Civis Mundi Digitaal #33
Naar mijn mening wordt in nogal wat (semi)wetenschappelijke literatuur onzorgvuldig omgesprongen met de begrippen geest, verstand en ziel, en de bijbehorende kenwijzen. Dit resulteert in onnodige verwarring en slordig denken. De Amerikaanse filosoof Ken Wilber geeft mijns inziens een nuttige classificatie van vijf verschillende kenwijzen[1].
Vijf verschillende kenwijzen volgens Wilber
In onderstaand Diagram 1 onderscheidt Wilber vijf verschillende kenwijzen. In een simpele drievoudige hiërarchie worden drie zijnsdomeinen onderscheiden: matter, mind en spirit, met drie corresponderende kenwijzen: zintuiglijk, symbolisch en intuïtief (Wilber 1985a:256; Wilber 1985b:117).
Diagram 1: Vijf verschillende kenwijzen. Drie domeinen van ‘zijn’ resulteren in vijf kenwijzen. Het immanente aspect van Spirit (hoofdletter S) wordt weergegeven door het papier waarop het diagram is getekend (Wilber 1985a)
Ik zal in dit artikel de drie Engelse woorden matter, mind en spirit blijven gebruiken om verwarring te vermijden. Matter is gewoonweg materie in het Nederlands, maar mind wordt vaak met geest, of verstand, of gedachten en soms met hart vertaald (zie de tabel hieronder: Van Dale Groot Woordenboek Engels-Nederlands). Het woord spirit wordt in het Nederlands met geest of ziel vertaald. Wilber gebruikt in deze context het woord soul (ziel) niet, dus dat zal ik ook niet doen om verwarring te voorkomen.
a triumph of mind over matter |
een zege van de geest op de materie |
a sharp mind |
een scherp verstand, een heldere geest |
his mind is on … |
hij is met zijn gedachten bij … |
frame of mind |
denkpatroon, houding |
out of sight, out of mind |
uit het oog, uit het hart |
she is a kind spirit |
zij is een vriendelijke ziel |
kindred spirits |
verwante zielen |
the poor in spirit |
de armen van geest |
the spirit is willing but the flesh is weak |
de geest is gewillig maar het vlees is zwak |
Omdat zowel mind als spirit vaak met ‘geest’ in het Nederlands vertaald worden, creëert het woord geest gemakkelijk verwarring. Hier bedoel ik met mind vooral verstand of intellect; mind heeft hier met denken en gedachten te maken, dus met het rationeel-empirische bewustzijn. Spirit verwijst in dit artikel naar zuiver of transcendent bewustzijn, naar ‘bewustzijn-als-zodanig’ zonder bewustzijnsinhouden[2].
Aangezien de mind niet alleen naar zijn eigen niveau kan kijken maar ook naar de andere twee niveaus van matter en spirit, hebben we in totaal vijf verschillende kenwijzen. Kenwijze nummer 5 is eenvoudige zintuiglijk-materiele waarneming: het oog ‘kijkt naar’ een boom, of beter gezegd via het zintuig ‘oog’ zien wij via allerlei fysisch-chemische processen die in het oog en brein plaatsvinden het materiële object ‘boom’. Kenwijze nummer 4 is empirisch-analytische mentale kennis, of de ideeën van de mind over de zintuiglijk-materiële wereld. Dit is de dominante kenwijze in het positivistische paradigma. Nummer 3 is hermeneutische (verklarende) en introspectieve kennis, of de kennis van de mind over de mind. Kenwijze nummer 3 is een belangrijke methode in het constructivistische paradigma, ofschoon constructivisten ook empirisch-analytische methoden kunnen gebruiken[3]. Nummer 2 is paradoxale rede, of de poging van de mind om over spirit na te denken. Het wordt paradoxale rede genoemd, omdat de mind noodzakelijkerwijs paradoxale beweringen genereert wanneer ze probeert na te denken over het spirituele domein. Spirit is tegelijkertijd transcendent en immanent, het spirituele domein is niet-dualistisch.
