Civis Mundi Digitaal #35
Opnieuw vertaald en bewerkt door Piet Ransijn
5.
Onder de wijdverbreide volken van de mensheid
heerste eertijds het ijzeren lot van stilzwijgend geweld.
De bange ziel werd gebonden
door een donkere zware band om hen heen.
De aarde was oneindig,
de verblijfplaats van de goden en hun vaderland.
Sinds de eeuwigheid stonden er
hun geheimzinnige bouwwerken.
Achter de rode bergen van de morgen,
in de schoot van de heilige zee woonde de zon,
het levende licht dat alles doet ontvlammen.
Een oude reus droeg deze glorieuze wereld.
Onder de bergen lagen de oeroude zonen
van moeder aarde in de grond.
Machteloos in hun verwoestende woede
tegen het nieuwe prachtige godengeslacht
en hun verwanten, de blijmoedige mensen.
De donkere groene diepte van de zee
was de schoot van een godin.
In de kristallen grotten
vermaakte zich een gelukkig volk.
Stromen, bomen, bloemen en dieren
waren bezield als de mensen.
Zoeter smaakte de wijn,
geschonken uit de overvloedige jeugd,
een god onder de druiven.
Een liefhebbende moederlijke godin
kwam met volle gouden korenaren omhoog.
De heilige roes van de liefde was een zoete dienst
aan de hemelse schoonheid van de goddelijke vrouw.
Een veelkleurig eeuwig feest
van hemelkinderen en aardbewoners
bracht het leven in vervoering
zoals de lente door de eeuwen heen.
Alle volkeren vereerden kinderlijk
de zachte duizendvoudige vlam
als het hoogste ter wereld.
Het was slechts één gedachte,
een onverkwikkelijk droombeeld,
dat dreigend op de blijgestemde tafels toetrad.
En het gemoed met wilde schrik vervulde
Hiermee wisten zelfs de goden geen raad
die het beklemde hart met troost vervullen kon
Geheimzinnig was dit monsterlijke pad,
waarbij gebeden noch offergaven de woede konden stillen.
Het was de dood die dit feestgelag met smart,
angst en tranen verbrak.
Nu voor eeuwig van allen afgescheiden
werd hier het hart dat zoete geneugten had genoten
gescheiden van de geliefden daarbeneden.
Door onvervuld verlangen en langdurige smart bewogen
leek de dode slechts een klamme droom beschoren.
Tot een machteloos gevecht gedwongen
werd de golf van het geluk gebroken
op de rotsen van oneindige beproeving.
Met koene geest en een verheven gloed van levenslust
verfraaiden de mensen de weerzinwekkend monsterlijke larve
Een zachtaardige jongeling doet het licht uit en rust
Zacht wordt het einde als een wegstervende klank van een harp.
Herinneringen smelten in een koele schaduwrijke overvloed.
Er werd een lied gezongen over treurige behoeften
Maar niet ontraadseld bleef de eeuwige nacht
Het ernstige teken van een verre macht
De oude wereld neigde zich naar haar einde.
De lusttuin van het jonge geslacht verwelkte.
Door de vrijere, woeste ruimte bewogen zich
opgroeiende mensen die geen kinderen meer waren.
De goden en hun gevolg verdwenen.
De natuur was eenzaam en levenloos -
met ijzeren ketenen gebonden
aan strenge wetten en dode getallen.
In stoffige lucht verstoof de onmetelijke bloei van het leven tot donkere woorden.
Het gezworen geloof was vervlogen, tegelijk met de verbeeldingskracht,
de alles veranderende, alles verbroederende bondgenoot van de hemel.
Onvriendelijk blies een kouden noordenwind over de verstarde velden.
Het verstarde wonderland vervloog in ijle lucht.
De hemelse verten vervulden zich met lichtende werelden.
In het diepere heiligdom in de hogere regionen van het gemoed
trok de ziel zich met zijn vermogens terug uit de wereld -
om daar te werken tot het aanbreken van de dageraad
van een nieuwe glorieuze wereld.
