Faust en het verlangen naar blijvend geluk in de westerse cultuur na de Middeleeuwen

Civis Mundi Digitaal #34

door Piet Ransijn

 

Rembrandt, Dr Faustus. Zoektocht naar onvergankelijk licht

Alan Fish, Wondersinthedark.wordpress.com: Het eeuwig vrouwelijke lost op in de kosmos

 

Faust en het verlangen naar blijvend geluk in de westerse cultuur na de Middeleeuwen
Piet Ransijn                              Opgedragen aan kunsthistorica Helena met wie ik de fascinatie voor (Duitse ) dichtkunst deel

Waarom heb ik dit geschreven? Het ging min of meer spontaan. Het boek van Sloterdijk en Macho, God, geest en geld,  dat in dit nummer wordt besproken, attendeerde mij op Faust, die mij al jong fascineerde. Een fascinatie die weer terugkwam en mij meenam, een zeker inzicht deed dagen en een eerdere liefde deed herleven. Misschien is dit een antwoord op de vraag: waarom fascineert Faust?

De eerste gedichten die ik schreef gingen over de Eeuwige geliefde, zie de liefdesgedichten in Civis Mundi nr 32. Het lijkt een beetje op het ‘eeuwig vrouwelijke’ van Goethe. Maar daar dacht ik toen niet aan. De gedichten kwamen spontaan uit het hart. Er was geen concrete geliefde, nadat mijn geliefde weg was gegaan. Daarom inspireerde de eeuwige (ge)liefde mij. Faust is mijn favoriete dichtwerk gebleven. Het blijft boeien. Je leert er steeds meer van. Het zegt beter wat ik ook wil zeggen.

 

De actualiteit van Faust

De actualiteit van de economische en financiële crises, de expansiezucht en het winststreven kunnen we niet los zien van de typerende kenmerken van onze cultuur en samenleving en het westerse menstype, dat maken Sloterdijk en Macho weer duidelijk in hun boek. Deze kenmerken vormen het westerse sociale karakter, de culturele mentaliteit en het collectieve bewustzijn, in termen van resp. Wright Mills en Erich Fromm, Sorokin en Emile Durkheim. De bevindingen van cultuurhistoricus Herman Wolf in zijn boek over Faust [1]  stemmen overeen met die van Sloterdijk en Macho.

Onze cultuur wordt getypeerd als ‘faustisch’ door Oswald Spengler in Der Untergang des Abendlandes en door Wolf. Wat betekent dat? Goethe’s Faust geeft een diepzinnig antwoord, dat wordt samengevat in dit artikel. Faust streeft naar onvergankelijk geluk. Hij kan dat niet blijvend vinden in zingenot, aardse liefde, kunst en schoonheid. Zijn streven verheft zich wel op een steeds hoger plan van gevoelloos egoïsme naar liefdevol altruïsme en benadert het eeuwige geluk in het ogenblik, dat overeenkomt met de verlichte bewustzijnstoestand, zoals deze door heiligen en wijzen is beschreven in het oosten en het westen.

 

Maar de vraag blijft of onvergankelijk geluk op aarde blijvend mogelijk is, in de zin van langdurig langer dan een ogenblik, tot aan de dood of zelfs tot na de dood. Dit kunstwerk geeft een diepgaand antwoord op vele levensvragen en een onovertroffen kenschets van onze cultuur en het westerse menstype. Meer dan dat geeft het een universele, algemeen menselijke visie, zoals in andere grote mythen en kunstwerken. In het leven van Faust voltrekt zich een proces van bewustwording, zoals mythen, volgens psychiater en dieptepsycholoog Schuurman [2]. Jung noemt dit het individuatieproces. In het oosten spreekt men van de groei naar verlichting. Dit proces wordt nog toegelicht.

Het antwoord van Goethe’s Faust is niet eenvoudig. De verhaallijn is complex. Het is een constellatie van gedichten met een doorlopend hoofdmotief in vele episodes met een niet altijd logische volgorde. Goethe heeft er zijn hele leven aan gewerkt. Het motief heeft talloze kunstenaars geïnspireerd, zoals enkele afbeeldingen laten zien, die het ongrijpbare in beeld brengen.

Dit artikel is geschreven ten tijde van het schrijven van de bespreking van het eerder genoemde cultuurfilosofische boek  God, geest, geld en het artikel over zingeving voor en na de dood.Het heeft met beide thema’s te maken. Faust is voortdurend op zoek naar zingeving. Hij begeeft zich van zingenot via de liefde en de geest tot God en het hemelse op een steeds hoger geestelijk plan, waarbij hij de aarde trouw blijft tot zijn dood [3].

We beginnen met het hoofdthema van Faust in enkele kenschetsende teksten. Daarna een typering van onze cultuur en het ontstaan daarvan na de Middeleeuwen, gevolgd door een overzicht van de hoofdpersonen in het Faustdrama. Zij vertegenwoordigen aspecten van onze cultuur en persoonlijkheid, die psychologisch worden toegelicht als bewustwordingsproces van vereniging met het kosmische geheel waarvan wij als Ik-bewustzijn zijn afgescheiden, volgens de visie van de psychiater Schuurman [2].

 

De grote lijn van Faust: het begin en het eind

Omdat Faust onze faustische cultuur typeert is het interessant de essentie ervan samen te vatten om de moderne mens en onze cultuur te begrijpen. Faust zoekt hier en nu geluk, maar vindt het slechts ten dele en tijdelijk. Dit typeert het wereldsgerichte westerse mens- en cultuurtype sinds de Middeleeuwen, dat door Sorokin ‘sensate’, zinnelijk wordt genoemd en door Max Weber ‘innerweltlich’.

Het begin

Faust heeft genoeg van studeren en wil de wereld in gaan en deze dieper doorvorsen en beheersen: de typisch westerse onderzoeksdrang en veroveringsdrang. Het begin bevat een kritiek op de wetenschap en het rationalisme, waar Goethe reeds als student in teleurgesteld was:

 

Habe nun, ach! Philosophie                              Rechten en filosofie

Juristerei und Medicin                                      medicijnen en theologie

Und leider auch theologie                                 bestudeerde ik grondig en goed

durchaus studiert, mit heizsem Bemühn            met een vurige gloed in mijn gemoed

Da steh’ ich nun, ich armer Tor                         Maar uiteindelijk kreeg ik door

Und bin so klug als wie zuvor!...                        dat ik nog net zo stom was als daarvoor…

Und sehe nun, das wir nichts wissen können!      En ik zie nu in dat wij niets kunnen weten

Das will mir schier das Herz verbrennen…           In mijn hart heeft mij dat diep gespeten…

Es möchte kein Hund so langer leben                 Zo’n leven gun je zelfs niet aan een hond

Drum hab’ ich mich der Magie ergeben…            Ik wilde zelfs dat ik niet meer bestond

Das ich erkenne was die Welt                            Na deze geestelijke tragedie

Im Innersten zusammen hält                            zocht ik mijn weg in de magie

                                                                     naar het inzicht dat mijn hart verlangt

Goethe, Faust, begin deel 1 vrij vertaald en herdicht         hoe de wereld diep van binnen samenhangt

 

Voor een ogenblik van geluk dat hij blijvend zou willen ondergaan, wil hij zelfs zijn ziel verkopen aan Mefisto, die niet zozeer de duivel, maar veeleer het materiële en het zingenot representeert. Faust wenst “Bomen die dagelijks opnieuw weer groen worden… Als ik tot het ogenblik kan zeggen: ‘Blijf, je bent zo mooi’ (Verweile dich du bist so schön), dan mag je mij in ketenen slaan, dan wil ik gaarne ondergaan”.

Hij wil een (eeuwig en onmogelijk) ogenblik van onvergankelijk geluk. Maar dat is een contradictio in terminis: een ogenblik gaat over en is niet eeuwig en altijddurend. Een hedonistisch streven leidt niet tot zulk geluk (zie mijn artikel in nr 31). Ook drank en drugs (uit de heksenkeuken) en seksuele liefde niet. Dit leidt tot de Gretchen-tragedie. Als veroordeelde ongehuwde moeder die haar kind ombracht sterft zij onder zijn ogen in een kerker en vertrekt naar de hemel. Faust komt haar daar tegen aan het eind van zijn leven.

 

Goethe’s Faust, Francisco Goya, Getchen in haar kerker sterft en wordt gered in hemels licht

 

Het einde

Aan het eind van een bewogen leven, waarin hij op alle mogelijke manieren geluk nastreefde bij vele omzwervingen, te veelomvattend om hier weer te geven, vat hij zijn leven samen en zegt hij op de vraag: ”Heb je geen zorgen gekend?”

“Ik ben slechts door de wereld heen gerend

en alles waar ik zin in had greep mij bij de haren

wat mij niet beviel dat liet ik varen

ik heb alleen begeerd en slechts volbracht

en steeds gestreefd en zo met kracht

mijn leven doorgestormd, eerst groots en machtig

nu gaat het wijzer, mijn levensles indachtig

Op aarde valt voldoende te beleven…

Waarom dan in de eeuwigheid te zweven?”

Hij zegt wat hij in zijn leven heeft gepresteerd. Nadat hij eerder slechts zingenot najaagde kwam dit streven naar geluk later in zijn leven op een hoger plan. Hij zocht schoonheid en vond deze eerst even bij Gretchen en later langer, maar niet blijvend, bij Helena, de schoonste (godin) van alle vrouwen. Hij zette zich daadkrachtig in voor het welzijn van de wereld. Legde de  zee droog, bereisde verre landen, trotseerde gevaren en veroverde zijn eigen vrijheid, die hij ‘tätig frei’ noemt: handelend en toch van binnen vrij. Zo luidt ook de beschrijving van de verlichte bewustzijnstoestand in de Bhagavad Gita. De zee is vanouds het symbool voor het onbewuste. Het droogleggen betekent volgens Schuurman het bewustworden ervan. Ook de landen die hij bereist, hebben een diepere symbolische, mythische betekenis en houden verband met Goethe’s levensreis.

