Doodsdrift bij Freud nader verklaard en tegengesproken

Civis Mundi Digitaal #31

door Wim Couwenberg

Bespreking van: Paul Moyaert, Opboksen tegen het inerte. De doodsdrift bij Freud. Uitgeverij Vantilt, Nijmegen, 2014.

Doodsdrift als zelfstandige kracht

Juist toen ik mij ertoe zette dit boek te bespreken, kreeg ik een recensie-exemplaar van een nieuw boek binnen. De inhoudsopgave bekijkend, zag ik dat het laatste hoofdstuk gaat over de doodsdrift. Vlug even kijken. De diepe doodsdrift die onze samenleving kenmerkt, lees ik. Toe maar. Dat schrijft, zie ik, nota bene een jongeman van 28 jaar.

Het boek dat ik moet bespreken, gaat ook over doodsdrift, maar wel die van de mens als individu. En niet suïcidaal doodsverlangen staat daarin centraal, maar iets anders. In de psychoanalyse van Freud is geen concept zo omstreden als dat over die doodsdrift. Dat is begrijpelijk, gezien de bijzondere manier waarop dat concept geanalyseerd en gepresenteerd wordt. Bij die analyse staat het fenomeen van de herhalingsdrift centraal, evenals de destructieve agressiedrift. Van daaruit ontwikkelt Freud zijn concept van de doodsdrift. Aan gene zijde van het lustprincipe zoekt Freud naar krachten die de doodsdrift in het leven uitdrukken. Herhaling, de eeuwige terugkeer van het gelijke, is daarbij zijn belangrijkste gids.

Doodsdrift als zelfstandige kracht is zijn uitgangspunt. Die moet continu tegengewerkt worden. Anders gaan we dood. Wat stagneert, wat niet mee-evolueert met zijn omgeving, is ten dode opgeschreven. De doodsdrift is de zwaartekracht van het leven, en is een onherleidbaar bestanddeel ervan. Dat is de inertie in ons leven, de wet van de traagheid, die nauw samenhangt met de prikkelvijandige houding van de doodsdrift. Het doel van die drift is leven zonder enige drift, en dus ook zonder agressie in positieve zin. Interactie is de kern van het leven. Alles in het individu resoneert met zijn omgeving. Ondanks die voortdurende wisselwerking met de omgeving en de noodzaak om zich daaraan continu aan te passen, zitten we vast aan een neerwaartse kracht die dat tegenwerkt. De doodsdrift trekt ons weg uit het leven, en verklaart, aldus Freud, waarom we ten diepste onaangepaste wezens zijn, niet geschikt en niet goed uitgerust om te leven. Het leven moeten we in de visie van Freud begrijpen als een permanent ontrukt worden aan de dood, en dus niet als de expressie van een vanzelfsprekende levenswil. Het leven heeft geen schijn van kans als de doodsdrift niet continu wordt tegengewerkt en aan banden gelegd.

 

Drie doodsoorzaken

Waardoor gaan we dood? De biologie kent voornamelijk twee oorzaken. Door uitwendige gebeurtenissen, zoals bijvoorbeeld een ongeluk, of door innerlijke oorzaken, zoals door slijtage en ouderdom. De dood maakt zich kenbaar door uitputting van de levenskracht, aftakeling en toenemende vermoeidheid. Dat laatste doet mij denken aan een bekend gedichtje van Toon Hermans:

’n Beetje

Sterven doe je niet ineens,

maar af en toe ’n beetje

en alle beetjes die je stierf,

’t is vreemd, maar die vergeet je,

het is je dikwijls zelfs ontgaan,

je zegt ik ben wat moe,

maar op ’n keer dan ben je aan

je laatste beetje toe.

 

Maar Freud signaleert nog een derde, meer surrealistische definitie van de dood, in de lijn van zijn concept van de doodsdrift. Die is er al vanaf de geboorte. De dood is een eigenschap die inherent is aan het leven. Om te leven moet iets ons weglokken uit de dood, die niet vanuit de toekomst op ons af komt, maar van stonde af aan in ons woont.

In de psychoanalyse van Freud is de doodsdrift zoals gezegd een zelfstandige kracht, onafhankelijk van de levensdrift. Daar heb ik grote moeite mee. In mijn polair-dialectisch werkelijkheidsbesef zijn de levens- en de doodsdrift een dialectisch samenhangende twee-eenheid, die de meest fundamentele polair-dialectische relatie in de menselijke existentie uitdrukt. De levensdrift associeer ik met het elan vital van de Franse filosoof Henri Bergson. In de opgang van het leven domineert veelal de levensdrift. Tijdens de neergang krijgt de doodsdrift meer invloed, en noopt die drift tot steeds meer verzet ertegen om in leven te blijven. Maar uiteindelijk legt ieder mens het loodje. C’est la vie. In overlijdensadvertenties wordt dat door overledenen weergegeven met kreten als: het is mooi geweest; mijn leven is voltooid, e.d.