Niet langer was het licht de verblijfplaats
en het hemelse teken van de goden.
De sluier van de nacht wierpen zij over zich heen.
In de nacht openbaarde zich de vruchtbare schoot
waarin de goden terugkeerden, insluimerden,
om in nieuwe schonere gestalten uit te doven in de veranderde wereld.
Bij het volk dat bovenal werd veracht en te vroeg rijp
de onschuld van de jeugd hooghartig was kwijtgeraakt,
verscheen het aangezicht van de nieuwe wereld
met een nooit eerder aanschouwd gelaat
in een dichterlijk beschreven hut van armoede,
een zoon van de eerste maagd en moeder,
de oneindige vrucht van een met geheimen omklede omarming.
De bloemrijke voorzienende wijsheid van het Morgenland
erkende als eerste het begin van een nieuwe wereld.
Een ster wees de wijzen de weg naar de deemoedige wieg van de koning.
In naam van een verre toekomst huldigden zij hem
met glans en geur de grootse wonderen van de natuur.
Eenzaam ontlook het hemelse hart zich
tot een bloeiende kelk van almachtige liefde –
toegewend naar het verhevenaangezicht van de vader
en rustend aan de verwachtingsvolle boezem
van de liefdevolle bedachtzame moeder.
Met vergoddelijkende gloed keken de voorzienende ogen
van het opgroeiende kind uit naar de dag van de toekomst,
naar zijn geliefden, uit een goddelijk geslacht ontsproten,
onbekommerd over zijn dagelijkse aardse lot.
Spoedig verzamelden zich om hem heen
de meest argeloze harten,
door een wonderbaarlijke liefde geraakt.
Als een bloem ontlook een nieuw en ander leven in zijn nabijheid.
Onuitputtelijke woorden en blijde boodschappen
ontvielen zijn vriendelijke lippen
als vonken van een goddelijke geest.
Van verre kusten kwam een zanger naar Palestina -
onder de heldere hemel van Hellas geboren -
en hij wijdde zich met heel zijn hart aan het wonderkind:
Jij bent de jongeling, die sinds lange tijd
op onze graven staat vol diep begrip
een troostrijk teken in de duisternis.
Een vreugdevol begin van hoger menszijn.
Wat ons gedompeld had in diepe droefheid
drijft ons nu in zoet verlangen daar van weg.
In de dood wordt eeuwig leven toegezegd
Jij bent de dood en maakt ons eerst gezond
De zanger trok vol vreugde naar India - zijn hart dronken van zoete liefde.
Hij uitte het daar in vurige gezangen onder de zachte hemel,
zodat duizenden harten zich naar hem neigden
en de blijde boodschap opbloeide in duizendvoudige twijgen.
Spoedig na het afscheid van de zanger viel het kostbare leven
ten offer aan diep verval van de mensen. Hij stierf in zijn jonge jaren,
weggerukt uit de geliefde wereld van zijn wenende moeder en zijn bezorgde vrienden.
De lieflijke mond ledigde de donkere kelk van onuitsprekelijk leed.
In schrikwekkende angst naderde het uur van de geboorte van een nieuwe wereld.
Hij streed een hevige strijd met de verschrikking van de oude dood.
De oude wereld drukte zwaar op hem.
Nog eenmaal keek hij vriendelijk naar zijn moeder.
Toen kwam de verlossende hand van de eeuwige liefde en hij ontsliep.
Slechts enkele dagen hing een diepe sluier over de bruisende zee en de bevende aarde.
Zijn geliefden weenden ontelbare tranen. Het geheim werd ontzegeld.
Hemelse geesten hieven de oeroude steen van het donkere graf.
Engelen zaten bij de slapende, die fijn gevormd was als een droomgestalte.
Ontwaakt in goddelijke heerlijkheid rees hij omhoog in een nieuwgeboren wereld.