“…paradox is eenvoudigweg hoe non-dualiteit eruit ziet op het mentale niveau. …wanneer de mind probeert na te denken over [het spirituele domein] komt non-dualiteit tevoorschijn als twee tegenpolen, waarbij aangetoond kan worden dat beide gelijkelijk plausibel zijn omdat geen van beide op zichzelf compleet is. Het beste dat je daarom kunt doen is beide kanten van de dualiteit bevestigen…(wat) resulteert in een paradox” (Wilber 1985a:274).
Nummer 1, tenslotte, is directe kennis van de spirit over spirit, hetgeen niet-bemiddelde en niet-symbolische kennis is, het is intuïtief, zegt Wilber. Kenwijze nummer 1 is een belangrijke methode in het transcendentalistische paradigma. Deze kennis is ‘niet-bemiddeld’ omdat ze niet tot stand komt via het middel van het intellect, het is geen kennis verkregen door denken over iets, ze is daarentegen gegrondvest in directe persoonlijke ervaring van zuiver bewustzijn.
Het transcendente en immanente aspect van spirit/Spirit
Het is nodig het woord spirit te preciseren, omdat het moeilijk is het domein van de spiritualiteit te bespreken zonder in paradoxen te vervallen. De spirit zelf (of zuiver bewustzijn) is niet paradoxaal: “strikt gesproken is ze voorbij (beyond) alle karakterisering en kwalificering, van welke aard dan ook” (Wilber 1985c:15). De spirit is voorafgaand aan iedere vorm van conceptuele typering. De beruchte en onvermijdelijke paradox is dat de spirit zowel transcendent aan - als immanent in - de wereld is. Onze verbale formuleringen moeten beide kanten van de paradox omvatten: de spirit transcendeert alles en omvat alles. De spirit is “het hoogste niveau van de werkelijkheid en de conditie of echte aard van elk niveau van de werkelijkheid. Het is de hoogste sport van de ladder en het hout waarvan de ladder is gemaakt” (Wilber 1985a:254). De ene helft van de paradox is hiërarchie, de andere helft is dat alle dingen reeds spirit zijn. Aan de ene kant is de spirit de hoogste top van alle domeinen; aan de andere kant is het de grondslag van alle domeinen, de hoedanigheid of substantie (suchness of isness) van alle domeinen. In navolging van Wilber (1985c:17) zal ik spirit met een kleine ‘s’ schrijven wanneer ik naar het transcendente aspect verwijs, en Spirit met een hoofdletter ‘S’ wanneer ik naar het immanente aspect verwijs. Daar het immanente aspect van Spirit alles-doordringend en -omvattend is, zijn er geen plaatsen buiten Spirit vanwaar je het ‘objectief’ zou kunnen beschrijven (Wilber 1985a:265).
De kaart en het gebied
Teneinde de ene universele grondslag van Spirit intellectueel te kunnen benaderen, creëren mensen interpretaties, die echter altijd sociaal-geconstrueerd en historisch-gesitueerd zijn. Alleen de grondslag zelf en de directe ervaring ervan - voor alle interpretatie en dieper dan alle interpretatie – blijven onveranderd (Van Ruysbeek 1996). Het onder woorden brengen van deze ervaring - resulterend in een kaart van het gebied en niet het gebied zelf - mondt altijd in veranderlijke beschrijvingen uit. Het meest diepgaande en voor de hand liggende verschil tussen wetenschappelijke paradigma’s en mystieke ervaringen is dat de eerste mentale constructies zijn, terwijl de laatste een daadwerkelijk transcenderen van alle inhouden van de mind inhouden (Wilber 1985a:170). “Wetenschappers zijn kaartmakers en de mystieke ervaring is deel van het gebied” (Weber 1985).