“Alleen hij verdient de vrijheid evenals het leven,

die haar elke dag veroveren moet en na wil streven.”

Als zijn einde nadert zegt Faust, voor hij de uiterlijke aardse wereld achterlaat:

“De nacht lijkt dieper, dieper door te dringen

Alleen van binnen straalt een helder licht

Wat ik van plan was wil ik tot een einde brengen

Mijn woord van mij als man is van gewicht”

Dit verwoordt de vervulling van het streven, dat hij aan het begin omschreef met dezelfde woorden:

“Tot dit ogenblik zou ik kunnen zeggen: Blijf toch, je bent zo mooi! Het spoor van mijn aardse dagen kan in eonen niet ten onder gaan. Met het voorgevoel van zo’n groot geluk geniet ik nu het hoogste ogenblik”.

Mefistofeles begrijpt niet dat Faust als hij sterft een soort eeuwigheidbeleving heeft van een onaards geluk, die ook in bijnadood-ervaringen wordt beschreven, en zegt: “Geen lust verzadigt hem, geen geluk bevredigt hem. Zo dingt hij naar de gunst van wisselende gestalten; het laatste, lege ogenblik, dat in gebreke blijft. De arme wenst het vast te houden”.

Faust sterft en heeft het geluk waar hij naar streefde bij tijd en wijlen gevonden, maar niet blijvend. Op het einde van zijn leven lijkt zo het vergankelijke (geluk) over te gaan in het onvergankelijke.

Schuurman [2, p 129] vat dit niet slechts letterlijk op maar ook symbolisch, als het sterven of transcenderen van het ik, zoals dat bij de verlichte bewustzijnstoestand wordt ervaren en beschreven. Het ik blijft leven en intact maar wordt als het ware doorzichtig, transparant. Het licht van de eeuwigheid, het onvergankelijke, schijnt er doorheen, waarvan het vergankelijke aardse bestaan een schijngestalte lijkt in termen die doen denken aan Plato’s mythe van de grot (zie Civis Mundi nr 29)

Alles Vergängliche ist nur ein Gleichnis                     Al het vergankelijke is slechts een gelijkenis

Das Unzulängliche hier wird’s Ereignis                      Het ontoereikende wordt hier gebeurtenis

Das Unbeschreibliche hier ist‘s getan                        Het onbeschrijflijke wordt hier gedaan

Das Ewig-Weibliche* zieht uns hinan                        Het eeuwig-vrouwelijke trekt ons aan [de liefde]

De boodschap is dat het geluk niet in het vergankelijke is te vinden, tenzij dit als onvergankelijk wordt ervaren. “Al het voorbijgaande laten we ons welgevallen; er blijft ons alleen het eeuwige in elk ogenblik aanwezig en zo lijden we niet aan de vergankelijkheid van de tijd,” schrijft hij aan een vriendin. [4]

Deze bewustzijnstoestand lijkt op de oosterse beschrijving van ‘verlichting’ en wordt door Faust aan het eind van zijn leven beschreven als ‘tätig-frei’, dus al doende vrij en niet gehecht aan het handelen, zoals de Bhagavad Gita toelicht en Goethe beschrijft in gedichten zoals Eins und Alles. [7]

Im Grenzenlosen sich zu finden                      In een grenzeloos bestaan

wird gern der Einzelne verschwinden…            wil een afzonderlijk persoon opgaan

Weltseele, komm, uns zu durchdringen!          zich door de wereldziel laten doorstralen

Dann mit dem Weltgeist selbst zu ringen        die hij naar zich toe probeert te halen

Uit Vermächtnis:

Kein Wesen kann zu Nichts zerfällen               Geen wezen kan tot niets vervallen

Das Ewige regt sich fort in allen…                   Het eeuwige beweegt zich voort in allen

Das Sein ist ewig: denn Gesetze                    Het zijn is eeuwig; haar wetten vatten

bewahren die lebendige Schätze                    de schoonheid van het Al in levende schatten’

aus welchem sich das All geschmückt

Het Faustdrama als bewustwordingsproces naar ‘kosmisch bewustzijn’

De psychiater en dieptepsycholoog Schuurman beschrijft deze bewustwording aldus in ‘Het Faustdrama als een uitbeelding van dieptepsychologische zelfontdekking’ [2, p 110 e.v.]

“Aanvankelijk kent het bewustzijn alleen tegenstellingen en projecteert het vermoeden van iets dat daarbovenuit gaat in een goddelijke wereld buiten zich. Door bewustzijnsverruiming kan de mens zijn eigen transcendentaal vermogen ontdekken en neemt hij de projectie terug. Hierdoor beleeft hij zijn vrijheid en hernieuwd wordende eenheid met het kosmische geheel. Dit thema vinden we duidelijk uitgebeeld in de Faust van Goethe, die in dit opzicht vergelijkbaar is met de Divina Commedia van Dante. Terwijl deze putte uit gnostische bronnen van de Arabische literatuur, vond Goethe contact met dezelfde bron via de Middeleeuwse alchemie. Ook deze is een vorm van dieptepsychologie zoals de mythen…

“Het transcendent bewustzijn en het Ik-bewustzijn zijn met elkander in gesprek. Het hele gedicht slaat op een mens die zich bevindt in een proces van dieptepsychologische bezinning. Daarin zegt deze mens: “Op sommige momenten weet ik waar het eigenlijk op aan komt,.. maar mijn Ik-bewustzijn beleeft gewoonlijk het leven als benauwend beperkt en zonder uitzicht.”

“Dat God Mefisto toestaat Faust te verleiden en op de proef te stellen, drukt symbolisch uit dat in het verloop van het leven het echte van het onechte onderscheiden wordt en aan het licht komt. In de weddenschap van Faust en Mefisto komt het er dus op aan of de mens zich blijvend laat vangen in het eindige, of dat zijn oneindigheidsbesef uiteindelijk de boventoon zal voeren… Zo gezien wil het Faustgedicht een overzicht geven van de totaliteit van het menselijke bewustwordingsproces.”

Dit bewustwordingsproces van vereniging met het kosmische geheel waarvan wij als Ik-bewustzijn zijn afgescheiden leidt uiteindelijk tot de verlichte toestand van ‘kosmisch bewustzijn’ zoals deze door verlichte wijzen en in mythen in vele culturen is beschreven. Zie ook mijn boekbespreking in het vorige nummer van het boek Gevangen door het Ego. Hierover en over de bevrijding van het ego gaat Goethe’s Faust. [5]

 

lightworkers.org

 

Typering onze cultuur en het ontstaan ervan na de Middeleeuwen

“De Middeleeuwse mens wierp de kloosterdeuren achter zich dicht… als vrij scheppend, handelend en genietend wezen en ontwaakt als persoonlijkheid… Wij zien een verwijding van de horizon door ontdekkingsreizen, uitvindingen, natuuronderzoek. Wij zien het humanisme ontstaan… Men trachtte de Griekse harmonie van lichaam en ziel te heroveren en te bestendigen... Het ideaal van het ‘homo universalis’ ontstaat. Men wilde zich tot volledige menselijkheid ontwikkelen en ontstaat het devies…

‘de mensen  kunnen alles uit zichzelf’. Het hoogste ideaal is een geraffineerd levensgenot, een volledig uitvieren en verwezenlijken van de persoonlijkheid… Men zocht de eeuwigheid in het ogenblik…, maar dit kon maar zelden worden verwezenlijkt en bestendigd. Er ontstaat langzamerhand een nieuwe tweespalt en tevens een zedelijke ontreddering en innerlijke vereenzaming, die tot dusverre ongekend waren… Cynisme, corruptie, bandeloosheid… rijkdom, zinnenvreugde, artistiek vermogen en bandeloze heerszucht… in de tijd van de Borgia’s.” Het lijkt de moderne tijd, of mogelijk de keerzijde van iedere tijd.

 

“Wij zien hier ook een bogen op eigen energie, een absoluut zelfvertrouwen, waarin autoriteit genegeerd wordt… Deze ongebreidelde drang naar kennis en naar levensgenot bleef niet ongestraft… Na de stijging boven alle grenzen van de menselijke kennis sloegen velen machteloos neer op de harde bodem van de werkelijkheid en beseften hun menselijke ontoereikendheid. Kenschetsend zijn titels als die van Agrippa von Nettesheim ‘De incertitude et de vanitate omnium scientiarum: Over de onzekerheid en ijdelheid van alle wetenschappen’: ‘Ich seh das wir nichts wissen können’ [zegt Faust aan het begin bij Goethe]. Agrippa (1486-1535) was een faustische persoonlijkheid…

Nog sterkere ‘faustische’ elementen vertoont Theophrastus Paracelsus (1493-1541)… Hij werd professor in de medicijnen, maar had voor de schoolse wetenschappen zo weinig ontzag, dat hij alle medische werken verbrandde op de markt te Bazel, wat natuurlijk de artsen zozeer verbitterde, dat zij hem een onwetende charlatan noemden. Van nu af aan leidde ‘de koning van alle geheimen’, zoals zijn leerlingen hem noemden, een zwervend bestaan. Paracelsus toont zoveel faustische elementen, dat men  heeft willen bewijzen dat Goethe deze man als model voor zijn Faustfiguur heeft gebruikt.” [6]

De inspiratie heeft hij echter vooral geput uit zijn eigen bewogen leven en dat van zijn mentor Herder.