Met eigen hand begroef hij zijn oude lichaam in de verlaten grot
en legde met almachtige hand de steen ervoor, die geen macht kan opheffen.
Je geliefden weenden aan je graf nog tranen van vreugde,
tranen van ontroering, van oneindige dank.
Zij zien je verrast en verschrikt verrijzen en ook zichzelf met jou.
Zij zien je wenen aan de zalige boezem van de moeder
met een zoet gevoel van binnen en zien je bedachtzaam lopen met vrienden,
woorden spreken, alsof deze van de boom van het leven waren genomen.
Zij zien je met groot verlangen in de armen van de vader snellen,
de jonge mensheid een gouden toekomst brengend van een onuitputtelijke beker.
De moeder ging spoedig na jou - in hemelse triomf.
Zij was als eerste bij je in het nieuwe vaderland.
Lange tijd vervloog sindsdien en in steeds verhevener glans
leefde jouw nieuwe schepping weer op.
Duizenden volgden je in smarten en kwellingen, vol geloof, verlangen en trouw.
Zij vertoeven met jou en de hemelse maagd in het rijk van de liefde.
Zij dienen in de tempel van de eeuwige dood en zijn eeuwig met jou.
Verwijderd is de steen
De mensheid is opgestaan
Wij blijven allen bij jou alleen
De bindingen gingen heen
Het bitterste leed is heengegaan
door jouw gouden schaal
als wij uit het aardse leven gaan
bij het laatste avondmaal
Naar een bruiloft roept de dood
De lampen branden klaar
Aan olie is geen nood
De maagden zijn al daar
Vanuit de verte komen de klanken
van jouw schone stoet
en de sterren roepen ons
in mensentaal en toon
Naar u, Maria, zweven
reeds duizenden harten
In dit schaduwleven
zoeken zij u in hun smarten
Zij hopen te genezen
Met blijde moed
haalt u, o heilig wezen
hen naar u toe:
Velen die zich tot u wenden
vol hoop en vurige wensen
die door bittere smart ontdaan
van deze wereld gaan
Ons helpende verscheen
u reeds bij menigeen
in veler nood en pijn
Wij willen eeuwig bij u zijn
Wie liefdevol gelooft
treurt niet meer aan het graf
Niemand wordt beroofd
van wat de liefde gaf
De bezieling van de nacht
maakt zijn verlangen zacht
Door hemelkinderen trouw bewaakt
is zijn hart in veiligheid geraakt
Het leven schrijdt troostrijk
het eeuwig leven tegemoet
helder en vol innerlijke gloed
aan zin en geest gewijd
De sterren vervloeien
tot gouden levenswijn
met smaak zal zij ons boeien
en lichtend als de sterren zijn
De liefde is nu vrijgegeven
Er is geen scheiding meer
Nu deint het volle leven
oneindig op en neer
Een nacht vol zaligheid
een eeuwig gedicht
Wij zijn allen in het licht
van Gods aanwezigheid
6. Verlangen naar de dood
Hier in de aardse schoot
door felle smart en wilde pijn
weg uit het lichtend rijk
komen wij met een ranke smalle boot
na het blijde teken om te gaan
snel bij de hemeloever aan
Geprezen zij de eeuwige nacht
de nimmer eindigende slaap
Wij werden warmer door de dag
Wij gaan, het verre reizen moe
door het lange lijden aangedaan
naar huis terug, naar de vader toe
Wat moeten wij met onze trouw
en liefde hier op aarde?
Het oude is niet meer vertrouwd
Is dan het nieuwe nog van waarde?
