Civis Mundi Digitaal #31
Bespreking van: Hans Jansen, De Historische Mohammed: de Verhalen uit Medina, Arbeiders-pers, Amsterdam 2007, geb. 320 pp., € 22,50
Op 5 mei jl. overleed de bekende arabist prof. dr. Hans Jansen. In de Volkskrant werd hij geëerd in een in memoriam, waarin er ook aan herinnerd werd dat hij een van de eersten was die het gevaar van de radicale islam onderkenden, en velen uit hun zoete droom over die islam wekte. Als arabist wist hij natuurlijk dat de islam niet ‘vrede’ betekent, zoals wel beweerd wordt, maar ‘onderwerping’. In zijn droog-ironische stijl voegde hij daar graag aan toe, dat na die onderwerping de vrede vanzelf ook intreedt. Ter herinnering aan deze geleerde arabist publiceren we hier een eerder verschenen bespreking van zijn belangwekkende boek over de historische Mohammed, met dank aan de recensent.
In zijn woord vooraf zet de arabist dr. Hans Jansen de toon voor zijn analyse van de meest gezaghebbende bron over het leven van Mohammed, de verhalende bio-grafie (± 750) van Ibn Ishāq (704-767), met de woorden: "Er is niemand, die weet welke verhalen over Mohammed waar zijn en welke verhalen als vrome fantasie of preken in verhaalvorm beschouwd moeten worden. Wie vroom is en graag wil geloven, moet mijn boek maar niet lezen." (p.7) En inderdaad, dit werk van Ibn Ishāq in de bewerking door Ibn Hisham († 830), waarnaar Jansen veelvuldig verwijst via de Engelse vertaling door Alfred Guillaume (1955), roept talloze vragen op. Minutieus als een detective neemt Jansen die verhalen rond Moham-med onder de loep en vergelijkt ze met verzen in de Koran. Zelf schrijft hij hierover: "Het probleem is vergelijkbaar met dat van de recherche in een politie-onderzoek. Een gedetailleerde verklaring van een getuige of verdachte kan gecon-troleerd worden. Dan blijkt of de details wel of niet met elkaar te rijmen zijn en met wat langs andere weg bekend geworden is. Dat geeft een sceptische onder-zoeker inzicht in de waarde van de verklaring. Veel oncontroleerbare of tegenstrij-dige details doen af aan die waarde. Maar een verklaring zonder details stemt nog argwanender dan een verklaring met teveel details." (p. 44)
Jansens speurtocht naar de waarheid levert weinig op. Enerzijds door tegenstrij-digheden in de teksten, anderzijds door het ontbreken van historisch betrouwbaar materiaal - waarvan Jansen overigens niet uitsluit, dat dit eens nog in de Arabische woestijnbodem zal worden gevonden. De lezer moet voorlopig genoegen nemen met het beeld van Mohammed zoals dit uit het beschikbare materiaal naar voren komt. Voor Jansen is hij daarin vergelijkbaar met de Richteren uit het Oude Testament, die zonder koning te zijn in een statenloze samenleving legers op de been brachten, die op Gods bevel streden tegen de vijanden van God en zijn volk (p. 268). Onmiskenbaar is echter ook zijn rol van profeet, wonderdoener, helder-ziende en jodenhater. Ibn Hishāq overlevert Mohammeds uitspraak: "Dood elke jodenman die je in handen valt" en hij maakt gewag van de joodse stam Qurayza, die hij heeft laten onthoofden. In de droog-ironische toon, die het verhaal van de moeizame speurtocht door alle details zo goed verteerbaar maakt, schrijft Jansen: "Het gedrag, de daden en de uitspraken die worden toegeschreven aan Mohammed wijken wel heel erg af van wat niet-moslims in de moderne tijd van elkaar zouden accepteren" (p. 271).
Maar, waarom zou je de figuur van Mohammed en de verhalen over hem niet lou-ter als fictie opvatten? Louter verhalen dus van bijvoorbeeld polytheïstische Arabische soldaten die de grens van het Oost-Romeinse Rijk bewaakten. Zij hoorden de christenen zeggen: Benedictus, qui venit in nomine domini. Begrepen zij dit woord ’benedictus’ wel, dat net zo als ’muhammad’ een deelwoord is, dat ’gezegend’ betekent? Misschien vroegen zij zich wel af, waar Benedictus (Muhammad) woonde en wat hij deed in naam van de Heer? Zijn al hun verhalen antwoorden op deze vragen en wellicht een uitvloeisel van hun discussie over het monotheïsme? Jansen accepteert niet, dat alles op verzinsels berust, maar hij geeft ons wel te denken. Hij sluit daarbij aan op het boek van de oudtestamenticus en archeoloog Thomas L. Thompson The Bible in History - How writers create a past. Thompson bestempelt hierin de gebeurtenissen, die voorafgingen aan de terugkeer van de joden uit de Babylonische ballingschap naar Jeruzalem (538 v. Chr.) als literatuur en vrome fantasie (p. 273).
Wat moet de lezer nu met al die gezaaide onzekerheid? Welnu, aldus Jansen: "de keuze voor een godsdienst wordt volgens sociologen niet bepaald door een boek of wetenschap, maar door het voorbeeld van familie of vrienden (p.7). Bovendien, zo voegt hij eraan toe: Het al dan niet hebben bestaan van Mohammed (of Jezus), zegt niets over het al dan niet bestaan van God (p. 8).
Dit standpunt lijkt mij terecht. De waarde van het boek van Jansen ligt dan ook hierin, dat het een onderdeel vormt van het bewustzijnsproces van de mensheid, zoals ook de Koran en de Bijbel en de uitleggingen daarvan dit waren voor hun tijd. Met de in de 19e eeuw opgekomen wetenschappen als die van de geschie-denis, de sociologie, de psychologie en vergelijkende filologie veranderden ons wereldbeeld en daarmee tevens onze voorstelling van God, ons godsbeeld. Vol-gens de wet van Teilhard de Chardin neemt het bewustzijn over onze wereld toe met de complexiteit van onze netwerken. Door kennis te nemen van, ons te verdiepen in de geschiedenis van elkaars culturen in verschillende tijden krijgen wij een beter begrip voor elkaars beweegredenen en gedragingen zodat wij beter in staat zijn onze eigen keuzes te maken. Het boek van Jansen is daartoe een goede gids.
* Eerder verschenen in het tijdschrift ‘Gamma’