 

Visioen van Faust van ongebreideld zingenot al of niet door drank of drugs

www.faust.com/Vision-of-Faust-by-Luis-Ricardo-Falero1851–1896,

“De Faustsage smelt alles tezamen, wat de 16e eeuw in beroering en gisting bracht, als kristallisering van al de verschillende motieven in die verwarde tijd: van ongebreideld zingenot, van onlesbare dorst naar ‘wetenschap’, van kwellende twijfel, van ontwrichting en vereenzaming en fanatiek duivelsgeloof… Zo werd Faust tot een symbool en zijn leven tot een mythe, het zinnebeeld van de mens die het hoogste voor zich opeist, die zelfs niet terugdeinst voor een verbond met de gevreesde Satan, om zijn mateloze begeerte naar kennis en zingenot te bevredigen.”

In de 17e eeuw heerste het “verlichte verstand’, ‘common sense’ gold als het hoogste. In deze tijd kon er geen sprake meer zijn van een faustisch conflict. In de ‘Sturm und Drang’ tijd aan het eind van de 18e eeuw en het begin van de Romantiek ontstaat wederom een geweldige beroering en verzet tegen de droge, nuchtere, oppervlakkige wereldbeschouwing van het rationalisme… Weer zien wij een fel conflict ontstaan tussen verstand en gevoel, tussen schoolse geleerdheid en het extatische, intuïtieve scheppen van het genie, tussen kennisdrang en zingenot. Opnieuw wordt de ‘complete mens’, de harmonisch ontwikkelde persoonlijkheid, de ‘homo universalis’ het hoogste ideaal.”

Dit gold met name bij Goethe, bij wie wij al als “nog geen twintigjarige een onvervuld verlangen naar het Hogere zien… Onstuimige hartstocht, intuïtieve scheppende kracht, èn beeldend vermogen, oneindigheidsdrang èn gloeiende liefde voor het aardse, zagen wij in hem verenigd… Hij besefte dat zijn persoonlijkheid de uitstraling en spiegel van het Kosmische was… Hij wilde de volheid uitbeelden, het eeuwige ogenblik in de tijdelijkheid bestendigen… Het Absolute wil hij beleven als het Hoogste”.

Eind jaren ‘60 vban de vorige eeuw lijkt bij de zogenaamde ‘opstandige generatie’ weer iets op te leven van ‘Sturm und Drang’ en aards gerichte nieuwe spirituele bewegingen.  De eenzijdig rationalistisch en materialistisch gerichte wetenschap en techniek bleven domineren, versterkt door infomatietechnologie, digitalisering  en ‘computerisering’. Van een verlangen naar vervolmaking en vereniging met het oneindige is slechts bij enkelen iets te merken. Terwijl daarin toch de vervulling van het leven is te realiseren, als we Goethe mogen begrijpen.

 

Hoofdpersonen

Naast de hoofdfiguren zijn er vele nevenfiguren en verandert Mefisto van gedaante. Dit klassieke of classicistische en romantische dichtwerk wemelt van de demonen, heksen, engelen, klassieke en mythische figuren die het een diepzinnig en complex werk maken. Allen hebben een diepe archetypische. dieptepsychologische betekenis die wordt toegelicht door Schuurman.[2, p 110 ]

Faust verlangt grenzeloos geluk, van sensueel zingenot tot verheven onaardse schoonheid en onvergankelijke liefde en geluk. Hij wil dit in het moment en op aarde beleven, als dat mogelijk is. We zullen zien in hoeverre hij daarin slaagt en kunnen ons afvragen in hoeverre wij daarin slagen in de loop van onze cultuurgeschiedenis tot nu toe. Zijn wensen kennen innerlijke noch uiterlijke grenzen.

“En wat de hele mensheid toebedeeld is, wil ik van binnen in mijzelf genieten”

“Faust is de vertegenwoordiger van een algemeen menselijk conflict. In Faust is de worstelende mensheid gesymboliseerd: het conflict van de gevoelsmens, die streeft naar absolute overgave aan leven en geest, met de verstandsmens, die het ijdele en onbestendige van zijn streven steeds weer moet beseffen… Kan de mens het hoogste bereiken? Kan hij zijn diepste bevrediging vinden in de volstrekte gevoelsovergave… of moet hij dit gevoel onderdrukken of verloochenen door het kritische verstand?” [1, p 43].

Uiteindelijk gaat het om een synthese waarin beide worden overstegen of getranscendeerd in een verenigende spirituele ervaring. Goethe heeft deze beleefd in zijn ‘esthetische aanschouwing’, die door de met hem bevriende filosoof Schelling ‘intellectuele aanschouwing’ wordt genoemd, zie mijn artikel in Civis Mundi nr 27. Zingenot en de schoonheid van het esthetische is niet voldoende. In daden voor de gemeenschap, dus maatschappelijk handelen, kan volledige voldoening gewaarborgd zijn en kan een mens zich als persoonlijkheid verwezenlijken. Dit stemt overeen met de arbeids- en organisatiesociologie. Werk dat ook een bijdrage levert aan anderen en de samenleving geeft meer voldoening en zingeving dan alleen zelfontplooiing in ons werk. Mensen willen ook iets betekenen voor anderen. Dat zien we ook bij ‘superrijken’ die stichtingen oprichten, die niet alleen dienen voor hun eigen eer en glorie, maar ook om anderen te helpen.

Wagner vertegenwoordigt de verstandsmens, “die het leven slechts op kunstmatige wijze kent, de vertegenwoordiger van de mechanistische wereldbeschouwing”, de wetenschapper, het rationalisme dat in onze tijd nog steeds toonaangevend is en in dienst staat van het streven naar geluk, zingenot en winst.

“Bij de tegenwoordige intellectuelen denk ik eerder aan Wagner dan aan Faust – aan een Wagner dan met vrije tijds besteding à la Mefisto,” schijft Prof Jan Aler, bij wie ik ooit colleges volgde aan de UvA over Nietzsche. Wat hij schrijft, klinkt onheilspellend, want Mefisto heeft een demonisch karakter.

 

“Het huidige intellectuele klimaat heeft niets meer van Fausts metafysische hunkering. Die was natuurlijk nooit regel, maar uitzondering. Zijn er nu nog begaafde jongelui die er naar snakken… om achter de essentie van de werkelijkheid te komen? Zoiets verwacht immers niemand meer van zijn beoefening van de wetenschap. Die illusie is grondig verholpen. Zo grondig dat ze niet meer als voorheen de intellectuele elite kan kenmerken. Zo is er meer dat een zekere innerlijke vervreemding in de hand zou kunnen werken… De levensles in het Faustmotief is er niet minder om en de meesterwerken waartoe het inspireerde zullen stralen tot in lengte van beschaving. De confrontatie met de laatste grote mythe waarin de mens zichzelf herkende, blijft onverminderd een essentiële toetsing van de eigen levenskeuze. Kennis van zaken is dan een gebiedende eis” [2]. Het is hoog tijd voor bestudering van Faust.

 

http://4liberty.eu/i-integrate-you-integrate-they-dont-integrate-fiat-euro-382012

Mefisto wordt geassocieerd met de duivel, de satan, het kwaad dat tegenover God en het goede staat.

Bij Goethe is hij echter in de Urfaust oorspronklijk “niet de satan als tegenstander van de Godheid… maar de dienaar van de ‘Erdgeist’… die door Faust wordt aangeroepen. Mefisto als vertegenwoordiger van het materiële is voor de Erdgeist het werktuig, dat Faust door het slijk der aarde sleuren moet, totdat zijn beter ik ontwaakt… Bijna 20 jaar later wordt hij de diabolische vertegenwoordiger van het kwade beginsel… datgene wat ons belet naar het Absolute te streven en het lief te hebben; de traagheid, de genotzucht, de drang naar het materiële, de kluistering aan het aardse… Niet de vertegenwoordiger van het essentieel kwade in kosmische zin, ook niet de satan die als de vijand tegenover de Godheid staat. Maar het is de macht in ons die als een deel van het goddelijke prikkelen moet tot handelen, daar waar de mens zijn hogere oorsprong vergeet en zijn ware wezen verzaakt. Mefisto is dan de drijvende kracht tot handelen...

 

De opvatting van het kwaad als een noodzakelijke stimulans ter verwezenlijking van het goede is het optimisme van Goethe. Hij was zo overtuigd van de goddelijk harmonische eenheid van de wereld, dat hij het kwade beginsel geen metafysische betekenis kon toeschrijven. Hierdoor worden de vele tegenstrijdigheden in Mefisto’s wezen verklaard en zijn talrijke gedaanteverwisselingen… Hij begrijpt niet, dat Faust’s voortdurende onbevrediging haar oorsprong vindt in zijn onverzadigbaar verlangen naar het Absolute. Hij begrijpt het heroïsche in Faust niet.” [1, p 92-96, 47]

Goethe laat Mefisto verschillende omschrijvingen van zichzelf geven:

1.”Ik ben een deel van die kracht die steeds het kwade wil en steeds het goede schept”

2.”Ik ben de geest die steeds ontkent”, dwz niet accepteert maar ertegenin gaat, de tegenstrever

3.“Ik ben een deel van dat deel dat alles was in het begin. Een deel der duisternis waarin het licht begint.”

Bij het onderscheid tussen de levens- en liefdesdrang, de Eros, en de vernietigende doodsdrang, die volgens Goethe uit de levensdrang voortkomt en daarvan het tegengestelde complement vormt, verwijst Freud in Das Unbehagen in der Kultur ook naar Mefisto, zie mijn artikelen over Freud, Civis Mundi nr 32:

“Want alles wat ontstaat is waard dat het ten gronde gaat…

Dus alles wat U zonde, verwoesting, kortom als het kwade kent. Dat is mijn eigenlijke element”.

