proberen te lokaliseren en ‘technisch’ te verklaren… De betekenis van biomedische termen is veel meer onderworpen aan toevallige factoren… afhankelijk van cultuur, situatie, persoon… De ondubbelzinnigheid van biomedische termen is een illusie. Tussen artsen… bestaan veel variaties in diagnosestelling…
De visie dat alleen de westerse geneeskunde wetenschappelijk rationeel, kortom ‘waar’ was, is nu grotendeels verlaten… We realiseren ons dat ook onze verklaringen en definities [ook van ziekten] cultuur zijn… Cultuur is, in zekere zin, wat de oogkleppen voor een paard zijn. Het richt onze blik op een beperkt gedeelte van de werkelijkheid.” (p 28).
Dit kwam ook naar voren bij Dehue. Onze cultuur is commercieel, industrieel en technocratisch. Kenmerkend is ook de medicinalisering. Medische factoren drukken steeds meer hun stempel op ons leven en samenleven en vergroten de macht van medici. Sociale problemen en conflicten worden vaak “zorgvuldig in medische termen ingepakt,” aldus verzorgingssocioloog De Swaan in Zorg en Staat (p 248). De medicinalisering brengt definiëring en interpretatie in termen van bio-medische factoren met zich mee van sociaaleconomische kwesties als arbeidsomstandigheden, huisvesting, criminaliteit en sociale geschillen, sociale normen en morele kwesties zoals euthanasie, abortus en geboorteregeling.
Dit alles bevordert de groei van de medische industrie, ondersteund door medische en wetenschappelijke paradigma’s die eveneens sociaal en cultureel bepaald zijn, ook door ‘subculturen’ van wetenschappelijke gemeenschappen in de zin van Thomas Kuhn, die verstrengelde belangen hebben.
Ziekmakende factoren en ‘de ziekte-industrie’
“De gezondheidszorg is een bolwerk dat zichzelf in stand houdt”, zegt Van Dijk evenals Achterhuis, Illich en Dehue. De Swaan (p 245-51) beschrijft dit onder de kop ‘imperialisme van de medische professie’ als “de expansie van het medisch regime”. Hierbij spelen de opkomst van ziekenhuizen en gezondheidsdiensten een sleutelrol, naast de massale vraag die daardoor mede wordt bepaald.
“Menigeen gelooft misschien dat er ziekenhuizen zijn omdat er zieken zijn, maar dat is allang niet meer zo. Het aantal ziekenhuisbedden wordt in sterke mate bepaald door de aanwezigheid van medische specialisten. Waar specialisten zijn ontwikkeld zich het ziekenhuiswezen...
Men kent de reacties van het eigen lichaam niet meer. Men eet wat de reclame opdringt…, kent zijn eigen lichaam niet meer,.. mist steeds meer kennis en inzicht over het eigen lichaam en het eigen leven…, door de technologische almacht verjaagt uit zijn eigen lichaam en leven, de verantwoordelijkheid is overgenomen door de ziekte-industrie” (Van Dijk, p 17,18).
“De medische praktijk verhult de omstandigheden die de maatschappij ongezond maken. De gezondheidszorg bestendigt een systeem waarin steeds meer zieken voorkomen… Met een medische etiket (diagnose) wordt de cliënt ontheven van zijn sociale en politieke verantwoordelijkheden en de ziekmakende situaties kunnen blijven bestaan… Ziekmakende factoren in de maatschappij blijven verborgen…, bestendigen een systeem waarin steeds meer zieken voorkomen… De ziekmakende situaties blijven bestaan” (p 19).
De gezondheidswinkel: doelstellingen
De gezondheidswinkel was een poging genoemde trends te compenseren en zo mogelijk te keren. Vanwege de commerciële associatie van de term Gezondheidswinkel met Reform- en natuurvoedingswinkels, verdient de neutrale term gezondheidscentrum de voorkeur.
“Belangrijke doelstellingen zijn: mensen meer kennis geven..., zoeken naar mogelijkheden waarin mensen vertrouwen kunnen herkrijgen in hun eigen mondigheid, mogelijkheden en verantwoordelijkheden en het aanbieden van officiële en alternatieve geneeskunde die de verantwoordelijkheid voor eigen lijf bevorderen,.. ademhalingsoefeningen, yoga, enz… alternatieve geneeswijzen”. (Achterhuis, p 238-39).
Een dergelijk gezondheidscentrum, dat vooral voorlichting geeft en inzicht, bewustwording en zelfhulp stimuleert, kan de gezondheidszorg aanvullen maar niet vervangen.
Andere doelstellingen zijn preventie, onschadelijke vormen van zelfmedicatie (kruiden en homeopathie), ontspanningsoefeningen, massage, samenwerking met gezondheids- en welzijnswerkers, bevordering van volksgeneeskunde en het aanbieden van gedeelten uit de officiële en alternatieve geneeskunde die eigen verantwoordelijkheid bevorderen. In termen van het boek Medische sociologie: “een meer ‘sociaal’ ziektemodel… aandacht voor kwaliteit van leven en gezondheidsbevorderend gedrag… Het medische model schiet tekort” (Van Dijk, p 35).
Achtergronden: Illich, Freire en de humanistische geneeskunde
Als achtergronden van deze gezondheidscentra, noemt Van Dijk het werk van Ivan Illich en Paulo Freire.. Bij Freire worden actie en bewustwording meer uitgewerkt in de praktijk. Het is de vraag in hoeverre deze actievormen in onze huidige maatschappij van toepassing kunnen zijn en draagvlak kunnen krijgen, gezien de dominantie van de huidige medische zorg.
De derde inspiratiebron is de humanistische geneeskunde “een medische loot aan de stam van de humanistische psychologie… van Maslow, Rogers, Perls en Assagioli”. De gehele mens en zijn groeiproces worden hierbij beschouwd in een gelijkwaardige relatie en met ruimte voor eigen verantwoordelijkheid.
Bewust, mondig en zelfstandig worden is een eeuwenlang proces met vallen en opstaan. Dit verlichtingsideaal is in het eerder artikel genoemd en slaat vaak om in het tegendeel. Goed bedoelde initiatieven van bijv. Marx en van alternatieve en kritische bewegingen leiden vaak weer tot autoritaire structuren.