Leven als een ontstijgende eigenschap
De paradoxale aard van spirit/Spirit wordt als volgt in Diagram 1 weergegeven: de allesdoordringende, immanente Spirit wordt voorgesteld door het papier waarop het diagram is getekend, terwijl het transcendente aspect van spirit transcendent is aan, of verschillend van, de domeinen matter en mind. Ieder hoger niveau in Diagram 1 transcendeert en omvat de lagere niveaus. Of in andere woorden, ieder hoger niveau is synergetisch ten opzichte van de lagere niveaus, het omvat hen maar is ook meer dan hen, het is meer dan de som van de lagere niveaus. Ieder hoger niveau is emergent (ontstijgend), creatief, nieuw, transcendent (Wilber 1985c:26). Mind of spirit kunnen niet gereduceerd worden tot materie, tot het biofysische substraat van het brein, of geheel verklaard worden door brein fysiologie. Op dezelfde manier is ‘leven’ synergetisch ten opzichte van matter (Wilber 1985a:277)[4]. Indien landbouw wordt gedefinieerd als de technische transformatie van levend materiaal in door ons gewenste plantaardige en dierlijke producten - een transformatie waarin levensprocessen een essentiële rol spelen (Koningsveld 1986) - dan kunnen boeren en landbouwkundige onderzoekers niet anders doen dan het ontstijgende en transcendente karakter van ‘leven’ erkennen.
Categorie fouten
Het is belangrijk dat we kenwijze nummer 2 niet verwarren met kenwijze nummer 1. Onmiddellijk, non-conceptueel inzicht kan ontstaan in de ruimte of het interval tussen gedachten, wanneer de mind stil wordt, wanneer het onophoudelijke innerlijk gepraat stopt (Wilber 1985a:270). Spirit kan alleen maar direct ervaren worden. Wanneer men alleen maar over het spirituele domein spreekt of schrijft, geassisteerd door het intellect, ontwikkelt men een louter rationeel concept van dit domein. Zonder een methode om dit domein direct te ervaren, maakt men gemakkelijk categorie fouten. Zulke categorie fouten waarin de verschillende kenwijzen hopeloos verward raken, moeten vermeden worden (Wilber 1985b:40).
Verhuld reductionisme
Kenwijze nummer 4 - de empirisch-analytische methode van orthodoxe wetenschap resulterend in ‘objectieve’ feiten - kan zich niet verheffen tot de kenwijzen 3 en 2 - de kennis van de mind over de domeinen mind en spirit. Dat is het grote probleem van de psychologie en filosofie. Wanneer men de empirisch-analytische methode tot deze kenwijzen uitbreidt, is het resultaat verhuld reductionisme (Wilber 1985a:271). Schumacher (1989:254) zegt iets soortgelijks met betrekking tot de economische wetenschap. De theorieën ontwikkeld met behulp van de kenwijzen 3 en 2 kunnen niet geverifieerd worden door empirisch-analytische methoden. De verificatie van kenwijze 3 is niet empirisch, maar hermeneutisch; kennis over de mind kan geverifieerd worden in een gemeenschap van intersubjectieve peers die deze kennis interpreteren. Kenwijze 2 kan door noch empirische noch hermeneutische procedures geverifieerd worden; alleen door het doen ontwaken van kenniswijze 1 kunnen paradoxale beweringen geverifieerd worden. De verificatie van kenwijze 1 (bijvoorbeeld meditatie praktijken) vindt plaats in een gemeenschap van trans-subjectieve peers die spirit direct persoonlijk ervaren (Wilber 1985a:282).