 

“Het Ik is een deel van van het deel dat aanvankelijk alles was… Het Ik waant zich het geheel te zijn… Dit is het punt waar het op aankomt: het Ik-bewustzijn kent aanvankelijk zijn wezen niet. Dit is het uitgangspunt van de de menselijke problematiek. Dit is Mefisto. In zijn Ik wil de mens het boze, splitsende, isolerende, afgrenzende. En toch ontstaat al het goede via het Ik-proces. Want geen mens kan zijn wereld verwerkenlijken zonder het apparaat van identificatie met deze eindige wereld... Doordat deze ’Geist der stets verneint’ alles wat de mens heilig is altijd weer dreigt te verstoren… zal hij tenslotte juist het onaantastbare van zijn wezenlijke vrijheid en van zijn transcendentale achtergrond kunnen ontdekken. Is zijn wezen oneindig, dan zal geen eindige vorm hem ooit kunnen bevredigen.” [Schuurman, 2, p 114]

 

Uit Alexander Sokurov’s Faust film. ‘Faust might be the oldest and most adapted story in cinema (1926-2011)’

Gretchen is het natuurlijke, bekoorlijke, aantrekkelijke, onbedorven en argeloze meisje, één van de mooiste vrouwenfiguren uit de literatuur, met Natasja Rostowa in Oorlog en vrede van Tolstoi en Katoesja Maslowa in zijn laatste roman Opstanding, zie mijn artikel over zingeving in dit nummer. “Aan de figuur van Gretchen heeft dit drama zijn roem te danken als dramatisch kunstwerk van buitengewone waarde… De Gretchentragedie  [van de bedrogen ongehuwde moeder, zoals bij Katucha] heeft Faust populair gemaakt… Als Faust Gretchen voor het eerst ziet is hij dadelijk verrukt van haar schoonheid… De scène is een van de schoonste scheppingen van Goethe… en vervuld van iets tragisch… Het zuiver menselijke openbaart zich aan Faust in zijn lieflijkste gedaante… Als Faust het gordijn van Gretchen’s bed optilt, is elke onreine gedachte in hem verstomd… Hij voelt zich doorstraalt van een zacht warm licht… Hij bezwijkt echter voor Mefisto’s lokkende woorden…[om haar te verleiden]. Faust’s liefde tot haar verdiept zich, hij beseft dat haar eenvoudige ziel meer waard is “dan alle wijsheid ter wereld”. “Laat deze blik, laat deze handdruk je zeggen wat onuitsprekelijk is. Je helemaal over te geven en gelukzaligheid te voelen, die eeuwig moet zijn. Eeuwig! Het einde zou de wanhoop zijn. Nee geen eind! Geen eind!” [1, p 132-37].

 

 

Faust en Gretchen La rencontre, Eugène Delacroix (1828)    Gretchen, litho door Salvador Dali

De ‘kosmische vereeuwiging van het liefdesgevoel’ is eigenlijk een hoofdthema van Faust, waarmee het werk ook eindigt. Zoals Nietzsche schrijft: “Alle geluk wil eeuwigheid, diepe, diepe eeuwigheid”. Gretchen maakt in hem een bovenmenselijke, eeuwige verheven liefde wakker. Maar heeft door toediening van een verjongende liefdesdrank ook zijn ‘lagere zinnelijkheid’ en hartstocht opgewekt. Faust wordt als het ware heen en weer bewogen door de uitersten van zijn gevoel. Hij verleidt haar. Als ongehuwde moeder die haar kind ombracht of liet sterven, gaat zij de gevangenis in. Faust probeert haar tevergeefs te redden voor zij sterft en ziet haar in hogere sferen verdwijnen terwijl hij zijn naam hoort roepen. Zij hem weer bij Maria in de hemel als hij in de hogere regionen rijst van ‘het eeuwig vrouwelijke’: “De eens beminde, niet meer verblinde, komt terug.”

Gretchen is in al haar eenvoud ook het zinnebeeld van de verlossende liefde van het ‘eeuwig vrouwelijke’. Dante noemt dit ‘de liefde die de zon en sterren doet bewegen’. Het is een universele en ‘mystieke liefde’ die ook belichaamd wordt door Moeder Maria, de Mater Gloriosa, de christelijke gestalte van de godin en ‘moeder natuur’ in andere religies, de vrouwelijke uitdrukking van het Absolute, waar Faust in diepste wezen naar verlangt. Opmerkelijk is de vrouwvriendelijke verering en verabsolutering van het vrouwelijke bij Goethe ook in het eerherstel van de ongehuwde moeder, die in zijn tijd per definitie schuldig was.

 

 

Theater wird Kino: Faust wurde 1926 unter der Regie von F. W. Murnau verfilmt. Gretchen wurde in dem malerischen Stummfilm von Camilla Horn verkörpert

http://www.photographie.de/jenseitsderStille

Helena, de dochter van Zeus, de schoonste van alle vrouwen, die koningin wordt van Troje, is de verpersoonlijking van de hoogste schoonheid, die Goethe in zijn kunst nastreeft. Haar naam is verwant met Helios: de stralende zon. “Hij beschouwt de Helena-episode als het hoogtepunt van zijn werk en dat vandaaruit gezien de gehele tragedie zijn eigenlijke betekenis krijgt… Gretchen spreekt onmiddellijk tot ieders gemoed en haar lot roert ieders hart. Na zijn ongelukkige liefde met haar heeft Faust een liefdesrelatie met Helena. Helena is een verheven zinnebeeld. Zij vertegenwoordigt de ontwikkeling van de “goddelijke inspiratie van het scheppen… de verheerlijking van het inspiratieve moment naar bestendiging van innerlijk evenwicht, naar zelfkennis” die Goethe als kunstenaar heeft ervaren. [1, p 174,  181, 155]

“Zoals de natuur in vele vormen, slechts één God onthult, zo weeft in de gebieden van de kunst één zin de eeuwige kunst… Het hoogste is het aanschouwen van het verschillende als hetzelfde… Hij ziet de dingen in hun essentie.”  Het is het ontdekken van een diepere en ‘hogere zin’. “een synthese van de wereld en de geest… de zalige verzekering van de eewige harmonie van het bestaan… En het is het eeuwig Ene, dat zich veelvoudig openbaart… alles naar zijn eigen aard.” [1, p 162-63, 167]

Helena is de schoonheid die aanwezig is in iedere vrouw en in de hele natuur, die Faust “doet bewegen om steeds naar het hoogste bestaan te streven”. Als hij haar ontmoet zegt hij: “Zo is het mij, zo is het jou gelukt de vergankelijkheid achter ons te laten. Ik voel dat jij uit de hoogste God ontsprongen bent en in jou de eerste wereld wordt gekend.”

Het lijkt op de momenten die hij met Gretchen heeft beleefd, die niet blijvend bleken. Zo loutert hem ook het leven in verbinding met de Schoonheid, die echter evenmin blijvend zal zijn. Want “al het vergankelijke is slechts een gelijkenis”, een kleed en sluier die achterblijven. Helena zegt aan het begin van hun ontmoeting dat zij ook leed en nood brengt, overal waar mannenharten, helden, halfgoden en demonen voor haar schoonheid in vervoering raken.

Faust is reeds getroffen door de pijlen en uit de liefde in zijn hart in mooie woorden van Amor:

“Und wenn die Brust von Sehnsucht überflieht,         Als het hart van verlangen overvloeit,

Man sieht sich um und fragt wer mitgenieht             dan vraagt het wie dat boeit.”

“De geest kijkt niet vooruit en ook niet terug.

Alleen het heden is nu ons geluk.”

Helena: “Ik voel mij zo veraf en toch zo na,

maar al te graag ben ik erbij en zeg ik ja!

Faust: “Ik adem nauwelijks, ik sidder, spreek geen woord.

In een droom verdwenen dag en oord.”

Helena: “Ik kom opnieuw tot leven

in onbekende trouw met jou verweven.

Wij delen zorg en nood

maar is ons lot de dood?”

Niet lang daarna bemerken zij: “Na vreugde volgt haast tegelijk een grimmige pijn.

Nauwelijks tot leven gekomen, wordt je alweer weggenomen.

Is ons verbond een droom? Kunnen wij niet aan de dood ontkomen?”

“Oude woorden bevestigen zich ook bij mij. Dat geluk en schoonheid niet blijvend zijn,” zegt Helena
Vindt Faust dan weer niet het eeuwige geluksmoment waarvoor hij zijn ziel wilde verkopen aan de duivel? Zij werpt zich nog eenmaal in de armen van Faust. Maar Faust houdt slechts haar kleren en sluier in zijn armen. Haar lichaam lost op. Lichaam betekent letterlijk kleed van vlees, van stof.

“De Godin die hij verloor is niet meer….., maar hef je op…..ver van hier zie je elkaar weer”.
In het reeds beschreven einde bij de dood van Faust wordt tegelijk de vluchtigheid èn de eeuwigheid van het leven onnavolgbaar beschreven. Faust verenigt zich uiteindelijk met het onvergankelijke eeuwig vrouwelijke, waarvan het vergankelijke zijn slechts een gelijkenis, een zinnebeeld, is.