Couwenberg (p 24) verwijst naar deze dialectiek in het Jaarboek van 2014 Heeft de geschiedenis zin? (p 30): “Dezelfde cultuurkrachten die emancipatieprocessen in gang zetten, dragen tegelijk de kiemen van hun tegendeel in zich, zoals repressie, irrationaliteit, inhumaniteit en dergelijke’’.
In het jaarboek van 2012 Wereldgebeuren sinds de jaren 60: van linkse dominantie tot liberale triomf schrijft hij, dat hij is “opgegroeid met een sterk primaat van idealistische motieven […maar] meer onder de indruk is geraakt van de cruciale rol van het machtsbeginsel”. Wat dat betreft sluit hij aan bij sociologen als Wright Mills in The Power Elite en Sorokin in Power and Morality.
Deze omkering in het tegendeel wordt uitvoerig besproken in de Dialectiek van de Verlichting van Horkheimer, Adorno en de Frankfurter Schule en het gelijknamige boek van Jacob Klapwijk; de werken van de humanistische psycholoog Erich Fromm, en The Guru Papers: Masks of Authoritarian Power van Joel Kramer en Diana Alstad.
Inzicht en bewustwording wat betreft dergelijke processen is nodig voor substantiële verandering. Voor we hier verder op ingaan volgt een samenvatting van het (bijna vergeten?) werk van Achterhuis en Illich, die genoemde emancipatie hebben beoogd, die echter de verdere ontwikkeling van de medische industrie niet hebben kunnen keren en compenseren.
Hans Achterhuis: ‘De markt van welzijn en geluk’
In De markt van welzijn en geluk geeft Hans Achterhuis aan het slot alternatieven, die aansluiten bij Dehue. Geen deeloplossing maar “een alternatief voor de gehele huidige samenleving… Een visie die ervan uitgaat dat mensen gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor eigen en elkaars gezondheid en welzijn, zonder al te grote tussenkomst van heteronome instituties en voorzieningen”, die onze autonomie beperken zoals bij de huidige gezondheidszorg. Het gaat erom “zelf te handelen en het lot in eigen hand te nemen”. Afhankelijkheid van deskundigen is “een door de mensen geschapen werkelijkheid. Ze zijn afhankelijk gemaakt” (p 230).
Lang voor Dehue heeft hij toegelicht dat “de zich steeds sneller uitbreidende medische wetenschap en de hierop berustende professionele gezondheidszorg het omgekeerde veroorzaken van wat ze beogen: zij bedreigen de gezondheid in plaats van die te bevorderen” (p 18, 25).
Dit is de hoofdstelling van de Mexicaanse filosoof Ivan Illich, een ex-priester en christensocialist, in zijn boek Grenzen aan de geneeskunde. Hij noemt dit ‘klinische iatrogenese’ en ‘therapeutogenese’: ziekmakende, schadelijke effecten van de gezondheidszorg op het niveau van de samenleving.
Terwijl het systeem de indruk wekt dat mensen hun lot bepalen en hun eigen leven vormgeven door medicatie en therapie, “heeft het systeem de neiging de mens zijn vermogen om zichzelf te genezen en zijn eigen levensomstandigheden te bepalen, te ontnemen… De gezondheidszorg dient er steeds meer voor de politieke omstandigheden die de maatschappij ongezond maken, te verhullen… medisch gewaarmerkte symptomen geven hun… een excuus om niet mee te doen de maatschappij te hervormen.”
Illich hoopt dat mensen ‘hun vermogen om voor zichzelf te zorgen’ zullen heroveren. Recent verschenen van hem interviews met David Cayley, Rivieren ten Noorden van de toekomst, zie Elsevier 28 11 2014. In het welzijnswerk geldt hetzelfde als voor de gezondheidszorg. Er worden ‘imaginaire’ behoeften en noden behandeld, net als de preventieve behandeling van ‘de subtiele symptomen’ en toekomstig ‘risico op ziekte’, die Dehue beschrijft. Achterhuis bekritiseert de totale preventie: van de wieg tot het graf: “een netwerk van preventieve voorzieningen dat zich over de totale maatschappij en het hele leven van de mens uitstrekt” (p 48, zie ook Medische sociologie, p 288).
“Elk kind wordt dan onmiddellijk onder de hoede genomen van een net van psychologen [en medici], in een kaartsysteem opgenomen en zijn leven lang begeleid… De medicinalisering van de maatschappij zou zo door een totale therapeutisering worden aangevuld” (p 55).
“Het zogenaamd objectief en neutraal gezag van de medische deskundigen breidt zich uit tot een totaaltoezicht over de hele maatschappij. De structureel, ziekmakende aspecten van de industrieel-kapitalistische maatschappij worden hierdoor versluierd… en de strijdbaarheid van mensen in de kiem gesmoord” (p 40). “Gestoord gedrag zou wel eens een adequate reactie kunnen zijn op een gestoorde maatschappelijke situatie’’ (p 52). Dat is radicalere taal dan bij Dehue.
Ivan Illich: Oplossingen van de eerste en de tweede orde
Dehue en Achterhuis wijzen erop dat vrijheid en zelfbeschikking noodzakelijke voorwaarden zijn om de belangenverstrengeling en de consequenties ervan te doorbreken. De toestroom van patiënten wordt volgens Dehue (p 225) ook gestimuleerd door “het algemenere technologische vooruitgangsdenken, dat zich richt op het lichaam en het brein als grondstof voor de economie”.
Achterhuis schrijft dat “ondanks - of dankzij? - de enorme technische vooruitgang toch de problemen niet afnemen; integendeel, deze nemen eerder in getal en zwaarte toe”.
De behoefte aan medicatie wordt gestimuleerd door de heersende individualistische materialistische visie waarvan het medische model deel uitmaakt, en het geloof in wetenschap en techniek als oplossing voor de problemen die deze mede vorm geven.
Einstein zei dat de oplossing van problemen een andere manier van denken vraagt dan de denkwijze die de problemen creëert, dus denken (in oplossingen) van een andere orde. De reclame en de medische industrie spelen in op bestaande behoeften die zij hebben onderzocht, gecreëerd en gestimuleerd en die passen bij de heersende leefstijl en levensvisie.