Kenwijze nummer 3 (de kennis van de mind over de mind) en de repliceerbaarheid van onderzoeksresultaten
Mijns inziens heeft Wilber gelijk als hij zegt dat de verificatie van kenwijze 3 niet empirisch is, maar hermeneutisch, en hij terecht waarschuwt voor het gevaar van verhuld reductionisme. Als men de (positivistische) empirisch-analytische methode loslaat op de mind en tegelijkertijd mind reduceert tot het biofysische brein, ontkent men het emergent karakter van de mind en maakt men een categorie fout. Ook is er de laatste tijd veel commotie rond de repliceerbaarheid van onderzoek in de psychologie. Zo zegt Ellen de Bruin (NRC, 29 augustus 2015): “Onder de naam Open Science Collaboration hebben 270 psychologen de afgelopen vier jaar honderd psychologiestudies opnieuw gedaan. Het gaat om kleinere onderzoeken op het gebied van sociale en de cognitieve psychologie. In slechts 39 procent van de gerepliceerde studies kwamen de uitkomsten overeen met het eerdere resultaat”[5]. Prof. dr. Jan Derksen, klinisch psycholoog, zegt dat sinds de jaren zestig van de vorige eeuw het natuurwetenschappelijk paradigma klakkeloos geadopteerd is in de psychologie, waardoor de filosofische ontstaansgrond van de academische psychologie werd verdrongen, theorievorming werd totaal verwaarloosd (NRC, 10 september 2015). Zegt Derksen (ib.): “In een poging zo objectief mogelijk te zijn, wordt de toevlucht gezocht in de statistiek en methodiek. In plaats daarvan zou men observatie en denken moeten trainen; die zijn cruciaal bij psychologieonderzoek”[6].
G.W. Westen, registerpsycholoog, is echter van mening dat wanneer psychologen meer hun toevlucht tot observatie zouden nemen, de bètamethoden toch de enige manier zijn om de geldigheid van conclusies vast te stellen (NRC, 12/13 september 2015). Westen (ib.) zegt: “De psychologie moet bètamethoden [statistiek] meer en vooral beter doordacht toepassen … De maatschappij schiet het meest op met een psychologie die evidence based principes blootlegt”. Ik denk dat de maatschappij inderdaad gebaat is bij evidence based wetenschappelijke principes, verkregen door weldoordacht gebruik van toegepaste statistiek. Maar we dienen een onderscheid te maken tussen theorievorming en de praktische toepassingen of effecten van theorieën. Als we een theorie hebben kunnen we daar testbare hypothesen uit afleiden en deze op een positivistisch-wetenschappelijke manier valideren of falsificeren met gebruik van toegepaste statistiek. Zelfs als de theorie nog omstreden is en de theoretische principes nog onduidelijk zijn, kan dit, zolang de afgeleide hypothesen maar toetsbaar zijn.
In mijn eigen oorspronkelijke vakgebied, natuurwetenschappelijk landbouwkundig onderzoek bij kleine boeren in ontwikkelingslanden, is een verschil tussen twee ‘behandelingen’ (bijvoorbeeld twee verschillende rijstvariëteiten of kunstmestgiften) statistisch zeer significant bij een significantieniveau van 1%, wat betekent dat de kans minder dan 1 op 100 is dat het gevonden verschil te wijten is aan toeval. De meest gebruikte significantieniveaus in mijn vakgebied zijn 1 en 5% maar dat zijn slechts conventies of afspraken. Waar het om gaat is dat goed wetenschappelijk onderzoek gebaseerd moet zijn op toetsbare hypothesen, gedegen proefopzet met herhalingen, nauwkeurige vaktechnische en statistische analyse van data, en terugkoppeling naar onderliggende theorie. Nu is het ongetwijfeld zo dat bij psychologisch onderzoek met mensen als ‘objecten van onderzoek’ veel meer (deels onbekende) factoren invloed kunnen hebben op de uitkomsten dan bijvoorbeeld bij rijstplanten. Een voorbeeld genoemd onder het Open Science Collaboration psychologisch onderzoek is ‘wat voor kijkgedrag vertonen mensen in een situatie waarin iemand wordt beledigd?’. Het is evident dat menselijk gedrag wordt beïnvloed door talrijke factoren (bijvoorbeeld geslacht, leeftijd, opleidingsniveau, economische status, sociale achtergrond, mentale gezondheid, alcoholinname de avond voor de testdag, eerdere ervaringen in soortgelijke situaties, etc.) die niet alle zichtbaar of gemakkelijk meetbaar zijn. Het is dan zaak een proefopzet met voldoende herhalingen te bedenken, die daadwerkelijk onderling vergelijkbaar zijn. Dat is niet gemakkelijk en verklaart waarschijnlijk waarom het percentage van succesvol gerepliceerde psychologische onderzoeken relatief laag is. Transparantie en professionele eerlijkheid zijn cruciaal. Hermeneutische en empirisch-analytische methoden, voor theorievorming en het toetsen van effecten van deze theorieën, zijn beide nodig om tot evidence based aanbevelingen of praktijken te komen.