 

 

Helena, Evelyn de Morgan, 1898

www.niceartgallery.comDance macabre, inspired by Goethe’s Faust  Theodor Von Holst Faust und Helena

Dieptepsychologische betekenis van de verbinding met Helena

“De verschijning van Helena is de uitbeelding van een extatische belevenis van kosmische verbondenheid, die hij nog niet aankan. Hij wil haar evenals Gretchen grijpen.. Nog steeds leeft hij in het Ik-bewustzijn dat meent door grijpen gelukkig te kunnen worden, maar nu zijn eigen grenzen ontdekt… Alleen wanneer […hij] in de diepte van de ziel één wordt met de wortel van het leven, kan de mens een geheel worden. En dit gebeurt in de kunst. De schoonheid bloeit op in de ziel van Faust. Hij ontmoet nu opnieuw Helena… Faust wil nu het vrouwelijke in zijn ziel en datgene wat het leven schoonheid kan geven, het gevoelsleven, bevrijden. Hij wil een plaats geven in het leven aan al het bezielende dat er van een vrouw kan uitgaan…

“Het huwelijk tussen Faust en Helena, het mannelijke en het vrouwelijke is een synthese, die twee polen in de ziel verbindt, het creatieve bewustzijn, dat door de hemel wordt aangeduidt en het creatieve wezen van de ziel, dat in de diepte schuilt als bron. Alleen kleed, mantel en lier blijven achter, daarna lost ook Helena op en ook haar kleed en sluier blijven achter... De vereenzelviging  [met de buitenwereld] is een kleed en sluier die weer afgeworpen moeten worden. Op het laatst zal de mens zich los moeten maken van alle verschijningsvormen om zich één te kunnen voelen met de innerlijke bron.” [2, p 121, 124-26 zie ook noot 14, p 286 over Steiner, die Goethe’s Faust als de weergave van een innerlijke scholingsweg beschouwd.]

 

“Faust moet drie fasen van gemeenschapsleven doorlopen. Ten eerste met Gretchen op het vitale vlak der driften [waarbij ook een diepere liefde ontwaakt]. Ten tweede met Helena op psychisch niveau… hij wordt creatief. Ten derde met Maria op geestelijk niveau. Dan beleeft hij het ‘eeuwig vrouwelijke’ als de nieuw verworven eenheid met zijn eigen wezen, met zijn medemens en met de kosmos als geheel” [2, p 118]. In onbaatzuchtige liefde voor de mensen en de mensheid komt Gods liefde naar ons toe en in beweging als eeuwige liefde en genade, zoals Goethe aan het slot schrijft. Faust leeft en werkt aan het eind van zijn leven nog enige tijd onthecht en al doende vrij van zijn wensen en daden, ‘vrij van de drang om iets te bereiken”, ‘tätig frei’ “voor het welzijn van de wereld”, zoals het verlichte bewustzijn is beschreven in de Bhagavad Gita die ook een beschrijving is van de bewustwording die Faust doormaakt:

“Zoals de onwetenden handelen vanuit hun gehechtheid aan het handelen, zo dient de wijze te handelen, maar zonder enige gehechtheid, het welzijn van de wereld verlangend… Je hebt alleen de beheersing over de handeling,  niet over de vruchten ervan. Leef niet voor de vruchten van de handeling en hecht je evenmin aan inactiviteit… Verricht je handeling gevestigd in eenheid [yoga=vereniging], nadat je gehechtheid hebt opgegeven en evenwichtig bent geworden, want evenwicht van geest wordt yoga genoemd)” [6, III-25, II-47,48, zo zijn nog talloze verzen te citeren].

“Alleen van binnen straalt een helder licht,” realiseert Faust zich voor hij sterft, voor hij zijn Ik overgeeft.

“Het is voorbij”, klinkt het slotkoor na zijn dood, waarop Mefistofeles zegt:
“Waarom voorbij? Voorbij en zuiver Niets, volkomen om het even.
 Waarom zou het eeuwige ons scheppen om het in het Niets te werpen?
Het is voorbij, alsof je daarin leest: Het is voor niets geweest.
Het gaat in een kringloop door voor eeuwig. Ik hou daarom van het Eeuwig-lege.”
De ziel en het (subtiele) lichaam gaat in vlammen op en zuiveren zich.
Komen tot klaarheid
helen zich in waarheid
Verlossen zich in het echte
In blijdschap van het slechte
om in eenheid met het al-zijn
zalig te zijn.

 

Goethe’s visie over religie en leven na de dood

In verband met mijn artikelen over zingeving voor en na de dood is het interessant om in te gaan op Goethe’s visie hierover. Zijn visie wordt pantheïstisch genoemd. Uit vele regels blijkt dat hij het goddelijke in de natuur ervaart, zoals bij Giordano Bruno, Spinoza, Schelling en vele anderen  [1, 116 e.v., 7]

Toch is God voor hem meer dan de natuur en het universum. God is ook liefde, zoals Johannes schrijft. Dat stond ook op de kerktoren van het gehucht Purmerland, tussen Ilpendam en Purmerend, waar ik geboren ben. “De liefde die zon beweegt en alle andere sterren,” zo besluit Dante zijn Divina Commedia.

Op de vraag van de vrome Gretchen of hij in God gelooft, zegt Faust:

“Geloof ik in God? Je kunt het priesters en wijzen vragen.

Hun antwoord lijkt slechts spot te zijn over de vrager ”

Margarethe: “Dus geloof je niet?”, waarop Faust zegt:

“Begrijp me niet verkeerd, jij met met je lieflijke gezicht

Wie kan hem benoemen?... De Alomvatter, de Albevatter:

bevat en vat hij ook niet jou, mij, zichzelf?

Welft hij niet het hele hemelgewelf?...

Kijk ik niet oog in oog met jou

Weeft een eeuwig geheim niet in alles in het hoofd en hart van jou

onzichtbaar zichtbaar ook naast jou?...

En als je je in dat gevoel dan helemaal zalig voelt

noem het dan zoals je het bedoelt

Noem het geluk, hart, liefde, ik heb daarvoor geen namen

Gevoel is alles! Namen zijn als rook en schalen

van de nevelloze hemelgloed.”

Elders zegt hij over het eeuwige in beweging: “Al ons dringen en verweer is eeuwige rust in God de Heer.”

Goethe geeft hier blijk van een onmiddelijke intuïtieve religieuze ervaring. Wolf noemt Goethe’s visie panentheïstisch, omdat God meer is dan de natuur en deze overtreft, transcendeert en bekroont in de liefde, die volgens Dante de natuur beweegt. Goethe schrijft in overeenstemming met de Indiase visie:

“Hij lijkt het Al van binnen te beroeren, de natuur in zich en zich in de natuur te koesteren.

Dus dat wat in hem leeft en weeft , niet vermengd met de kracht van zijn geest.” [1, p 127 Gott und Welt]

Hij had niet één manier van denken. In een brief uit 1813 aan de filosoof Jacobi en in nagelaten geschriften schrijft hij dat hij polytheïst en pantheïst is, maar ook spreekt hij als een Christen van God als persoonlijk wezen “een God van liefde, een voorzienigheid, een God die voor het persoonlijke menselijke bestaan zorgt.” [1, p 129, 7, Woerner, p 141]

In het gedicht Höheren und Höchstes uit de prachtige bundel West-Östlichen Divan schrijft hij:

Ungehemmt mit heiszem Triebe           Ongeremd, bewogen in de diepte

Läszt sich da kein Ende finden              vinden wij daar geen einde

Bis im Anschaun ewiger Liebe              Tot wij gaan zweven en verdwijnen

Wir verschweben und verschwinden      in het aanzien van de eeuwige liefde

God is voor Goethe eigenlijk vrouwelijk: ‘het eeuwig vrouwelijke’, zoals hij aan het slot van Faust onthult.

Of dit is de goddelijke genade, die verschijnt als moeder Maria, Godin of “Koningin of Gods gelijke in het hemelrijk, zweeft naar het Eeuwig Rijk, naar de ‘hogere sferen’, nl. de onverdeelbare Godheid in Haar aantrekkelijke onverdeeldheid”, Daar vindt de ziel de zaligheid die hij zo diep verlangt in de goddelijke liefde, die diep in zijn hart ontkiemt en het Al omvat. [1, p 147]

 

Peter von Cornelius Gretchen im Kerker commons.wikimedia.org /Gretchen vor der Mater dolorosa/ Gretchen huilt om overleden kind,James Sant: De kerker: zinnebeeld van het lichaam waarin de ziel is gevangen/ Maria is de moeder van smarten/   Woman mourning the loss of her children

2e afb: Kupferstich von F X Eißner nach der Zeichnung von Joh. Heinr. Ramberg.http://www.goethezeitportal.de/index.php?id=4389

Het leven van Faust eindigt niet met zijn dood, evenmin als dat van Gretchen en Helena, als hij hen moet achterlaten. Goethe laat de ziel van Faust omringd door engelenkoren naar de hemel dragen. Hij gaat uit van een persoonlijk voortbestaan na de dood,  maar heeft zich daar volgens Wolf vrij zelden over uitgesproken. In een gedicht uit 1776 over Chartlotte von Stein staat: “Eens in een vroeger ander leven ben je mij zuster of mijn vrouw geweest” [8].

Zijn leven en werk was vooral wereldgericht, niet hemels gericht zoals bij veel monniken in de Middeleeuwen, die echter ook de natuur in cultuur hebben gebracht en onze cultuur en samenleving en het onderwijs hebben opgebouwd. Goethe gelooft, evenal Bruno en Leibniz, ook in monaden als een soort zielen of psychische eenheden met bewustzijn, die zich uitdrukken in materiële vormen van levende wezens en planeten. [9]

In Faust schrijft Goethe als Helena is verdwenen:

“De Godin die hij verloor is niet meer…

maar hef je op, ver van hier zie je elkaar weer”.

Slotwoord

Opvallend is dat bronnen steeds vermelden dat Faust èn Mefisto aspecten van Goethe zelf zijn, die ook een gepassioneerde, sensuele, zelfs demonische kant had. Tijdens zijn leven heeft hij deze leren beheersen en ontwikkelde hij zich tot een meer altruïstische veelzijdige spirituele persoonlijkheid, mede door het contact met ontwikkelde en minder gecultiveerde vrouwen zoals Charlotte von Stein en zijn eigen vrouw. Faust is een metafoor voor de menselijke ontwikkeling en bewustwording.