Achterhuis (p 82) schrijft dat “oplossingen van de eerste orde” - dus het denken dat volgens Einstein problemen geeft - vaak leiden tot “meer van hetzelfde’, zoals bij de medische industrie. Vaak helpen deze oplossingen tot op zekere hoogte. Maar niet bij wat Dehue “dweilen met de kraan open” noemt: als oplossingen meer problemen geven. Achterhuis vervolgt:
“De oplossing’ is veelal het probleem, want zonder die oplossing bestond er geen probleem… In dergelijke gevallen raadt Watzlawick een “oplossing van de tweede orde” aan. Enkele kenmerken hiervan zijn:
b. de situatie wordt uitgetild boven het paradoxale op zichzelf terugslaande karakter van de vicieuze cirkel, waartoe alle geprobeerde oplossingen hebben geleid
c. de situatie wordt in een nieuw en ruimer kader geplaatst
Terwijl oplossingen van de eerste orde meestal… zijn gebaseerd op bijv. op het recept ‘meer van hetzelfde’, schijnen oplossingen van de tweede orde dikwijls ongerijmd, onverwacht… verrassend
In plaats van ‘meer van hetzelfde’ schrijft Illich grenzen voor. Zo doorbreekt hij de vicieuze cirkel van de steeds met het aanbod meegroeiende consumptieve welzijnsbehoeften.”
In zijn boek Naar een nieuwe levensstijl bedoelt hij een andere de leefstijl- en gezondheidspolitiek dan waarop Dehue kritiek levert. Duidelijk wordt dat ‘meer van dezelfde oplossingen’ meer problemen geven. Een andere leefstijl met meer keuzevrijheid en zelfbeschikking kan meer perspectief bieden op een oplossing van de tweede orde. Dus een leefstijl van een andere orde dan een gezondheids- en leefstijlpolitiek die leidt tot ‘meer van hetzelfde’.
Sectie 2 Meer substantiële integrale benaderingen in sociaal-politieke context
Het werk van Achterhuis, van Dijk en anderen ten spijt, lijkt de autonomie en macht van mensen om hun eigen situatie te bepalen sinds de jaren 60 niet wezenlijk toegenomen, in vergelijking met de toegenomen macht van de industrie en de invloed daarvan op de wetenschap, de overheid en de prestatiegerichte samenleving.
Tevens zijn er aanhoudende en recidiverende crises gaande, die meer ingrijpende maatregelen vragen dan financiële injecties en stimuleren van consumptie en productie. Nodig is een meer duurzame leefwijze die onze gezondheid, ons samen leven en ons leefmilieu ten goede komt. Het uitwerken van meer substantiële alternatieven, die reeds vanaf de Oudheid zijn gegeven, valt echter buiten het bestek van dit artikel. Eerdere artikelen over het boek Liber Universitatis van Jeroen Buve gaan hier zijdelings op in.
Een substantieel alternatief of oplossing van de tweede orde gaat verder dan deelbenaderingen vanuit een bepaalde politieke richting. Benaderingen van bovenaf werken averechts volgens Achterhuis: “geen terug naar de natuur en geen deelalternatief’ maar “terugdringen van de heteronome sector” (p 223, 228). Dat is sector die is opgelegd van bovenaf of door anderen en die autonomie en zelfbeschikking beperkt, zoals ook diverse vormen van socialisme en marxisme de staatsmacht en bureaucratie versterken.
Dit impliceert dat overheidsingrijpen, zoals het socialisme heeft bevorderd, geen substantiële oplossing biedt. De (medische) industrie de liberale vrije hand geven en voorzien van overheidssteun door belangenverstrengeling biedt evenmin een oplossing maar geeft juist problemen. Eenzijdige (neo)liberalistische en socialistische ‘oplossingen’ blijken niet substantieel te zijn. Bieden meer geïntegreerde benaderingen meer perspectief?
Integratie van liberalisme, socialisme en conservatisme
Een substantieel alternatief integreert elementen uit verschillende sociaalpolitieke tradities. Couwenberg bepleit een middenpositie. Maar hij gaat mee met de ‘liberale triomf’. Industrie en marktwerking krijgen daarbij meer macht, met alle gevolgen van dien in bijv. de medische industrie. De belangrijkste tradities zijn het liberalisme, socialisme en het conservatisme, aldus Mannheim (Wissenssoziologie, zie Wilterdink, Samenlevingen, 5.3 over ideologieën).
Het liberalisme benadrukt individuele vrijheid en initiatief. Maar dit niet ten koste van anderen en van het collectieve belang, aldus het socialisme. Het conservatisme benadrukt normen en waarden, traditie, moraal en religie, gezin en gemeenschap, de intermediaire groeperingen tussen individu en samenleving.
Integrale benaderingen zoeken naar evenwicht tussen deze drie benaderingen en hun accenten, bijvoorbeeld bij Durkheim.
Eerder is de verlichtingstraditie genoemd. In Wat is verlichting? pleit Kant voor mondigheid, inzicht en bewustwording. Dit is een basisprincipe bij verschillende politieke stromingen. Een ander basisprincipe is “evenwicht van individualiteit en collectiviteit” of sociale betrokkenheid, zie Mill en Dehue.
Ook anderen benadrukken deze balans: de convivale samenleving bij Illich, de Samenleving van individuen bij Elias, ‘the Sociocultural Trinity’: Society, Culture and Personality bij Sorokin, dus de samenleving als collectief, culturele normen en waarden en de (individuele)personen.
Het gaat om basisprincipes van het samenleven, dus ook van de sociologie. Zoals reeds vermeld slaan processen vaak te ver door en komt een tegenbeweging op gang, ofwel naar individualisme, ofwel naar collectivisme en collectieve dwang: naar heteronomie in plaats van autonomie. Het lijkt op een dialectische slingerbeweging, die zijn grens bereikt en dan omslaat. Sorokin noemt dit ‘the principle of limits’ in Social and Cultural Dynamics.
Dehue en Couwenberg (2012, p 17) sluiten aan bij de liberalistische visie van onder meer Mill, die “overhelt tot een socialisme dat tegelijk de individuele vrijheid handhaaft” (H J Störig, Geschiedenis van de filosofie (p 208). Behalve het liberalisme zijn er ook andere inspiratiebronnen socialistisme en sociaaldemocratie, conservatisme en anarchisme. We refereren kort naar het socialisme als complement van het liberalisme.