Gemeenschappen van peers
De verificatie van kenwijze 1 kan niet geschieden door middel van ‘objectieve’ positivistische onderzoeksmethoden, noch door intersubjectieve constructivistisch-georiënteerde dialectische debatten, maar alleen door trans-subjectieve technieken voor bewustzijnsontwikkeling. De kwaliteit van de hermeneutische test in de psychologie en filosofie hangt af van de kwaliteit, het kaliber van de gemeenschap van peers die kennis over de mind en spirit interpreteren. Men heeft te maken met subjectieve waarheden voor zover ze betrekking hebben op het subjectieve domein, maar dat betekent niet dat er louter sprake is van individuele opwellingen of wishful thinking. Deze waarheden moeten getest worden in een gemeenschap van interpreterende peers (ibid.). In principe kunnen alle domeinen in Diagram 1 onderwerp van onderzoek door de wetenschappelijke methode zijn.
Validatie of refutatie door experimenten en/of directe ervaring
De wetenschappelijke methode is van toepassing op al die kennisclaims welke open staan voor experiential validatie of refutatie, in tegenstelling tot niet testbare dogmatische proclamaties (Wilber 1985c:14). Ook het domein van de spirit staat open voor onderzoek gebaseerd op ervaring, spiritualiteit is toetsbaar. Net zoals wiskundige kennis aanvaard of verworpen kan worden door gelijkelijk getrainde wiskundigen, kan spirituele kennis geverifieerd worden door gelijkelijk getrainde peers, i.c. personen die getraind zijn in meditatietechnieken (ib.:20). Ook in de orthodoxe wetenschap accepteren we dat we experimenten slechts in principe kunnen herhalen. Met betrekking tot de aanvaarding van bijvoorbeeld de theorieën van de atomaire fysica “vragen we niet dat we allen een cyclotron van een miljard dollar in onze achtertuin hebben, maar stellen we vertrouwen in de autoriteiten op dat gebied” (Russell 1990:160). We ‘geloven’ gewoon wat de betreffende wetenschappers ons vertellen. In feite is het gemakkelijker voor leken om de mogelijkheid van toegang tot hogere bewustzijnstoestanden te verifiëren en de gunstige effecten daarvan, dan de claims van de atomaire fysica te testen.
Waarachtige en onwaarachtige kennis
Er is geen wezenlijk conflict tussen wetenschap en religie maar alleen een strijd tussen waarachtig en onwaarachtig (genuine en bogus), tussen experiential wetenschap en religie versus dogmatische wetenschap en religie (Wilber 1985c:21). Als ‘wetenschap’ de studie van de zijnsniveaus van matter en mind is en als ‘religie’ naar een benadering van het niveau van de spirit verwijst, dan verschijnt de strijd tussen waarachtig en onwaarachtig op ieder niveau. De algemene zoektocht naar kennis wordt gekenmerkt door een eenheid-in-diversiteit: een eenheid in methodologische criteria (de methode) die ten grondslag ligt aan een diversiteit aan objecten (de domeinen) (ib.:23). Een omvattend paradigma moet alle kenwijzen omvatten, inclusief kenwijze nummer 1. De menselijke zoektocht naar kennis omvat zowel het subjectieve als objectieve domein. Een combinatie van subjectieve en objectieve benaderingen kan in een holistische waarneming en omvattende visie resulteren, en aldus inzicht genereren. Voor het verkrijgen van meer complete kennis is een synthese van objectieve en subjectieve benaderingen nodig: “een synthese waarin de twee benaderingen elkaar niet compromitteren, maar beide naast elkaar bestaan als twee verschillende aspecten van een enkel holistisch pad naar kennis” (Russell 1990:156).