Faust wordt eerst meegezogen in de verlokkingen en valkuilen van het materiële bestaan, waar wij nu ook met zijn allen intrappen: de waan van de dag, het zoeken naar een illusie van….. van wat? We zoeken ons eigenlijke zelf waarvan we diep in ons weten dat dit niet buiten onszelf ligt, maar onze essentie is. Faust komt geleidelijk door schade en schande tot inzicht en inkeer. Hij komt zichzelf tegen en ‘diepere aspecten’ van zichzelf. Hij handelt eerst vanuit zijn instinctmatige driften en rent daardoor hard voorbij aan zijn diepere intuïtieve gevoel van liefde en lijkt zich niet af te vragen: waar ben ik mee bezig?

Faust is volgens Helena Bloem [5] een metafoor van ons ego, dat redeneert en voortholt achter illusionaire ideeën en materiële impulsen. Faust is zoals velen vooral een ‘reageerder’, geen beschouwer en waarnemer. Hij kan niet stil blijven staan in het moment van het Nu, dat hij eeuwig zou willen beleven als het een mooi moment is. Faust laat zien, dat mensen de neiging hebben buiten zichzelf te zoeken. Hij laat zich meevoeren en meesleuren in alles wat buiten hemzelf ligt, zonder te luisteren naar zijn innerlijke stem. Vanuit stilte, door stil te staan en niet mee te gaan in turbulente stromen, kan onze essentie meer naar boven komen.

 

Bijlage 1: Faustmotieven in de literatuur

In Vijf eeuwen Faust [2] wordt het Faustmotief toegelicht, dat eigenlijk een complex van motieven is, zoals uit het bovenstaande samenvatting blijkt. Deze motieven komen voor in vele mythen en verhalen en culmineren in Goethe’s Faust. Hij is onder meer beïnvloed door The Tragical History of Dr Faustus van Marlowe en door Shakespeare, die ook een minder bekende esoterische dimensie heeft en verwijst naar geestelijke bewustwording [1, 7, 12]. Waar vinden we Faustmotieven nog meer?

Slauerhoff. Bij de rusteloze dichter en scheepsarts Slauerhoff vinden we Faustmotieven vooral in zijn indringende verhalen Het eind van het lied en Larrios uit de bundel Schuim en as, over een zoektocht naar een vrouw, in de wisselende gestalten van een publieke vrouw met een madonna voorkomen. De hoofdpersoon zoekt haar en wordt bezield door een diepe liefde voor haar. Maar iedere keer verdwijnt zij weer. Hij vindt haar slechts soms een ogenblik en wil dat zij zal blijven om blijvend geluk met haar te delen. Dat blijkt voor hem niet haalbaar. Slauerhoff verwijst niet naar Faust. [10]

Bij Mariken van Nieumeghen vinden we het pact met de duivel. Mogelijk komen Faustmotieven bij meer Nederlandse schrijvers voor.

Novalis. Wolf [1] noemt de Duitse dichter Novalis (1772-1801), die evenals Dante zijn jeugdliefde verliest. Hij bezingt haar in een romantische, mystieke kosmische liefde. Bezield van oneindig heimwee verlangt hij zich geestelijk te verenigen met zijn jonggestorven geliefde. Ook hij sterft jong [11].

Dostojevski. Wolf noemt ook de Zweedse schrijver Strindberg en Dostojewski [1, p  198]. In De gebroeders Karamazow heeft de nietsontziende Iwan een gesprek met de Satan, die er uitziet als een burgerman, net als Mefisto. De gebroeders zijn te beschouwen als belichaming van passie en genotzucht bij Dimitri, het berekende, ongelovige en skeptische verstand bij Iwan en liefde, toewijding en spiritualiteit bij Aljosja; dezelfde aspecten als in Faust en Mefisto, maar anders uitgewerkt. Ook dit meesterwerk eindigt in hemelse sferen met de opstanding van Aljosja : “Het leek of de aardse vrede overging in de hemelse vrede en het aardse mysterie zich uitstrekte tot de sterren…  En nooit meer zou Aljosja dat moment vergeten [12, p 174].” Het lijkt op het geluksmoment dat Faust zocht.

Tolstoj. Genoemd is reeds de overeenstemming tussen Faust en de roman Opstanding van Tolstoj en van Gretchen met de vrouwelijke hoofdpersonen in de romans van Tolstoj. Natasja in Oorlog en Vrede en Katoesja in Opstanding. De overeenstemming gaat verder. De hoofdpersoon Dimitri ontwikkelt zich evenals Faust van een egocentrisch man tot een moreel hoogstaand persoon. Hij komt erachter dat hij tot dan toe verkeerd geleefd heeft in zijn lege bestaan. Net als Faust verleidt hij het onschuldige meisje Katoesja. Hij verlaat haar en zij blijkt zwanger. Het kind sterft en Katoesja wordt als ongehuwde moeder uitgestoten uit de gemeenschap. Zij komt in de goot terecht, wordt ten onrechte beschuldigd van moord en wordt veroordeeld tot een strafkamp in Siberië. Evenals Faust, eigenlijk Goethe zelf, voelt Dimitri zich schuldig en voelt hij weer zijn liefde voor haar. Het lukt hem niet haar vrij te krijgen. Hij krijgt berouw en gaat wegen zoeken om andere mensen en de samenleving te helpen in plaats van alleen aan zichzelf te denken. Evenals Faust bevat Opstanding een geromantiseerde levensbeschrijving en ontwikkeling van de auteur.

Ibsen, Peer Gynt. Faustachtige motieven zijn ook te vinden in Peer Gynt van de Noorse schrijver Ibsen, bekend door de Peer Gynt suites van Grieg. Peer Gynt is verblind door passie, macht en rijkdom; die een verbintenis met de (dochter van de) Trollenkoning sluit, een lange reis maakt, bijna sterft, zijn ware zelf zoekt en alleen bevrijd kan worden door oprechte liefde, die hij tenslotte vindt bij zijn jeugdliefde Solveign. Nietzsche. Couwenberg ziet verwantschap tussen Faust en de Übermensch van Nietzsche, die ook naar het onbereikbare en naar zelfverwerkelijking streeft. Hij wordt vaak meer met ‘de wil tot macht’ geassocieerd. Bij Goethe, de machtigste man van Weimar, is de wil tot macht geen drijfveer. “Alle geluk wil eeuwigheid, diepe diepe eeuwigheid,” is Nietzsche’s Faustmotief.

Thomas Mann schreef een nogal nihilistische Faustroman die mede op Nietzsche is geïnspireerd, zie Aler noot 2, p 189. Zo zijn er nog veel meer literaire en ander kunstwerken met het Faustmotief, zoals bij  Lessing, Paul Valéry [2, p 171], de opera’s van Gounod en Berlioz en Mefistofele van Arrigio Boito, enz.

 

Ary Scheffer 1795-1858 , Faust en Gretchen

Bijlage 2: Goethe’s leven en liefde (1749-1832)

Goethe’s Faust is een romantisering van zijn leven. Hij stierf na de voltooiing van dit hoofdwerk, zoals hij het noemde. Zijn levenstaak leek volbracht met de kroon op zijn werk. Alle liefdes komen er samen in een grote liefde voor het eeuwig vrouwelijke, de schoonheid van de natuur en de mensheid, die hij belichaamd ziet in de schone vrouw.”Wo du Engel bist ist Lieb’ und Guten, Wo du bist Natur” (7. p 49)

Goethe werd geboren te Frankfurt. Zijn vader was een gegoede, ontwikkelde maar autoritaire jurist die hem discipline en kennis bijbracht. Zijn moeder, de burgemeestersdochter, wordt beschreven als hartelijk, gevoelvol, spiritueel en innemend. Drie broertjes sterven. Hij groeit op met zijn één jaar jongere zus Cornelia. Hij studeert rechten in Leipzig en Staatsburg, maar interesseert zich evenals zijn moeder meer voor literatuur, theosofie, natuur(wetenschap) en het (kunstenaars)leven. “Ik acht het leven hoger dan de kunst die het alleen maar verfraaid.” Hij raakt bevriend met dichter, theoloog, filosoof Herder, zijn mentor, die onder meer Shakespeare bij hem introduceert. “Bij dit genie vond de jonge dichter een grootse onthulling van de menselijke ziel in al zijn hoogten en diepten.” [7, Woerner, p 132, Waldemar, p 35]

Verliefdheden en doorbraak als schrijver

Als student is hij van 1766-68 verliefd op Kätchen Schönkopf en in 1771 op de 19-jarige domineesdochter Friederike Brion, maar wilde zich niet binden. Het rijke burgerleven met de zorg voor een gezin staat hem tegen. Zij blijft ongehuwd na deze ongelukkige liefde. De Gretchentragedie heeft te maken met het schuldgevoel na het verbreken van deze en andere relaties. Als 15-jarige had hij een jeugdliefde met een volksmeisje Gretchen, die hij verbrak [7, p 23]. Helena belichaamt in Faust zijn liefde(s) op rijpere leeftijd.

Eenmaal afgestudeerd werkt hij als jurist te Wetzlar. In 1772 heeft hij een driehoeksverhouding met de 19-jarige Charlotte Buff, die verloofd blijkt met een collega-jurist. Hij verbreekt ook deze onmogelijke relatie. Hij wordt wereldberoemd door de rage na Die Leiden des jungen Werther (1774)over een jongeman die zelfmoord pleegt na een ongelukkige liefde, zoals gebeurde met een vriend en zoals hij zelf heeft overwogen. In 2010 verfilmd in Young Goethe in Love. Hij wordt het centrum van de Sturm und Drang Zeit.