De geïntegreerde visie van Durkheim en het socialisme van St Simon
Durkheim schreef een belangwekkend boek over het (niet marxistische) socialisme van St Simon, maar profileerde zich niet als socialist. Zijn visie vult de visie van Mill aan. Beiden zijn intellectuele erfgenamen van en de socialist St Simon en diens conservatieve leerling Comte.
St Simon was de meest prominente grondlegger van het socialisme, dat door Marx ten onrechte utopisch socialisme werd genoemd. Het socialisme van St Simon was echter niet minder wetenschappelijk en niet meer utopisch dan het zogenaamde wetenschappelijk socialisme van Marx. St Simon was wel meer liberaal en niet gericht op dominantie van de staatsmacht en bureaucratie, een voorbeeld van een integraal denkende visionair.
Het werk van St Simon en Durkheim, niet alleen wat betreft het socialisme, verdient een meer uitvoerige studie in een volgend artikel. Ook om na te gaan of het (oorspronkelijke) socialisme nog zin heeft en toekomst heeft, gezien het echec van de marxistische variant die in staatsbureaucratie verzandde en mogelijk doorwerkt in het verlies van de PvdA.
Durkheim was geen socialist maar sympathiseerde met het ‘solidarisme’ en had oog voor individualisme en het collectieve verband. Dit doet denken aan de convivale samenleving van Illich. De nadruk op saamhorigheid en sociale cohesie bij Durkheim is verwant met het conservatisme. De sociologie, met name bij Durkheim, heeft de invloed ondergaan van de drie genoemde hoofdstromingen: liberalisme, socialisme en conservatisme. Deze stromingen leveren alle drie een bijdrage tot meer integrale oplossingen van de maatschappelijke problematiek die het onderwerp is van de sociologie.
Eenzijdige politieke richtingen kunnen leiden tot problematische eenzijdigheden. Teveel marktwerking maar ook teveel staatsbemoeienis kan problemen geven, van uitbuiting en winstbejag tot onbetaalbare bureaucratie. Vooral een combinatie van beide geeft problemen. Dehue en anderen laten zien hoe de marktwerking in de medische industrie met overheidssteun de volksgezondheid in het algemeen niet ten goede komt en de medische consumptie bevordert. Er is geen balans tussen individuele ontplooiing en collectieve druk door marketing en marktwerking, die de schijn wekt individueel welzijn te bevorderen.
Ook het enigszins vergeten werk van Sorokin, Mannheim, Elias, Fromm en Maslow en andere sociale wetenschappers is gericht op integrale oplossingen. Het komt neer op integratie van persoonlijke en sociale bewustwording, verlichting en zelfverwerkelijking en maatschappelijke betrokkenheid.
Integrale benaderingen zien we ook we bij grote paradigmatische persoonlijkheden en voorbeelden als Boeddha, Confucius, Lao Tse (de grondlegger van het Taoïsme: deugd in harmonie met Tao de kosmische orde), bij Socrates, Plato, Aristoteles, Jezus en vele anderen, die voorbijgaan aan begrenzingen van het ego en de onderdrukking van groepsbelangen. Oplossingen zijn allang gegeven, maar wij hebben ze niet goed begrepen en niet voldoende verwezenlijkt op eigentijdse wijze.
Karl Mannheim: ‘Who plans the planner?’
In hoeverre is planning en sturing mogelijk? In hoeverre geldt het liberale idee dat de situatie verbetert als mensen de vrijheid krijgen (en de ‘onzichtbare hand’ van Adam Smith zijn werk doet)? “Who plans the planner?” Zo luidde een cruciale vraag van de socioloog Karl Mannheim.
Deze vraag lijkt op die van Sorokin in Power and Morality: Who Shall Guard the Guardians? Een ander relevante vraag is:hoe functioneert The Power Elite, naar de gelijknamige sociologische klassieker van Charles Wright Mills.
Mills benadrukt dat het niet zozeer gaat om individuele macht van personen maar om de onderlinge verstrengeling in (macht)structuren en instituties. Norbert Elias beschrijft dergelijke structurele patronen in Wat is sociologie? in termen van variërende machtbalansen, machtkansen en machtsverschillen. Hoe ingewikkelder de samenleving, des te minder beheersbaar. Sociale structuren en processen hebben hun eigen dynamiek die geen enkele persoon, hoe machtig ook, in de hand heeft. Maar er zijn wel mensen, groepen en elites die daar meer invloed op hebben dan andere groepen, zoals ook het geval bleek bij de medische industrie en de invloed daarvan.
Ongelijkheid is een fundamenteel gegeven in het samenleven. Als mensen de vrijheid hebben zich te laten leiden door eigenbelang, neemt ongelijkheid toe. Invloedrijke mensen kunnen dan nog meer macht krijgen over anderen, die dan minder vrij worden. Er is een spanning tussen vrijheid en gelijkheid of gelijke kansen, die vraagt om sociale correctiemechanismen, solidariteit en verantwoordelijkheid voor anderen.
Ook uit het boek van Dehue blijkt dat sociale processen voor een groot deel ongepland en onvoorzien verlopen. We kunnen daarom beter vragen hoe grotendeels ongeplande sociale processen in hun werk gaan en welke factoren hierbij bepalend zijn. Sociale processen blijken in vergaande mate onbeheersbaar en onvoorspelbaar. Er is geen eenvoudig antwoord op de vraag: waarheen? En wie bepaalt dat? Zie Civis Mundi nr 27, reactie op Teule. Zoals gezegd is het te eenvoudig om de farmaceutische industrie alleen verantwoordelijk te stellen, alsof dat een individuele entiteit is. De verwevenheid of interdependentie met de medische zorg en de collectieve leefstijl is meer complex, zoals Dehue laat zien. De hier gestelde vragen vragen nadere beschouwing die dit bestek te buiten gaat.
Olson: In hoeverre is collectieve actie nodig en mogelijk?
Deze vraag hangt samen met de eerder gestelde vragen. In The logic of Collective Action. Public Goods and the Theory of Groups vergelijkt politiek econoom Mancur Olson de macht van georganiseerde groeperingen, zoals vakbonden, ‘pressure groups’ en lobbyorganisaties, met niet-economische ongeorganiseerde “vergeten groepen, die in lijden in stilte”. Hierbij valt te denken aan patiënten en mensen die lijden aan een stoornis, zoals ADHD. Ze hebben gemeenschappelijk belangen die vaak haaks staan op die van de farmaceutische industrie. Zij vormen als het ware het ‘proletariaat’ van medische consumenten, cliënten en patiënten dat wordt ‘geexploiteerd’ door de industrie, in marxistische termen.
