Hoe religieus individualisme in de antroposofie samen kan gaan met gemeenschapsleven en maatschappelijke betrokkenheid

Civis Mundi Digitaal #33

door Hugo Verbrugh

Bespreking van: Janine Verdonk, De antroposofische orde. Geestverwanten van Rudolf Steiner in Nederland. VU Uitgeverij / VU University Press, Amsterdam 2015.

Sociaal-wetenschappelijk onderzoek naar ‘antroposofische orde’

Op 8 mei vond aan de Vrije Universiteit in Amsterdam een opmerkelijke promotie plaats. Janine Verdonk verdedigde haar proefschrift, met de titel ’De antroposofische orde’; de ondertitel was ’Religieus individualisme, gemeenschapsleven en maatschappelijke participatie in de antroposofische beweging in Nederland’. De centrale vraag in het promotieonderzoek van Janine Verdonk luidt: “Hoe gaat ‘religieus individualisme’, zoals antroposofen dat beleven en praktiseren, samen met maatschappelijke betrokkenheid, gemeenschapsleven en moraliteit?” Het onderzoek betreft de tegenstelling tussen individualisme en een sterk ontwikkeld gemeenschapsleven zoals die zich onder antroposofen voordoet. Het proefschrift is ook verschenen in een handelseditie bij de VU Uitgeverij. Opmerkelijk is de veranderde ondertitel van deze handelseditie: ’Geestverwanten van Rudolf Steiner in Nederland’.

 

Het proefschrift verdient veel aandacht. Om te beginnen is ’tot op heden weinig sociaalwetenschappelijk onderzoek gedaan naar antroposofen in Nederland’,  zoals de Faculteit der Sociale Wetenschappen van de VU stelt. Mw. Verdonk zelf meldt hoe haar co-promotor André Droogers, bij wie zij ruim twintig jaar eerder culturele antropologie had gestudeerd, haar heeft gestimuleerd ’onderzoek naar de antroposofische beweging te doen. Daar was tot nu toe niet of nauwelijks sociaalwetenschappelijk onderzoek naar gedaan’ (blz. 9). Het oordeel dat vervat ligt in deze beweringen is een understatement. De antroposofie en daarmee verband houdende thema’s zijn alleen in onderzoeksjournalistiek in de algemene media af en toe in het nieuws. Ook zijn ze in de laatste jaren twee maal als sociaal-cultureel item op de televisie geweest: op 8 november 2011 (’Karin leeft als antroposoof’, KRO) en door de zogenoemde Hokjesman bij de VPRO op 21 februari 2013.

 

Van ‘geheime leer’ naar gemeengoed

Er zijn goede redenen waarom dit onderwerp nooit sociaalwetenschappelijk serieus onderzocht is. Het is namelijk ondoenlijk om, zoals het hoort bij regulier wetenschappelijk onderzoek, voordat men aan het onderzoek begint, in neutrale termen van buiten af te omschrijven waarover men het zal gaan hebben. Om te beginnen laat het begrip ’antroposofie’ voor een buitenstaander zich niet anders omschrijven, dan in termen van een soort systeem van leven en denken dat in de wereld gebracht is door de Oostenrijker Rudolf Steiner (1861–1925). Die stelde dat er een geestelijke wereld bestaat die alleen toegankelijk is voor mensen die in vrijheid en helemaal van binnen uit althans in énige mate een authentieke innerlijke ontwikkeling gaan, en zich zodoende op zodanige wijze trainen in versterking van het waarnemen en denken, dat zij, in een vakterm, ’ingewijd worden’ in ideeën en inzichten die voor anderen verborgen blijven. Wie zich niet wil of kan openstellen voor wat die innerlijke ontwikkeling aan verandering kan bewerkstelligen, en de antroposofie alleen van buiten af onderzoekt, zal er een vertekend beeld van krijgen. Dit bijzondere kenmerk maakt waarom de antroposofie traditioneel binnen de zogenoemde ’geheime leer’, het ’occultisme’ wordt gecategoriseerd.

            Maar zo was het in de tijd dat Steiner begon met zijn werk, ruim een eeuw geleden. Intussen is deze in veel opzichten achterhaald. De tijden zijn veranderd. Steeds meer mensen krijgen, allemaal op hun eigen manier en meer of minder van binnen uit, inzichten. Veel van wat Steiner zag, meedeelde en beschreef, is intussen, en wordt in deze tijd steeds meer, gemeengoed.  Voor steeds meer mensen bewerkstelligen persoonlijke ervaringen in het leven die niet bedoeld waren als ’inwijding’ in antroposofische zin toch veranderingen die in feite gelijk staan, of althans opgevat en geduid kunnen worden als essentiële momenten in een eigentijdse variant van een inwijdingsproces dat vroeger als ’occult’ werd gekwalificeerd. 

 

Wie tegelijk zich als antroposoof van binnen uit de antroposofie eigen maakt en als onderzoeksjournalist of wetenschappelijk onderzoeker deze antroposofie van buiten af bestudeert, onderkent hier een verschijnsel dat ik durf te benoemen als een soort quasi-secularisering. Het verschil met de reguliere definities van secularisering is dat de inzichten van Steiner door deze variant van de geijkte vorm van het secularisatieproces niet minder waarde krijgen, zoals de de meer bekende vormen van secularisatie, maar juist winnen aan waarde en betekenis.