Hij blijft eenzaam, die de oude tijd
droef en vurig vroom blijft toegewijd
In de oude tijd waarin het innerlijk licht
nog vurig in de mensen straalde
vertelden mensen nog verhalen
van Gods hand en aangezicht
toen de mensen nog argeloos van geest
leken op zijn oeroud evenbeeld
De oude tijd waarin nog bloemrijk
oude stammen prangden
en kinderen om het hemelrijk
naar leed en dood verlangden
Toen men van lust en leven sprak
doch menig hart van liefde brak
De oude tijd, toen in jeugdige gloed
God zelf zich openbaarde
met een vroege dood in liefdesmoed
zijn leven gaf uit liefde voor de aarde
en angst en pijn niet van zich drijft
waardoor hij ons dierbaar blijft
Met een bang verlangen
in een donkere nacht gehuld
zien wij het brandende verlangen
niet in de tijdelijkheid vervuld
Wij moeten naar het vaderland gaan
om in de heilige tijd weer stil te staan
Wat houdt ons nog van onze terugkeer af?
Onze geliefden rusten al reeds lang
Zij sluiten onze weg af met hun graf
Wij worden nu ook droef en bang
Terwijl ons zoeken nu een einde kreeg
is ons hart verzadigd en de wereld leeg
Oneindig, vol geheimen vloeit
een zoete huiver door ons heen
Uit diepe verten naar het scheen
klonk droef een echo naar ons toe
Onze geliefden zijn het wachten moe
en fluisterden ons hun verlangen toe
Op weg naar onze lieve bruid
naar Jezus de geliefde,
getroost zijn de geliefden en bedroefden
in de schemer bevrijd van de boeien
Een droom laat ons neerdalen
in de schoot van de vader
*Verantwoording
Bij deze nieuwe vertaling is gebruik gemaakt van de vertaling van Albert Bodde uit 1992, bij Uitgeverij Vrij Geestesleven te Zeist (tegenwoordig Christofoor). Deze nieuwe vertaling van dit poëtische meesterwerk van de Romantiek voorziet in een leemte, sinds deze vorige vertaling nergens meer te krijgen is. Mijn vertaling heb ik nadien vergeleken met de zijne en waar mogelijk en wenselijk verbeterd. Vaak kwamen we tot bijna dezelfde vertaling. Bij de 2e hymne is ook gebruik gemaakt van de vertaling van G van der Leeuw, Uren met Novalis, p. 177.
Er zijn twee bijna dezelfde versies van de Hymnen: de eerste publicatie in 1800 in het tijdschrift Atheneum van zijn vrienden Ludwig Tieck en Friedrich Schlegel en een handgeschreven tekst, waarbij de prozatekst uit Atheneum in rijmloze verzen staat, als belangrijkste verschil. Deze vertaling volgt het prozagedicht van Atheneum in Novalis Werke geredigeerd door Gerhard Schulz. Albert Bodde ging uit van de handgeschreven tekst.
Mijn bewerking betreft vooral de prozagedeelten, ‘lappen tekst’, die moeilijk leesbaar zijn. De vaak lange zinnen en bijzinnen zijn voor de leesbaarheid onder elkaar gezet in strofen, zoals in een gedicht. Ook zijn lange zinnen ingekort, geknipt en onder elkaar gezet. Verder zijn er bij de vertaling dichterlijke vrijheden genomen, hoewel gestreefd is naar een zo letterlijk mogelijke vertaling , in zo goed mogelijk leesbaar en begrijpelijk Nederlands. Hopelijk klinkt het niet als vertaald Duits. Geprobeerd is wel de sfeer en het gevoel zo getrouw mogelijk weer te geven. Streepjes die bij Novalis veelvuldig voorkomen, zijn vaak veranderd in punten.
Kunsthistorica Helena Bloem heeft de vertaling nagekeken. Zij heeft Duits als moedertaal en schrijft voor het volgende nummer een artikel over de onvoltooide roman Heinrich von Ofterdingen van Novalis, in het Nederlands verschenen als De blauwe bloem in 2006.
Piet Ransijn studeerde (cultuur)sociologie, filosofie en literatuurwetenschap, met als specialisatie de 19e eeuw, en vertaalde diverse boeken uit het Engels, Frans en Duits,