 

Uitzonderlijk geval van doodsdrift vanaf de geboorte

Maar soms manifesteert die doodsdrift zich al heel vroegtijdig. Zo las ik in NRC Weekend van 28/29 maart jl. het verhaal van een moeder met een dochter die, zo meldt zij, boos (op het leven) geboren werd. Zeven jaar elke dag weer werd haar dochter boos, huilend wakker. Boos op weer een nieuwe dag. Vanaf haar achtste levensjaar zei ze dood te willen. Zij hoorde stemmen, die haar leven tot een hel maakten, en haar herhaaldelijk aanzetten tot zelfmoordpogingen. Na jaren van psychiatrische behandeling, waarin haar doodswens als ontwikkelingsstoornis – borderline en autisme –geïnterpreteerd werd, en een jarenlange strijd ertegen zonder resultaat bleef, werd op haar verzoek euthanasie aangevraagd, maar niet toegestaan. Op 21-jarige leeftijd heeft zij zich toen tot de bekende stichting De Einder gewend. Met instemming van haar ouders is zij ten slotte met de beschikbaar gestelde middelen doelbewust en heel blij de dood in gegaan, als sterk begeerde verlossing uit haar als ondraaglijk ervaren leven.

Men kan dit uitzonderlijke geval reduceren tot een al of niet behandelbare psychologische ontwikkelingsstoornis, of haar verzoek tot euthanasie als een ethisch-juridisch probleem: euthanasie namelijk al of niet toestaan voor sommige psychiatrische patiënten, die lichamelijk gezond zijn. Men kan het ook interpreteren als een uitzonderlijke relatie tussen de levens- en de doodsdrift, waarbij de doodsdrift al vanaf de geboorte expliciet de overhand had.

 

Lustprincipe vs. religieuze beaming van het lijden

Het lustprincipe in de psychoanalyse van Freud is een typisch modern, postreligieus uitgangspunt. In premoderne, religieuze culturen zien we een heel andere denk- en leefwijze, bijvoorbeeld leven beleefd als lijden, wat in het boeddhisme het uitgangspunt is, verbonden met een traditionele opvatting van karma en reïncarnatie. Maar ook in de premoderne christelijke cultuur van de Middeleeuwen leeft die denk- en leefwijze, die in heiligverklaarde levens bevestigd en geprezen werd. Zie bijvoorbeeld het leven van Liduina van Schiedam, een bij uitstek Nederlandse volksheilige. Na een ongeluk op het ijs, waar zij niet goed van genas, gevolgd door steeds meer kwalen, wijdde zij haar hele verdere leven, 33 jaar lang, op haar ziekbed aan het leven en lijden van Christus, in een continue staat van versterving en biddend om nog meer kwalen. Zo verminkte zij zichzelf daartoe doelbewust. Haar lijdensweg, en de wijze waarop zij die beleefde, was in de late Middeleeuwen helemaal niet abnormaal. Meer vrouwen offerden zich op die manier op.[1]

 

Rouwgedrag een groot raadsel?

Freud verwondert zich met zijn lustprincipe als uitgangspunt over het fenomeen van rouwgedrag, psychologisch in zijn visie een groot raadsel. Als we iemand die we liefhebben, verliezen, zijn we geneigd daarover te rouwen. Wat er volgens Freud dan gebeurt, is dat libido die vrijkomt zich blijft hechten aan een bepaald individu, in plaats van zich op een ander object te richten. Waarom dat losmaken van het libido van een overleden individu zo’n pijnlijk proces is, kan Freud niet rijmen met zijn lustprincipe. Voor een leek is die verwondering van Freud ongetwijfeld verrassend, erkent de auteur van dit boek, hoogleraar wijsgerige antropologie aan de Katholieke Universiteit Leuven. Ik vind dat rouwgedrag een normale reactie op het verlies van een dierbare.

Vaak wordt de psychoanalyse voorgesteld als een sub-discipline van de ontwikkelingspsychologie, het onderzoek van de ontwikkelingsstadia van volwassenwording en daarmee samenhangende processen. De auteur, die lid is van de Belgische School voor Psychoanalyse, verzet zich daartegen, en wijdt het laatste hoofdstuk van zijn boek aan een herdefiniëring van het onderzoeksdomein van de psychoanalyse. Door de psychoanalyse te presenteren als een tak van de ontwikkelingspsychologie kan die psychoanalyse, lijkt me, het imago kwijtraken van een discipline die in psychologische kringen sterk omstreden is geraakt. Hoe dit zij, het boek van deze auteur is een interessante kennismaking met de omstreden geraakte psychoanalyse van Freud, en met diens opvatting van de doodsdrift als intrigerend thema.



[1] Charles Caspers, Een bovenaardse vrouw. Zes eeuwen verering van Liduina van Schiedam, 2014.