 

Persoonlijke ervaringen opgedaan met antroposofische variant van het secularisatieproces

Het bijzondere van dit proefschrift ligt in de wijze waarop drie kenmerken erin geïntegreerd zijn:

 

1. Het is gebaseerd op eigen persoonlijke ervaringen die de promovenda heeft opgedaan in verband met deze specifiek antroposofische variant van het secularisatieproces die nooit eerder in deze vorm en zo uitvoerig en goed gedocumenteerd onder woorden zijn gebracht. Janine Verdonk is ruim tien jaar geleden, net als in toenemende mate gebeurt met talloze andere jonge ouders, in contact gekomen met de vrijeschool, toen zij een peuterklas zocht voor de oudste van haar drie kinderen. Ze raakte geïnteresseerd in de achtergronden van die school, en besloot dáárover promotie-onderzoek te doen. De persoonlijke betrokkenheid van de promovenda bij haar onderwerp wordt geïllustreerd door wat zij en hoe zij erover schrijft, bij voorbeeld hoe zij daarin werd gestimuleerd door prof. Droogers die in Driebergen, ’hart van antroposofisch Nederland’, woont. Tegelijk documenteert, beschrijft en becommentarieert zij als wetenschappelijk onderzoeker de antroposofische variant van het secularisatieproces variant goed, duidelijk en correct in wetenschappelijke en filosofische termen. Haar onderzoek is deels gebaseerd op het destijds baanbrekende werk van Peter Berger.

 

2. Zij laat tussen de regels door de lezer meebeleven hoe de antroposofie in de tien jaar (!) waarin zij aan dit proefschrift werkte voor haar zelf won aan waarde en betekenis. De veelzijdigheid en dynamiek van haar persoonlijke ervaringen in wisselwerking met de resultaten van haar wetenschappelijk onderzoek thematiseert zij in het begrip ’orde’, ontleend aan ’L’Ordre du Discours’ van Michel Foucault (1970); zij omschrijft het als ’De relatief stabiele structuur of het grondleggend stramien achter de manier van waarnemen, denken, classificeren, voelen, ervaren en spreken van deelnemers aan een cultuur’.

 

3. Het werk is in twee opzichten een proefschrift. (1) De auteur heeft een probleem ontdekt dat nog niet ’op de kaart van de wetenschap staat’, onderzoekt het en presenteert haar resultaten zó dat zij aan kritische deskundigen laat zien dat zij wetenschappelijk competent is. (2) Als een défaut de sa qualité is het beperkt van opzet; dat kan niet anders. Haar onderwerp is nieuw, onbekend. Daardoor is het, zoals ieder onderwerp dat (ook) over religie gaat, in metafysische zin allesomvattend. Alleen al om die reden moet een onderzoeker zich beperkingen opleggen. In die beperkingen toont Janine Verdonk ’zich de meester (in de beheersing van haar thematiek)’. Heel veel inzake de antroposofie en de antroposofen en de antroposofische orde en de ideeën en inzichten van Rudolf Steiner en zijn geestverwanten komt in de ruim 300 bladzijden van dit proefschrift niet aan de orde – dat is een evident gevolg van de hoge kwaliteit van het vele dat wel behandeld wordt.

 

Grensverleggend onderzoek

In de combinatie van de kenmerken 3 (1) en 3 (2) ligt voor mij de belangrijkste eigenschap die dit proefschrift grensverleggend en innovatief maakt. Op blz. 28 schrijft  Verdonk: ’De centrale probleemstelling van dit proefschrift luidt:”Hoe is religieus individualisme, zoals dit door antroposofen beleefd en gepraktiseerd wordt, gerelateerd aan hun gemeenschapsleven en hun morele en maatschappelijke participatie in de Nederlandse samenleving?”’.

            Het centrale begrip in mijn onversneden positieve waardering ligt in dit begrip ’probleemstelling’. ’Probleemstelling’ betekent in de Nederlandse wetenschappelijke en wetenschapsfilosofische omgangstaal de zodanige formulering van het probleem, dat (1) het probleem oplosbaar wordt of althans kan worden, en (2) die formulering een stap voorwaarts kan worden in de vooruitgang doordat in die formulering duidelijk is aangegeven op welke wijze met kans op succes verder gewerkt kan worden aan de oplossing. Een goede probleemstelling heeft een duidelijke plaats in of opent een probleemsequens – en dat laatste heeft Verdonk gedaan inzake datgene wat zij, met een gelukkige keuze, heeft benoemd als ’de antroposofische orde’.

            Het probleem dat Verdonk aan de orde stelt is (1) in feite het grootste probleem dat de antroposofische orde doortrekt en (2) juist de specifieke probleemstelling van Janine Verdonk is, bij mijn weten voor het eerst in de geschiedenis van de antroposofie zo helder geformuleerd dat de antroposofen er nu niet meer van kunnen wegkijken. Antroposofie is een nieuwe filosofie van de vrijheid –  een filosofie van de vrijheid die zich uitstrekt tot voorbij het verste punt waartoe het denken reikt. In dit proefschrift wordt de weg gewezen naar een zodanige presentatie van de antroposofie in de sfeer van de public knowledge oftewel de reguliere academische wetenschap, dat hier een uitdaging ligt aan de antroposofen die zich verantwoordelijk voelen voor voortzetting van het werk van Steiner. Zoals het past voor een proefschrift, zouden de laatste regels kunnen zijn: ’Work is in progress. The paper is open for discussion. Daaraan voeg ik toe: ’Als die discussie niet serieus wordt aangegaan in de vorm van volgende publicaties waaraan antroposofen meewerken, zal zich een nalatigheidszonde voordoen.’ Dixit Hugo S. Verbrugh