De liefde was voor Goethe gepassioneerd, mooi en verheven, maar ook tragisch en problematisch.

“Herz, mein Herz, was soll das geben

Was bedränget dich so sehr

Welch ein fremdes neues Leben!

Ich erkenne dich nicht mehr

Die Veränderung, ach wie grozs

Liebe, Liebe! Lass mich los!”  [7, Henning, p 54]

Collega dichter Jean-Paul schrijft kritisch over Goethe: “Hij wierp zich in goede en boze amusementen en liefdesaffaires en beeldde alles achteraf op papier en de planken weer uit, wat hem berouwde of wat hij zegende, en elke uitbeelding holde hem dieper uit” [6, Martini, p 317]. Hij voelde zich herhaaldelijk schuldig, ‘als een rat’. Zijn omgang met argeloze, tere vrouwenharten vond hij zelf niet altijd zorgvuldig.

Na een ongelukkige liefdesrelatie en verloving met de 16-jarige bankiersdochter Lili Schönemann vlucht en verhuist hij in 1775 op uitnodiging van de jonge onstuimige hertog naar Weimar. Daar woont hij zijn verdere leven. De hertog was zijn boezemvriend. Hij nodigt zijn vrienden Herder en Friedrich Schiller uit, maakt Saksen-Weimar tot cultureel centrum van Duitsland en modelstaatje. Als minister geeft hij leiding op velerlei gebied. Hij krijgt een geestelijke liefdesrelatie met de zes jaar oudere getrouwde barones Charlotte von Stein, een ontwikkelde moeder van zeven kinderen. Hij leert door haar zijn passie te beheersen en te sublimeren. Zij vindt hem eerst al te direct en ‘ordinair’ als hij vloekt, maar ontkomt niet aan zijn invloed.

Italiaanse reis en huwelijk

Hij vertrekt in 1786 voor twee jaar zonder afscheid naar Italië en  vlucht uit de relatie die tegenstrijdige  gevoelens oproept. Teruggekomen gaat hij samenwonen met Christiane Vulpius, een 23-jarig eenvoudig, arm burgermeisje en maakster van zijden bloemen en hoeden, als huishoudster en geliefde, “ein reines Naturkind”. [7, Waldemar, p 72]. Goethe’s lieve moeder noemt haar later een ‘onbedorven schepsel van God’. Anderen noemen haar ‘een hoer’. Men spreekt er schande van. Hij wordt verzocht zijn ambtswoning te verlaten. Zijn vrouw en zijn huiselijk leven worden geïsoleerd van zijn beroepsleven. Zij blijft altijd toegewijd voor hem zorgen. “Das ist die wahre Liebe, die immer und immer sich gleich bleibt, wenn man ihr alles gewärhrt, wenn man ihr alles versagt.” [7, Vier Jahreszeiten, Henning, p 100].

Intellectueel en geestelijk gezien lijkt het geen volwaardige relatie. Haar broer echter schreef romans. Zo’n geestelijke relatie had hij in 1815 met de hoogbegaafde bankiersvrouw Marianne Willemsen: Suleika genoemd in West-Östliches Divan: “Denn das Leben ist die Liebe, und des Lebens Leben Geist.”

Christiane laat hem schrijven en doen wat zij niet kan bevatten. Moedig komt zij fysiek tussenbeiden als plunderende Franse soldaten na de slag bij Jena in 1806 het huis binnendringen en hem aanvallen. Goethe heeft later Napoleon ontmoet, die Goethe’s Werther zeven keer gelezen had en hem uitnodigt. Christiane tolereert Goethe’s omgang met andere vrouwen, maar beschermt hem in 1809 fel tegen de fysiek opdringerige kennis Bettina Brentano. Goethe trouwt Christiane in 1806, in het bijzijn van alleen de hertog en zijn secretaris. Ze krijgen vijf kinderen, een zoon (1789) blijft leven. Goethe kijkt niet naar hem om. Goethe wil dat zijn vrouw met respect bejegend wordt en doorbreekt standsverschil zonder revolutie. Zij overlijdt in 1816. “Het hele nut van mijn leven, is het verlies van jou te bewenen” [7, Waldermar. p 87].

Zijn zoon en schoondochter gaan bij hem wonen, zorgen voor hem en zij is gastvrouw. Zijn twee kleinzoons en kleindochter spelen geregeld in de sobere werkkamer in zijn grote ambtswoning. Zijn zoon sterft in 1831, Goethe enkele maanden later. Zijn laatste daad is het tekenen van een schenking.

Zijn levenswerken

Goethe heeft heel veel geschreven en gedaan: gedichten, romans, verhalen, toneelstukken, sprookjes, wetenschappelijke, filosofische en autobiografische verhandelingen, te veel om op te noemen. Daarnaast organiseerde hij het hertogdom, landbouw, mijnbouw en het wegennet, onderwijs, kunst, cultuur en religie Herder trok hij aan hofpredikant. Als minister van financiën, defensie en cultuur halveerde hij het leger, want hij was afkerig van geweld. Nationalisme en militarisme hadden geen vat op hem, evenmin als rijkdom, macht, luxe, werelds vertoon en de “innerlijke holheid van vorsten en hun omgeving… Hij gaf onomwonden zijn mening… Hij ging net zo lief met eenvoudige mensen om… en had een vrijgevig hart voor de arme noodlijdende mensen” (7, p 64).

Samen met de hertog verkleedde hij zich wel eens om met boerenmeisjes te dansen. Hij introduceerde het schaatsen in Weimar als volksvermaak. Hij had een miljoenenfortuin kunnen verdienen, maar bleef voor een wereldberoemd man een betrekkelijk eenvoudig, dienstbaar en productief leven leiden, gewijd aan wetenschap, kunst, cultuur en samenleving. Hij heeft ook een vorm van spirituele idealistische wetenschap ontwikkeld tegenover de materialistische wetenschap. Goethe was rector aan de universiteit van Jena, waar zijn beste vriend Schiller doceerde. Jena was van 1794 tot 1805 de bakermat van de Duitse romantiek met de filosofen Fichte, Schelling en Hegel, de gebroeders Schlegel en Von Humboldt, de dichters Tieck, Novalis, Hölderlin, Jean-Paul en Brentano en hun begaafde vrouwen.

Goethe’s invloed werkt door bij velen, onder meer Nietzsche, Heinrich Heine, Jean Paul, Thomas Mann, Hermann Hesse, Rudolf Steiner en de antroposofie. Steiner was eerst theosoof [14]. Goethe is beïnvloed door de theosofische filosofie van Paracelsus, Giordano Bruno, Spinoza, Jacob Böhme, Swedenborg en Schelling. In Faust zijn de sporen merkbaar. Naast de aloude strijd tussen goed en kwaad, God en de duivel, lustbegeerte en liefde, zijn verbroken liefdesrelaties en zijn ideaal van onbaatzuchtig werken voor het welzijn van de samenleving universele spirituele motieven.

 

 

J H Wilhem Tischbein 1787 Goethe in Italië en Goethe door Karl Bauer. Tischbein schrijft: “Wat ik zo prettig vind is zijn eenvoudige manier van leven. Hij vroeg alleen maar een kamertje waar hij kon  slapen en kon werken, en heel eenvoudig eten… hij is met zo weinig tevreden”

In unser Busens reinen wogt ein Streben        In ons hart neigt zich een streven

sich einem Höhern, Reinern, Unbekannten      ons aan het hogere, zuivere en onbekende

aus dankbarkeit freiwillig hinzugeben             te willen wijden in vrijwillig overgeven

enträtselnd sich den ewig Ungenannten          om het niet te noemen eeuwig onbekende

Begin van de Mariënbader Elegie (1823)         te ontraadselen in dit aardse leven

 

