Toekomst van het Koninkrijk der Nederlanden: naar een gemenebestconstructie naar het voorbeeld van Groot-Brittannië

Civis Mundi Digitaal #34

door Wim Couwenberg

Hoofdpijndossier

Al sinds begin jaren zeventig staat het Statuut van het Koninkrijk der Nederlanden ter discussie en wordt er gezocht naar alternatieven voor de daarin verankerde maar problematisch functionerende Koninkrijksrelaties. In 1993 is op een toekomstconferentie opnieuw geprobeerd tot nieuwe staatkundige verhoudingen te komen, maar zonder resultaat. Het besef van verbondenheid over en weer stelt bijzonder weinig voor. In Nederland is er een chronische desinteresse voor het wel en wee van eens de Antillen en nu het Caribische deel van het Koninkrijk. Onder het mom van staatkundig georganiseerde Koninkrijksrelaties is die relatie in feite niet veel meer dan een ontwikkelingsrelatie. Die komt neer op een directe Nederlandse bijdrage aan dat Caribische deel. Het resultaat van die aanzienlijke ontwikkelingshulp is gering. Zij verdwijnt veelal in bodemloze putten. Voor Nederland is die relatie een blok aan het been geworden. Zij bezorgt ons land continu politieke hoofdpijn als gevolg van grootschalige drugshandel en het afvoeren van criminele en drugsverslaafde Caribische jongeren naar ons land. Ondanks artikel 43 van het Statuut dat waarborging van deugdelijk bestuur aldaar tot Koninkrijksaangelegenheid maakt is daar al sinds vele jaren sprake van aanhoudend wanbestuur en financiële crisissituaties. En in 2003 sprak men zelfs van een bijna failliete boedel.[1]

 

Balans vijf jaar na nieuwe staatkundige verhoudingen niet positief

Opnieuw moest Nederland de vraag onder ogen zien wat de alternatieven waren voor die nog steeds problematisch functionerende Koninkrijksrelaties. Met pappen en nathouden, waar de Nederlandse politiek zich jarenlang mee tevreden gesteld had, kon het niet blijven doorgaan. Een verdere integratie in het Koninkrijk, zoals voorheen van meerdere kanten bepleit, was volstrekt onbespreekbaar voor de Nederlandse Antillen. Die wilden juist nog meer autonomie. Met veel moeite is er ten slotte een commissie ingesteld, die voorstellen gedaan heeft voor een nieuwe staatkundige structuur. Die is er gekomen op 10 oktober 2010. Toen werden Nederland, Aruba, Curaçao en Sint-Maarten vier autonome landen in het Koninkrijk. Bonaire, Sint-Eustachius en Saba (de zogenaamde BES-eilanden), kregen de status van openbaar lichaam volgens onze grondwet, en daarmee gemeenten met een bijzonder karakter.

Als we vijf jaar na het van kracht worden van de nieuwe staatkundige verhoudingen tussen Nederland en het Caribische deel van het Koninkrijk de balans opmaken, valt die niet positief uit, zoals blijkt uit de berichten hierover in de media. De drie zelfstandige landen, Curaçao, Aruba en Sint-Maarten, staan wegens begrotingsproblemen, verdenkingen van corruptie en/of allerlei regeringscrises onder verscherpt toezicht. De relatie met de drie Caribische landen is regelmatig verstoord geweest. De Rijksministerraad (het Nederlandse kabinet plus de drie gevolmachtigde ministers die de overzeese landen in Den Haag vertegenwoordigen) zag zich genoodzaakt te besluiten tot het geven van een ‘aanwijzing’, een dwingende opdracht de overheidsbegroting op orde te brengen en de deugdelijkheid van het openbaar bestuur beter te bewaken. Zoals te verwachten was, werden die aanwijzingen uitgelegd als neokoloniale interventies. Maar zij waren nodig, omdat het Koninkrijk volgens het Koninkrijksstatuut nu eenmaal een waarborgfunctie heeft.

Wat de zogenaamde BES-eilanden betreft, de onvrede over het Nederlands bestuur is daar ook groot, mede omdat de armoede daar groeit en aan de economische stagnatie geen einde lijkt te komen. Nederland heeft de afgelopen jaren niet al te veel begrip getoond voor de specifieke omstandigheden in die bijzondere gemeenten aldaar, maar wist wel één ding zeker: de sociale voorzieningen moesten veel soberder zijn dan in Nederland. Alle uitkeringen zijn daarom aangepast aan het veel lagere welvaartsniveau. Op ongeveer 8.000 kilometer afstand, in Den Haag, maakt Nederland vanaf 2010 allerlei regels en beleid, en neemt het besluiten die de nodige effecten hebben op het alledaagse leven op Bonaire (18.000 inwoners), Sint-Eustachius (4.000 inwoners) en Saba (1.800 inwoners), met doorgaans weinig kennis van lokale omstandigheden. Tien Haagse ministeries zijn op de eilanden ondergebracht binnen de koepelorganisatie Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN), wat hand in hand gaat met de komst van een groot aantal Nederlandse ambtenaren. Deze eilanden hebben in de nieuwe staatkundige constructie het gevoel dat ze nu minder autonoom zijn dan in de tijd, toen ze deel uitmaakten van de Nederlandse Antillen. Ze hebben het gevoel dat er niet naar hen geluisterd wordt. Onder de bevolking neemt de weerstand tegen Nederlandse bemoeienis zelfs zo sterk toe, dat eilandbestuurders kortgeleden een bezoek aan de VN in New York gebracht hebben om hun beklag te doen over het Nederlandse dekolonisatiebeleid, dat veeleer als rekolonisatie ervaren wordt. Nederland zou binnen de huidige structuur, zo vinden zij, meer ruimte moeten geven aan de afzonderlijke identiteiten van de drie eilanden en het idee loslaten dat zij net als Nederlandse gemeenten bestuurd kunnen worden.

Het huidige kabinet wil ondanks al die problemen doormodderen met deze nieuwe problematische Koninkrijksconstructie. Toch is er steeds meer kritiek op de functionering ervan. De voorstanders van een lossere band worden steeds talrijker. En terecht. In de Tweede Kamer zijn de VVD en de SP al grote voorstanders geworden van een gemenebestconstructie, waarin de landen elkaar tot niets meer kunnen verplichten, zoals nu nog het geval is krachtens het Koninkrijksstatuut. De vraag rijst meer en meer of het niet goed is de toekomst van het Koninkrijk en de voorgestelde gemenebestconstructie mede tot inzet te maken van de volgende verkiezingen.



[1] Zie G. Oostindie, De smalle marges van het Nederlandse Antillenbeleid, Internationale Spectator, november 2003