Volgens De Swaan (Zorg en staat, p 246) behoren medici tot de best georganiseerde beroepsorganisaties, die hun macht hebben geïnstitutionaliseeerd. De farmaceutische industrie heeft er daarom heel wat voor over om deze organisatie aan zich te binden en zich met de medische elite te verbinden. Dit komt overeen met de tendens dat elites geneigd zijn zich met elkaar verbinden, zoals Wright Mills beschrijft in The Power Elite.
Wright Mills (p 28, 298-324) wijst erop dat de betrekkelijk ongeorganiseerde, verdeelde, weinig weerbare of mondige en daardoor manipuleerbare ‘mass society’ de complementaire andere kant vormt van The Power Elite, die er macht over uitoefent middels marketing en reclame via massamedia. Er tussenin bevinden zich de middenniveaus, die steeds meer bureaucratisch zijn georganiseerd om beleid en besluiten van bovenaf uit te voeren met een beperkte invloed, die lijkt op inspraak en medezeggenschap.
Indachtig de oproep van Marx: “proletariërs van alle landen verenigt u”, valt te denken aan effectieve organisatie van een strijdbare bevolking in plaats van makke consumenten van medicijnen, waarmee velen suf en zoet worden gehouden. Volgens de benadering van Olson ligt hun zwakte in hun gebrek aan organisatie, zoals Marx reeds begreep. Terwijl de kracht van de (medische) industrie ligt kin de organisatie van hun marketing en samenwerking met overheidsinstanties en medici.
De farmaceutische industrie is doeltreffend georganiseerd, ook in haar lobbyorganisaties en connecties met de medische wetenschap en de overheid, die samen een machtig bolwerk vormen, zoals John Virapen als voormalig directeur beschrijft. De bevolking, de medische consument, is relatief weinig georganiseerd en is daardoor een betrekkelijk argeloos en weerloos doelwit van doelgerichte marketing, reclame en van de adviezen en autoriteit van artsen, die men vanouds geneigd is te volgen. Er zijn weliswaar enkele patiënten en consumentenorganisaties, maar deze zijn een ongelijke partij tegen de planmatig georganiseerde industrie met een miljardenomzet en navenant budget.
Collectieve actie doet denken aan de organisatie en emancipatie van het arbeidersproletariaat en de achtergestelde bevolkingsgroeperingen van de Katholieken en de Gereformeerden in de vorige eeuw. Voor een dergelijke organisatie en emancipatie van de grond kan komen, is een collectief bewustzijn nodig van gemeenschappelijke belangen en verbanden. Zo was het klassenbewustzijn bij de arbeiders in de theorie van Marx nodig voor collectieve actie. Het gaat hier om het stellen, niet het beantwoorden van bovenstaande vragen en lering te trekken uit de geschiedenis, ook uit de recente geschiedenis na de jaren 60. Wat heeft de toenmalige (culturele) revolutie opgeleverd? Overheidsbureaucratie en welzijnsindustrie lijken volgens Illich, Achterhuis en Dehue het tegendeel te bewerkstelligen van wat was bedoeld.
Sectie 3 Reguliere en alternatieve geneeskunst in sociaalhistorisch perspectief
Intolerantie naar complementaire geneeswijzen
Cor Aakster in Medische sociologie (p 211), wijst er op dat de belangenverstrengeling nadelig is voor de complementaire geneeskunst, omdat deze niet wordt gefinancierd door de overheid. Buve (p 52) stelt deze de “intolerantie van de reguliere medische wetenschap ten opzichte van haar alternatieve tegenhanger” aan de kaak, zie Civis Mundi nr 27 over zijn boek Liber Universitas. Deze intolerantie is volgens hem in strijd met democratie en keuzevrijheid. Door de belangenverstrengeling en monopolisering van de reguliere benadering kunnen volgens Aakster “maatschappelijke correctiemogelijkheden niet functioneren en noodzakelijke veranderingsprocessen onvoldoende kans krijgen” (p 211).
De complementaire geneeskunst zou niet rationeel en niet wetenschappelijk zijn, vanuit het ‘medische model’ bezien. In de opleiding van artsen is weinig of geen aandacht voor complementaire geneeswijzen, omdat deze niet zouden werken. Alleen de reguliere behandeling zou ‘evidence based’ werken, andere methoden niet. Maar daar kunnen we alleen achter komen door serieus onderzoeken, niet door er vanuit te gaan dat ze niet werken. Holistische effecten lijken mindert gemakkelijk te onderzoeken dan symptoombestrijding en vragen longitudinaal onderzoek met gematchte controlegroepen.
Macht en heksenjacht: sociaal-historische achtergrond van de reguliere medische dominantie
In zijn boek Liber Universitas, p 59,60) spreekt Buve van “een heksenjacht op alternatieve vormen van geneeskunst… en weerstand… die tot haast inquisitorisch aandoende maatregelen van regeringswege heeft geleid”. Dit was ooit letterlijk het geval.
Achterhuis (p 214-15)) verwijst onder de kop Heksen en wetenschap naar De geschiedenis van de waanzin van de Franse filosoof Foucault die “de inquisiteur de voorloper van de huidige psychiater” noemt. Hij verwijst naar “het beruchte handboek voor het opsporen van heksen Malleus Maleficarum, dat door Freud als een soort pre-wetenschappelijke versie van een modern psychiatrisch handboek werd bestudeerd. Heksen werden hierbij als geestelijk gestoord beschouwd en verbrand.
Een ander artikel over “heksen en dokters in de middeleeuwen” (p 215) verklaart deels het monopolie van de huidige mannelijke wetenschappelijke geneeskunde en hoe we de huidige medische erfenis hebben gekregen. De belangenverstrengeling met gevestigde machten van kerk en staat, die door de industrie is overgenomen, heeft historische wortels tot in de middeleeuwen en de patriarchale religie van ver daarvoor. Ziehier een voorbeeld van de sociaalhistorische ontwikkeling van de geneeskunde of ‘sociogenese’ in termen van Elias en Goudsblom.