Noten

  1. Herman Wolf, Ideeën en problemen in Goethe’s Faust. Haarlem Bohn, 1922, p 9 e.v. Citaten ingekort. Publicist Paul Scheffer publiceerde in 2012 een biografie over zijn grootvader, Alles doet mee aan de werkelijkheid. Herman Wolf (1893-1942).
  2. J. Aler, C J Schuurman, H Oldewelt e.a. Vijf eeuwen Faust, Den Haag Servire, 1963, p 21. Aler en Schuurman noemen naast de diverse Faustverhalen, waarvan Goethe’s Faust het hoogtepunt is, onder meer de Egyptische mythe van Osiris, Griekse tragedies en mythen met name van Dionysos, de Divina Commedia van Dante, dat zich eveneens op een steeds hoger plan begeeft en zich verheft tot de onvergankelijke liefde. Over het enigszins verwante verhaal van Parsifal heb ik twee artikelen geschreven in het tijdschrijft Reflectie, 2015, nr 1 en 2 en daarbij verwezen naar Joseph Campbell, Mythen en bewustzijn en De held met de duizend gezichten, waarin we ook het gezicht van Faust kunnen herkennen; Tijn Touber, Verlicht leven: Reis naar het licht in acht mythische stappen; Carl Jung, De mens en zijn symbolen; Erich Neumann, The Origins and History of Consciousness, dat o.m. uitvoerig ingaat op de mythe van Osiris en het proces van individuatie en bewustwording.
  3. Zie Nietzsche in zijn oproep “Broeders blijf de aarde trouw,” aan het begin van Also sprach Zarathustra.
  4. Brief uit 1823 aan correspondentievriendin Auguste zu Stolberg in P Boerner, Goethe, p 142.
    Zie o.m. Helena Bloem en Hans Komen, Ziel en geest en Gevangen door het ego; R M Bucke, Cosmic Consciousness. Maharishi Mahesh Yogi in zijn commentaar op de Bhagavad Gita geeft een uitvoerige toelichting op dit proces van groei naar verlichting of kosmisch bewustzijn, zoals hij dat noemt.
  5. Zie 4, p 15-19 en A Vloemans, De heroïsche wijsbegeerte van de Renaissance en Cultuurgeschiedenis van Europa, met name over Paracelsus en Giordano Bruno, die door Goethe grondig zijn bestudeerd zoals ook blijkt in Faust. Ook zijn mentor Herder, de cultuurfilosoof van de ‘Sturm und Drang Zeit’ met zijn “titanische drang om alles te doorgronden”, heeft model gestaan voor Faust, volgens Fritz Martini, Duitse letterkunde (p 246).
  6. Charles Waldemar, Red. Goethe, Das Schönste aus seinen Werk, onder Leben und Werk; zie ook P Henning, Goethe. Peter Boerner, Goethe. Horst Hohendorf, Life and Times of Goethe. Zij verwijzen naar Goethe’s autobiografie Dichtung und Wahrheit, waaruit o.m. blijkt dat de Gretchen-affaire berust uit het verbreken van de relatie met zijn jeugdliefde Gretchen, met zijn studentenliefde Frederike Brion, met Charlotte Buff, met Charlotte von Stein en andere liefdes.
  7. P Woerner (7), p 68, 69. “Wat betreft de persoonlijke voortzetting van onze ziel na de dood, heb ik dezelfde overtuiging”, schrijft de pedagoog Johann Falk na een gesprek hierover met Goethe bij de begrafenis van de dichter Wieland (p 120).
    In een brief aan correspondentievriendin Auguste van Stolberg schrijft hij: “Laten wij werken zolang het dag voor ons is en onbekommerd blijven ten opzichte van de toekomst. In het rijk van onze vader zijn vele provincieën. Daar hij ons hier in dit land zo’n vrolijke woning bereidt, zal daarginds ook voor beide gezorgd zijn.” J H Schouten, ‘Goethe als zoeker naar de zin van het leven’ Duitse literatuur als levensspiegel, p 33.
    Goethe’s visie toont overeenstemming met die van Swedenborg, die visionaire beschrijvingen heeft gegeven. Nostradamus in Faust is Swedenborg, alsdus Schouten (p 12) en Herman Wolf, ‘Goethe en Swedenborg’ in Uitzicht. Onafhankelijk maandblad voor geestelijke stromingen, 1939 1, 15 mei, p 15-24. Zie ook Waldo Cutler Peebles, Swedenborg’s influence upon Goethe. Harvard University, 2005.
  8. Over monaden gaat mijn reactie op de visie van Gerrit Teule en Jean Charon over ‘menticels’ of bezielde deeltjes in Civis Mundi nr 27

10 Voor een uitstekende toelichting zie Pascal Tasiaux, ‘Neoromantiek en psychografie in J. Slauerhoffs ‘Het eind van het lied’’ Spiegel der Letteren. Jaargang 27. Uitgeverij Peeters, Leuven 1985. In Civis Mundi, nr 31 staan enkele gedichten van en over Slauerhoff aan het eind van het artikel over het socialisme van Saint-Simon en het verlangen naar meer bij Durkheim, dat  ook Slauerhoff beschrijft:

11 Zie noot 7 Schouten; Fritz Martini, Duitse letterkunde, p 346-47; G v d Leeuw, Uren met Novalis en

Novalis Werke, red. Gerhard Stolz en. Novalis. studeerde in Jena  onder meer bij Schiller (p 581 e.v).

Hij raakte verliefd en verloofd met een jong meisje Sophie, dat twee jaar later stierf, zoals Beatrice bij Dante, en verlangt zich weer geestelijk te verenigen met zijn geliefde voorbij het vergankelijke, zoals bij Faust aan het eind. Goethe kende Novalis en mogelijk ook zijn werk.

In gedichten en in de romanfragmenten Heirich von Ofterdingen en De leringen van Sais (Isis) heeft Novalis zijn ervaringen verdicht, omnder meer in het sprookje van Hyazinth und Rösenblütchen. Hijhoort van een ver land waar ‘de moeder van alle dingen  woont’ (de godin Isis, Moeder Maria, Mother Divine in India). Novalis betekent ‘ontginner van nieuw land’. Hij gaat op reis. In een droom gaat de reis verder voorbij het aardse. Uiteindelijk ontmoet hij de hemelse jonkvrouw. “Hij heft de lichte, glanzende sluier op, en Rösenblütchen zinkt in zijn armen… in liefdevol weerzien.” Schouten, p 42.

12 Zie Dominique Arban, Dostojewski, p 173 en Walter Kaufmann, Nietzsche, p 64

13 Zie De verborgen Shakespeare van voormalig toneelrecensent Peter Liefhebber.

14 Rudolf Steiner in De wetenschap van de geheimen der ziel (p 286) ziet Goethe’s Faust als de weergave van een innerlijke scholingsweg, die hij toelicht. Mefisto (p 231, 241) komt overeen met Lucifer in de Bijbel en Ahriman in Oud-Perzische bronnen van Zarathustra, die tegenover Ahura Mazda de ’lichtgeest’ of zonnegod staat: het licht tegenover de duisternis, het spirituele tegenover het materiële. Deze fundamentele tegenstelling werkt door in het Manicheïsme en bij de Kartharen, die als ketters werden beschouwd omdat zij afweken van de canonieke visie van de RK Kerk, hun visie te dualistisch zou zijn en het kwaad tezeer als een autonoom beginsel zou opvatten. Dit is niet het geval bij Mefisto en de visie van de Kerk, waarbij het kwade uiteindelijk voorkomt uit en ondergeschikt is aan de schepper en het goede, het licht en de liefde zegeviert. Faust en onze faustische cultuurfase staan in het teken van deze strijd tussen het spirituele en het materiële dat wij dienen te leren integreren, te sublimeren en te transcenderen. Het licht, Helena, verwant met Helios, de zon, de lichtbrenger, en de liefde als het ‘eeuwig vrouwelijke’  wint het uiteindelijk van de demon Mefisto. Also sprach Zarathustra is een  creatie en projectie van Nietzsche’s visie op zelfontplooiing en zelfverwerkelijking. Hij is geïnspireerd door de Perzische Zarathustra en door Jezus. Zijn visie toont echter grote verschillen de leer van beide. In onze tijd staan wij voor de opgave tot integratie van het geestelijke en het zinnelijke, materiële, dat Faust aanvankelijk sterk aantrok, maar het verlangde geluk niet gaf, dat in de integratie van beide is te vinden.

 

Piet Ransijn studeerde cultuur- en godsdienstsociologie, filosofie en vergelijkende literatuurwetenschap als bijvak, met name de 19e eeuwse literatuur.

 

 

De wederhelft   van Goethe  2015 10 23 Na artikel over Goethe’s Faust

 

Zij was er altijd

zonder een verwijt

zoals de gulle zon

die altijd schijnt

 

Maar na een tijd

achter de horizon

opeens verdwijnt

 

Zij is er dan niet meer

Alle vezels in het hart

doen schrijnend zeer

van diepe smart

 

Zij waren een ongewoon paar

Hij hield gewoon van haar

meer dan van prinsessen

of gecultiveerde baronessen

die strenge eisen stelden

die hem veelal kwelden

 

met koele ingetogenheid

en kundige gekunsteldheid

Hij moest steeds weer letten

op voor hen vereiste etiquette

 

Hun liefde was niet puur

zoals bij de natuur

die altijd ons omarmt

ons altijd weer verwarmt

zoals de gulle zon

 

Maar na een zekere tijd

achter de verre horizon

opeens verdwijnt

 

Hij heeft zijn hele leven

steeds van haar gehouden

veel om haar gegeven

sinds hij met haar trouwde

Van haar werd hij nooit moe

Nooit liet hij iemand zover toe

 

Zij deelden lief en leed

en alles wat hem speet

wat hij zichzelf verweet

en wat zij niet begreep

kwam zij niet aan de weet

 

Passie, weelde en vermaak

dat niet de iepte raakt

konden hem niet binden

Hij wilde ware liefde vinden

en vond die in zijn wezen

dat hij met haar wou delen

 

Opeens was zij verdwenen

De zon die in zijn leven

vele jaren heeft geschenen

verdween achter de horizon
waar een nieuw bestaan begon

 

De liefde voor het leven

is door alles heen gebleven

heeft haar teder opgenomen

en zal niet tot een einde komen

 

Bij het gevoel van zulk een groot geluk

beleefde hij het eeuwige in het ogenblik*                                  *Naar het slot van Faust voor hij stierf

“Das ist die wahre Liebe,

die immer und immer sich gleich bleibt”*                                   *Goethe over zijn vrouw Christiane

 

Bij haar graf, dat lang zonder gedenksteen verborgen bleef, 

staan de volgende regels van Goethe:

 

‘Du versuchst, o Sonne, vergebens

durch die düstren Wolken zu scheinen!

Der ganze Gewinn meines Lebens

Ist, ihren Verlust zu beweinen’

 

Door Goethe’s lieve moeder wordt

zij een ‘onbedorven schepsel van God’

genoemd, door anderen als ‘hoer’ bespot

 

Zij had jarenlang geen enkel recht

want zij was niet verbonden in de echt

Toch was hun liefde heel oprecht

 

Goethe kon haar ‘dumpen’ als zijn schat

zoals hij vier geliefden verlaten had

Hij beschreef zichzelf toen als ‘een rat’

 

Zonder afscheid van zijn geliefden te nemen

nam hij telkens onverwacht de benen

hen achterlatend in een bitter wenen

 

Pas toen zij zijn leven dat bedreigd werd

door plunderende Fransen had gered

werd de relatie in een huwelijk omgezet

 

Misschien wilde hij haar zo beschermen

zich zijn hele leven over haar ontfermen

beschijft haar teder in verliefde termen

Christiane Vulpius getekend door Goethe