Wetenschappelijk onderzoek naar spirit/Spirit
Met betrekking tot het wetenschappelijke karakter van meditatietechnieken kan men drie criteria onderscheiden. Ten eerste moeten de innerlijke subjectieve ervaringen op systematische wijze tot stand zijn gekomen en herhaalbaar zijn. Strikt gesproken kan aan niet-herhaalbare ervaringen geen wetenschappelijke status worden toegekend (Schulte 1978:60). Ten tweede moet het gaan om ervaringen van een stabiele, onveranderlijke en voor iedereen toegankelijke innerlijke conditie, i.c. ervaringen van zuiver bewustzijn. Alleen dit niveau van bewustzijn is waarlijk universeel, in de zin van voor iedereen overal en altijd hetzelfde (de verbale omschrijvingen van dit bewustzijn kunnen echter variëren). En ten derde moeten concrete methoden voor bewustzijnsontwikkeling hun eigen activiteit transcenderen teneinde het niveau van zuiver bewustzijn te kunnen bereiken, daar waar het denken of innerlijk gepraat plaatsmaakt voor innerlijke stilte (ib.1984). Een methode die het denken niet transcendeert, kan niet universeel zijn maar zal altijd onderhevig blijven aan de intellectuele, emotionele, politieke en andere beperkingen van de persoon in kwestie (Ransijn 1983).
Direct en indirect bewijs voor zuiver bewustzijn
De geïnteresseerde en gemotiveerde zoeker staan vele methoden ter beschikking om contact te maken met het spirituele domein. De selectie van een specifieke methode is een persoonlijke keuze die voornamelijk door culturele achtergronden en persoonlijkheidskenmerken bepaald wordt. Wetenschappelijk onderzoek naar de individuele en collectieve effecten van technieken voor bewustzijnsontwikkeling genereert indirect bewijs voor het bestaan van het zuiver bewustzijn. Dit afgeleide bewijs kan gecomplementeerd worden met direct ‘bewijs’ door middel van persoonlijke, directe ervaring van het transcendente bewustzijn. Maar ook door middel van verificatie door anderen in een gemeenschap van peers, hier dus personen getraind in bewustzijnsontwikkeling, kan het bestaan van transcendent bewustzijn aannemelijk gemaakt worden.
Literatuur:
Koningsveld H. (1986). Wat is landbouwwetenschap? Op zoek naar een identiteit. Landbouwkundig Tijdschrift 98, nr.9.
Ransijn P. (1983). Bewustzijn als bewapening. Civis Mundi 22, 77-91.
Russell P. (1990). The TM Technique. An introduction to Transcendental Meditation and the teachings of Maharishi Mahesh Yogi. Arkana, Penguin Books, London (First published by Routledge & Kegan Paul Ltd. in 1976).
Schulte N. (1978). Onderwijs voor verlichting. De TM techniek en de ontwikkeling van het bewustzijn - de ontbrekende dimensie in het onderwijs. MIU Nederland Pers, Den Haag.
Schulte N. (1984). Holistische en gefragmenteerde mensbeelden in de Europese geestesgeschiedenis. Civis Mundi 23, 198-201.
Schulte N. (1984). Self and Being. An investigation into the experiential basis of Schelling’s philosophy of consciousness. Ph.D. thesis, University of Amsterdam. Soma Boekenservice, Lelystad, Holland.