“De geschiedenis van de medische wetenschap is onverbrekelijk verbonden is met het verdrijven van vrouwen uit de medische stand… Dit gebeurde op een bijzonder gewelddadige manier door heksenvervolgingen… In werkelijkheid ging het om de beheersing: mannelijke geneeskunde voor de hogere standen onder toezicht van de kerk was aanvaardbaar, vrouwelijke geneeskunde als onderdeel van een boerencultuur niet. De kerk hield ook nauwkeurig toezicht op de beginnende medische wetenschap. Universitair gevormde artsen mochten geen praktijk uitoefenen zonder een priester te hulp te roepen, en ze mochten geen patiënten behandelen die weigerden te biechten. De samenwerking tussen kerk, staat en artsen kwam tot volle bloei tijdens de heksenprocessen.
De arts was de ‘deskundige’ die een wetenschappelijk tintje aan de hele gang van zaken moest geven. Hij moest volgens de Heksenhamer (de Malleus Maleficarum) beoordelen of bepaalde vrouwen heksen waren en of bepaalde aandoeningen door hekserij veroorzaakt waren In de heksenjacht stelde de kerk onprofessionele genezing nadrukkelijk gelijk aan ketterij: als een vrouw het waagt om te genezen zonder geneeskunst gestudeerd te hebben, is zij een heks en moet zij sterven’…
Tenslotte verschafte de heksenjacht een prachtig excuus voor hun falen in de dagelijkse praktijk: alles wat zij niet konden genezen was te wijten aan hekserij. Het onderscheid tussen ‘vrouwelijk’ bijgeloof en ‘mannelijke’ wetenschap werd definitief gemaakt door de rollen van arts en heks tijdens het proces… [Dit] stelde de mannelijke arts in één klap op een moreel en intellectueel vlak dat verheven was boven de vrouwelijke genezer… De arts had zijn nieuwe status niet te danken aan zijn eigen prestaties op het gebied van de wetenschap en de geneeskunde maar aan de kerk die hij zo goed gediend had.”
Wilterdink: de staat en het monopolie van de reguliere geneeskunde
In de 19e eeuw zijn de hoofdrol van de kerk en de bijrol van de staat verwisseld. Wilterdink (p 331) schrijft:
“De gezondheidswet van 1865 vormde een omslagpunt. Daarvóór werden ziekten bestreden door genezers van allerlei slag. De gezondheidswet… gaf universitair opgeleide, natuurwetenschappelijk geschoolde geneeskundigen een monopolie positie op medisch gebied… De monopolie positie kon aanvankelijk nauwelijks door professionele resultaten gerechtvaardigd worden. Pas tegen het einde van de 19e eeuw kregen artsen in de oorzaken van de voornaamste besmettelijke ziekten… en steeg het prestige van artsen. Ook de daling van sterfte en verbeteringen in de volksgezondheid droegen aan dit prestige bij, al het aandeel van artsen daarin kleiner geweest dan vaak verondersteld… en eerder aan verbetering van het levenspeil en openbare hygiëne dan aan interventies van artsen toe te schrijven.”
Zie ook De Swaan, Zorg en Staat.
Volgens Illich en Achterhuis (p 25) veroorzaken de zich steeds sneller uitbreidende medische wetenschap en de samenhangende gezondheidszorg nu het omgekeerde van wat ze beogen: ze bedreigen de gezondheid van mensen. Dehue laat zien dat maatregelen tot demedicinalisering het omgekeerde effect hebben en de belangenverstrengeling met de industrie steeds meer medische en medicijnconsumptie met zich meebrengt. De positie van de wetenschap en technocratie lijkt op die van de kerk vroeger, volgens Dessaur, in De droom der rede, zoals St Simon en Comte al voorzagen, zie Civis Mundi nr 24.
Berend Jager: een complementaire benadering van ADHD en sensitieve kinderen
Dit is bedoeld als bijlage bij de paragraaf van Dehue over ADHD in eerder artikel, die genoemde ontwikkelingen en belangenverstrengeling specifiek toelicht aan de hand van ADHD. Zij gaat voorbij aan alternatieve en complementaire benaderingen.
Een complementaire visie op ADHD wordt geboden door de Stichting Nieuwetijdskinderen, het voormalig Platform voor ouders. Het is een benaming die misverstanden wekt. Zeer sensitieve kinderen is een meer adequate beschrijvende een term van Berend Jager, één van de oprichters. Het hoog sensitieve kind was daarna de term van psychologe Elaine Aron in haar gelijknamige boek, auteur van de bestseller Hoog sensitieve personen. Daarna volgden vele andere werken. Tot de officiële wetenschap lijkt het begrip nog niet of nauwelijks doorgedrongen.
Sommige mensen zijn gevoeliger dan anderen en hebben meer moeite met het verwerken van alle prikkels die in de drukke maatschappij op ons af komen. Dat geldt met name voor veel kinderen, die vaak gevoeliger zijn. Sommige kinderen worden daar druk van of hyperactief. Dat zou meer kunnen gelden voor extraverte kinderen volgens de typologie van Jung, op wie Aron zich baseert. Andere kinderen en volwassenen hebben de neiging om zich meer terug te trekken om een en ander te verwerken en zich wat meer af te schermen. Dat zou meer kunnen gelden voor het introverte type. Het is ook mogelijk dat iemand zoel druk als teruggetrokken gedrag vertoont.
Volgens Berend Jager lijkt het drukke gedrag op ADHD, maar dat hoeft het niet te zijn. Het teruggetrokken bedrag kan lijken op PDD-NOS of op autisme-achtig gedrag, zonder dit te zijn. Dit onderscheid in ADHD en daarop gelijkend gedrag komt overeen met het onderscheid van psychologe Martine Delfos in haar boek Een vreemde wereld, over autisme, het syndroom van Asperger en PDD-NOS.
Zij onderscheidt hierbij de categorieën:
1. Wel de stoornis, maar niet de diagnose, dus niet als zodanig gediagnosticeerd
2. Wel de diagnose, maar niet de stoornis, dus fout gediagnosticeerd. Dit komt met name voor bij “mildere vormen…, egocentrisch gedrag… Daarbij komt nog dat autistische trekken als niet goed kunnen in- of aanvoelen, rigide gedragspatronen of rechtlijnig denken, normale kenmerken zijn van veel mensen die beslist niet met autisme kampen” (p 152).