Schumacher E.F. (1977). A guide for the perplexed. Harper & Row Publishers, New York.
Schumacher E.F. (1989). Small is beautiful. Economics as if people mattered. Reprint: Harper Perennial, New York (First published in 1973).
Van Eijk T. (1998). Farming Systems Research and Spirituality. An analysis of the foundations of professionalism in developing sustainable farming systems. PhD thesis, Wageningen Agricultural University, The Netherlands http://edepot.wur.nl/121226
Van Ruysbeek E. (1996). Één enkele werkelijkheid. In: Weeda I. (Ed.) Spiritualiteit en wetenschap. Anthos, Amsterdam. pp. 348-51.
Weber R. (1985). The Tao of Physics revisited. A conversation with Fritjof Capra. In: Wilber (Ed.). The holographic paradigm and other paradoxes. Exploring the leading edge of science. Shambhala Publications, Boston. pp.215-48.
Wilber K. (Ed.). (1985a). The holographic paradigm and other paradoxes. Exploring the leading edge of science. New Science Library, Shambhala Publications, Boston.
Wilber K. (1985b). Oog in oog. Veranderende denkbeelden voor deze tijd. Lemniscaat, Rotterdam. (Dutch translation of Eye to eye; The quest for the new paradigm 1983).
Wilber K. (1985c). Quantum questions. Mystical writings of the world’s great physicists. Shambhala Publications, Boston (First published in 1984).
Eindnoten:
[1] Dit artikel is grotendeels een vertaling van hoofdstuk 8.4 (Verschillende kenwijzen) uit mijn proefschrift (Van Eijk 1998:168-171).
[2] Voor meer over dit zuiver bewustzijn verwijs ik naar een eerder artikel in Civis Mundi; Van Eijk 2010: Neoliberalisme en de rol van religie in ontwikkelingssamenwerking. Civis Mundi digitaal # 2, december 2010. http://www.civismundi.nl/index.php?p=artikel&aid=1507
[3] Voor een uitgebreide typering en bespreking van het positivistische, constructivistische en transcendentalistische paradigma verwijs ik naar mijn proefschrift (Van Eijk 1998:123-32).
[4] Schumacher (1977:18) onderscheidt vier niveaus van ‘zijn’ – mineralen, planten, dieren, en mensen – die van elkaar verschillen door de vermogens van leven, bewustzijn en zelfbewustzijn. Hij zegt: “…het is buiten ons vermogen leven te geven aan levenloze materie, bewustzijn te geven aan levende materie, en het vermogen van zelfbewustzijn te geven aan bewuste wezens. … Evolutie als een proces van het spontane, toevallige opduiken van de vermogens van leven, bewustzijn en zelfbewustzijn, uit levenloze materie, is volledig onbegrijpelijk”. Volgens Schumacher (ib:21) zijn er verschillen in aard (differences in kind) en niet eenvoudigweg graduele verschillen (differences in degree) tussen de vermogens van leven, bewustzijn en zelfbewustzijn. Vanwege deze ‘ontstijgende’ eigenschappen (emergent properties) hebben we nooit, en zullen we nooit, de ‘missing link’ tussen dieren en mensen vinden (ib:18, Wilber 1985c:26). In de organistische filosofie, echter, wordt alle natuur als levend gezien: er zijn alleen graduele verschillen, geen verschillen in aard tussen de organisatieprincipes van levende organismen en dode moleculen.
Naar mijn mening is het evident dat uiteindelijk alle levende wezens zijn opgebouwd uit atomen en moleculen, maar ze zijn niet ‘niets dan’ atomen en moleculen. Een immaterieel, niet-reduceerbaar organisatiepatroon maakt ze levend. Deze niet-reduceerbare organische heelheid geeft ze identiteit en creëert autonome zelforganisatie. De Indiase filosoof Maharishi Mahesh Yogi noemt dit intelligente organisatiepatroon ‘het veld van creatieve intelligentie’ dat ten grondslag ligt aan de gehele natuur, inclusief de mens. Mensen hebben toegang tot dit veld van creatieve intelligentie via hun eigen bewustzijn: het veld van zuiver of transcendent bewustzijn, het bewustzijn-als-zodanig zonder bewustzijnsinhouden, is het veld van creatieve intelligentie. In de terminologie van de paradoxale spirit/Spirit dichotomie is het veld van creatieve intelligentie (Spirit) immanent in de zin dat het ten grondslag ligt aan de gehele schepping. Het transcendente aspect (spirit) geeft aan dat mineralen, planten en dieren geen zelfbewustzijn hebben, geen transcendent bewustzijn kunnen ervaren. Ook het feit dat de mens alle inhouden van de mind moet transcenderen om dit veld van transcendent bewustzijn te bereiken, verwijst naar het transcendente aspect. Het veld van creatieve intelligentie is tegelijkertijd immanent in – en transcendent aan – de wereld. Vanuit het immanente gezichtspunt zijn er alleen graduele verschillen, geen verschillen in aard, aangezien hetzelfde veld van creatieve intelligentie ten grondslag ligt aan alles.
Bijvoorbeeld, een stone en een Stone zijn beide expressies van creatieve intelligentie. Creatieve intelligentie uitgedrukt in de ‘dode’ vorm en kleur van een stone en creatieve intelligentie uitgedrukt in de ‘levendige’ muziek van een (Rolling) Stone. Of, in andere woorden, vibraties van creatieve intelligentie ‘bevroren’ in de vorm van een stone en vibraties van creatieve intelligentie exploderend in de dynamische muziek van de Greatest Rock & Roll Band on Earth. Vanuit het transcendente gezichtspunt, echter, zijn er duidelijke verschillen in aard tussen stones en Stones. De eerste spelen geen muziek en vullen geen stadions met mensen over de gehele wereld; het zijn gewoon non-rocking stones. De laatsten zijn een buitengewone soort van het menselijk ras met een vermogen om culturen te transcenderen door hun muziek, en met een vermogen om hun eigen activiteit en denken te transcenderen (dat is in feite wat grote kunstenaars doen). Een stone en een Stone staan op verschillende niveaus in Diagram 1, maar op verschillende niveaus van ‘zijn’ of creatieve intelligentie. Of, in andere woorden, een stone (matter) en een Stone (matter, mind en spirit) kunnen verticaal onderscheiden worden, maar niet radicaal gescheiden, aangezien beide horizontaal verbonden zijn door het immanente veld van creatieve intelligentie. Er is sprake van transcendentie en immanentie. Kortom, een paradox die moeilijk te begrijpen is op het intellectuele niveau van discursief denken [Deze eindnoot is een vertaling van een gedeelte van eindnoot 24 uit mijn proefschrift: Van Eijk 1998:176/7]
[5] In hetzelfde artikel zegt geneticus Hans Clevers, oud-president van de KNAW, dat er ook veel commotie is rond de repliceerbaarheid van onderzoek in de biomedische wetenschappen “Dat komt met name door een artikel over kankeronderzoek in Nature. Daarvan zou 80 procent niet repliceerbaar zijn, maar wat het eigenlijk betekende, was dat 80 procent niet robuust genoeg was om er al industriële processen op te baseren. Als je mij vraagt hoeveel van het gepubliceerde biomedische onderzoek niet klopt, zou ik zeggen: 30 procent” (Ellen de Bruin, 29 augustus 2015, NRC).
[6] Derksen (ib.) zegt ook: “De ultieme poging het beste jongetje in de academische klas te worden, is voor de psychologie geëindigd in een confettifabriek. Er worden zogenaamde feitjes geproduceerd. Die voegen weinig of niets toe aan wat het gezonde lekenverstand aan psychologische inzichten kan produceren”.