ADHD(-achtig gedrag) komt ook volgens Jager vrij algemeen voor. De grens met normaal gedrag is moeilijk te bepalen, omdat veel kinderen vaak druk en ongeconcentreerd zijn. De diagnose wordt steeds vaker gesteld op dubieuze gronden. Haast iedere schoolklas heeft tegenwoordig enkele kinderen die het label ADHD krijgen en daar ook de nodige aanleiding en symptomen voor geven. Dehue heeft erop gewezen hoe de afbakening van een diagnostische categorie bij de DSM lijst van stoornissen fluctueert met de opvattingen van wetenschappers, vaak onder invloed van de industrie.
Een diagnose in het autisme-spectrum, zoals dat sinds 1994 heet, of in het ‘ADHD-spectrum’, zoals dat nog niet heet, is dus niet zo eenvoudig. Volgens Jager en genoemde Stichting en vele anderen, waaronder het Nederlands Huisartsen Genootschap, aldus Dehue, wordt de diagnose ADHD al stoornis te vaak gesteld voor druk gedrag en wordt te snel medicatie gegeven in plaats van begeleiding. De alternatieven die Van Dijk eerder heeft genoemd, kennis, inzicht en bewustwording, zelfredzaamheid, ontspanningsoefeningen, gedragsverandering en therapie e.d., kunnen ook ondersteunend werken.
Zie ook T Compernolle, Zit stil! Over overmatig beweeglijke of drukke kinderen; Carla Muijsert, Nieuwetijdskinderen; Ieder kind zijn eigen kracht; B Jager, Het intuïtieve kind; Susan Marletta-Hart, Leven met hooggevoeligheid en diverse boeken van Marian van den Beuken en anderen over hooggevoeligheid.
De visie van Berend Jager was uitgangspunt voor onderwijsmodulen bij de opleiding voor hulpverleners op Hogeschool Windesheim van 1998-2011. Veel studenten herkenden zichzelf en kinderen waarmee zij te maken hadden als hoog sensitieve personen in plaats van behept met een stoornis.
Hoe zit het met de belangenverstrengeling bij andere wetenschappen?
Onder de kop Maatschappelijke en industriële belangen van de wetenschap is deze vraag is deels beantwoord in mijn artikel in Civis Mundi nr 25 metde vraag: welke rol kan wetenschap spelen bij de Belangenverstrengeling verschilt bij verschillende wetenschappen, maar is een algemene en toenemende trend, volgens Wilterdink en anderen. Bij technische wetenschappen en computerkunde is het gebruikelijk dat wetenschap technische toepassingen dient. Bij sociale wetenschappen geldt een meer problematische relatie tussen betrokkenheid en distantie, volgens Elias en Goudsblom, in Balans van de sociologie.
Sinds Marx en Weber is er en debat gevoerd over waardenvrijheid en waardebetrokkenheid van de (sociale) wetenschap. Wetenschap in dienst van de industrie is op zijn minst discutabel. Comte en St Simon zagen wetenschap en de industriële toepassingen ervan als motor van vooruitgang en maatschappelijke verandering, waarvan de Industriële Revolutie mede het gevolg is. “De huidige westerse samenlevingen zijn zonder wetenschap ondenkbaar geworden”, aldus Wilterdink, Samenlevingen (p 163).
Volgens Wilterdink (p 161-66) “waren wetenschappelijke gemeenschappen [ooit]… relatief autonome netwerken… De autonomie van wetenschappelijk onderzoekers wordt beperkt doordat ze afhankelijk zijn van externe financiering… Overheden en ondernemingen proberen meer greep op de wetenschap te krijgen… Ook statushiërarchieën, groepsbindingen en routines spelen een belangrijke rol… Zelfs vervalsing van onderzoeksresultaten en vormen van plagiaat zijn niet ongebruikelijk…Het beeld van de rationele en objectieve wetenschap is een geïdealiseerde constructie…
Een andere beperking is dat wetenschappelijke kennis niet losstaat van andere kennisvormen… Deze ontwikkelingen roepen problemen op... De verstrengeling van de wetenschap met militaire en commerciële belangen leidt ertoe dat de resultaten van veel onderzoek geheim worden gehouden… als bron van macht van grote publieke en particuliere organisaties…
Ten slotte zijn er de problemen van wetenschapstoepassing… Oplossing van veel problemen, maar ook nieuwe problemen,.. vervuiling, steeds vernietigender wapens, morele kwesties bij genetische manipulatie… Radicale twijfels aan rationaliseringsprocessen worden geuit onder de noemer van postmodernisme… In algemene termen gaat groei van wetenschappelijke kennis gepaard met toenemende problemen in de beheersing, de verwerking en de toepassing van die kennis.”
Over de rol van de wetenschap in onze samenleving heeft Laeyendecker, voorganger van Wilterdink en Goudsblom aan de UvA, een aanvullend gedegen artikel bijgedragen in vorig nummer van Civis Mundi.
Zijn wij nu niet in een situatie beland dat veel wetenschappers vaak weinig maatschappijkritisch en filosofisch denken, maar werken onder invloed van financiers, het bedrijfsleven en de overheid, die weer beïnvloed wordt door multinationals, waar een betrekkelijk klein aantal vermogenden de dienst uitmaken?
Wetenschapsbeoefening is allang geen vrije activiteit meer van zelfstandige onderzoekers, als dat ooit het geval was, maar een zaak van wetenschappelijke gemeenschappen die onder invloed staan van conformisme en publicatiedwang, waarin regeringen en multinationals grote invloed hebben.
‘Wie betaalt, die bepaalt’. De kenniseconomie, de banenmarkt en de vraag van werkgevers bepalen in welke kennis geïnvesteerd wordt. Veel wetenschappers praten elkaar na en citeren elkaar. Wie het meest wordt geciteerd, is de hoogst genoteerd op de ranglijst. Wat als wetenschappelijke waarheid wordt beschouwd wordt zo een soort grootste gemene deler van wat de meest geciteerde geleerden vinden.
Rendementsdenken en financiering van vrij wetenschappelijk onderzoek
In De Volkskrant van 25 11 2014 stond als voorpaginanieuws dat de regering in overleg met universiteiten, onderzoeksinstellingen en wetenschapsorganisaties en werkgevers naast de kwaliteit, de kerntaken inzet bij maatschappelijke vraagstukken en onderwijs wil verbeteren, als reactie op de kritiek dat wetenschappers vooral veel moeten publiceren, en de publicatiefabriek wil aanpakken. Ook door nieuwsgierigheid gedreven vrij wetenschappelijk onderzoek moet voldoende ruimte houden, als het beginpunt dat centraal staat in de gepresenteerde wetenschapsvisie. Maar “we moeten de realiteit onder ogen zien,” zegt de minister en “om budgets concurreren”. Geld, financiering, blijft een bepalende factor.
‘Rendementsdenken’ was ook een bezwaar bij recente studentenprotesten en bezettingen, die een betrekkelijk marginaal karakter leken te hebben. Ook bij de meeste studenten lijkt het rendementsdenken te heersen. Zie De Volkskrant 25 12 2015: “Protesteren? Liever snel afstuderen”.
De Volkskrant van 21 02 2015 schrijft dat budgets ongelijk worden verdeeld: “10 procent beschikt over meer dan 60 procent van het geld voor vrij onderzoek,.. circa 20 toponderzoekers halen per persoon tientallen miljoenen op. Tegelijk worstelen duizenden academici om voldoende budget te verwerven”. Deze cijfers geven niet aan hoeveel het bedrijfsleven investeert.
Bestaat er een wetenschappelijke Power Elite in de zin van Wright Mills? Mills analyseert in zijn gelijknamige klassieker de banden van diverse elites met het bedrijfsleven en het militair-industriële complex waar Eisenhouwer voor waarschuwde.
In haar boek Plutocrats. The Rise of the New Global Super-Rich and the Fall of EveryoneElse schrijft Freeland hoe veel financiële deskundigen, economen en juristen van universiteiten en onderzoekcentra, hun diensten te gelde maken voor de vermogenden, zoals de medische onderzoekers die Dehue noemt.
Niet alleen de medische industrie kenmerkt zich dus door de problematiek die Dehue beschreven heeft. Vermeldenswaard en gerelateerd is bijvoorbeeld de voedingsindustrie, waarin veel ongezonde en kankerverwekkende stoffen zouden worden verwerkt om de consumptie te bevorderen ten koste van de gezondheid. Zie Michael Moss, Salt Sugar Fat. How the Food Giants Hooked Us.
Ethische en existentiële kwesties
Belangenverstrengeling is ook een ethische kwestie, zoals in de gedichten staat aan het eind van deel 1 van dit artikel in het vorige nummer. Wright Mills (p 338-361) kenmerkt The Power Elite en daarmee ook de complementaire ‘mass society’ en middenlagen waar deze elite macht over uitoefent, door een ‘hogere immoranliteit’, ‘mindlessness’, of gebrek aan intellectueel, moreel en spiritueel bewustzijn, en ‘organized irresponsibility’, die is geïnstitutionaliseerd in economische en politieke instellingen, de massa en de massamedia en hij licht toe hoe dit werkt. Geld, macht en succes zijn de dominante waarden. Dit komt enigszins overeen met de beschrijving van de medische industrie door Dehue in het vorige artikel. Hiermee krijgt het probleem een morele dimensie, die verder gaat dan industriële en maatschappelijke belangen, volksbelang en volksgezondheid, die niet losstaan van ethische waarden en wensen.
Het gaat veel wetenschappers niet meer primair om waarheid en waarheidsvinding als doel en waarde van de wetenschap, maar deze staat in dienst van andere waarden, doelen en belangen zoals geld, winst, macht en nut. Het goede en het ware wordt niet meer nagestreefd omwille van het Goede als uiteindelijke grond en doel van het bestaan, de hoogste idee bij Plato waar al het andere zijn bestaan aan ontleend. Het dient een materieel en economisch doel en staat in dienst van de drift en drang om geld te verdienen en macht te verwerven, prestige en geldingsdrang.
De hoogste waarden hebben hun realiteit en hun waarde verloren. Wie heeft nog de ervaring van de ideële bewustzijnsdimensie waarin hun niet materiële bestaan zich onthult? Zijn wij daarmee niet afgegleden in een heilloos nihilisme? Nietzsche heeft dit als geen ander uiteengezet: nihilisme is “de ontwaarding van de hoogste waarden”, die niet meer als reëel maar als fictief en illusoir worden ervaren en beschouwd. “Het antwoord op de vraag waarheen ontbreekt.”
Is er een weg terug? Of een weg omhoog of omlaag om de diepte-dimensie van het omvattende bewustzijn weer als bestaansgrond te ervaren, waar dingen en ideeën hun zijn aan ontlenen?
Volgens de Indiase Oepanishaden gaan zijn en bewustzijn samen en zijn zij in essentie identiek, zoals uitgedrukt in de beroemde woorden: sat-chit-ananda: zijn, bewustzijn en gelukzaligheid. De laatste term geeft het doel aan waar wij onwillekeurig naar streven, want is het leven in wezen niet gericht op uitbreiding van geluk en welbevinden. Met een motto van Spinoza: ‘Bene agere et lactari’: wel te doen en blij te zijn. Een volgend artikel over de socialistische visie van St Simon gaat in op deze ethische kwesties.
De belangrijkste problemen samengevat met bijdragen en alternatieven gericht op oplossingen
Aan het eind van deel 1 van dit artikel werden de belangrijkste problemen samengevat. In dit artikel werden enkele pogingen tot oplossingen en alternatieven gegeven. Het gaat om de volgende problemen en mogelijke bijdragen en alternatieven gericht op een oplossing:
De grondleggers van de sociologie St Simon en Comte wezen op de cruciale rol van wetenschap en industrie. Zij gaven vorm aan de nieuwe wetenschap van de sociologie om inzicht te bieden in sociale problemen en deze te helpen oplossen op basis van wetenschappelijke kennis. In hun voetspoor wezen Durkheim en anderen op de rol van collectief bewustzijn bij sociale integratie en ontwikkeling. Kunnen we de wetenschap en het bewustzijn zodanig vormgeven, dat deze bijdragen tot de oplossing van problemen in plaats van ze te versterken? Ook hier is de vraag hoe?Dit zijn vragen voor een volgend artikel.