Civis Mundi Digitaal #36
In een interview met Nieuwsuur dat op 14 oktober vorig jaar werd uitgezonden, zegt Radosław Sikorski, oud-minister van Polen en initiatiefnemer van het associatieakkoord met Oekraïne, dat de Russische president Poetin “met een geopolitieke insteek kijkt naar zijn buurlanden”. Hij omschrijft dit als “een negentiende-eeuwse insteek” en “een anachronistische insteek van ‘wie domineert wie?’” (Ostendorf, 2015). Deze woorden zijn tekenend voor de wijze waarop in het Westen de huidige conflictsituatie met Rusland wordt gezien. Er wordt een dualiteit geponeerd tussen een westerse wijze van handelen en een Russische die ons al meer dan een eeuw vreemd zou zijn. Vanuit deze visie zijn ook de talrijke analyses te begrijpen van zowel politici als specialisten in internationale betrekkingen, die in de ‘post-Maidan’ wereld van de internationale politiek een zogenaamde ‘terugkeer van de geopolitiek’ menen te bespeuren. Het denkkader gaat als volgt: er was sprake van een stabiele internationale orde die gegarandeerd werd door verdragen en regels; Poetin dan wel Rusland doorbrak die regels, allereerst met de annexatie van de Krim; hierdoor is de traditionele geopolitiek wederom van belang geworden in de internationale politiek en het Westen moet uitvinden hoe ze hiermee om moet gaan.
De vraag is of de geopolitiek überhaupt weg kan zijn geweest en daarom de terugkeer ervan te wijten is aan het politieke beleid van Poetin. Zegt misschien het feit dat de recente ontwikkelingen als zodanig worden ervaren niet veeleer iets over ons politieke wereldbeeld? Een andere uitspraak van Sikorski naar aanleiding van de oorlog in Oekraïne in hetzelfde interview is even opmerkelijk. Op de vraag of het niet beter zou zijn wanneer de Europese Unie Rusland niet had geprovoceerd met haar toenadering tot Oekraïne, antwoordt hij: “(…) Rusland beslist wat het een provocatie vindt. Als vrijhandelsverdragen redenen waren voor oorlog, zouden we in een erg gevaarlijke wereld leven”. Rusland wordt hier een agressief ingrijpen verweten in een internationale orde van louter handelsbetrekkingen. De vermeende terugkeer van de geopolitiek wordt dus ervaren vanuit een denkkader waarbinnen internationale betrekkingen voornamelijk begrepen worden in termen van handel. Een korte blik op het betreffende verdrag tussen de EU en Oekraïne toont echter dat er ook politieke en militaire aspecten aan verbonden zijn. Zelfs een ‘zuiver’ handelsverdrag als TTIP werd door Frans Timmermans als politiek verdrag geroemd (Timmermans, 2014).
Het lijkt dus voorbarig om te claimen dat handel geen (geo-) politieke implicaties kan hebben. In dit artikel zal daarom worden betoogd dat de huidige conflictsituatie niet een daadwerkelijke terugkeer van de geopolitiek betekent, maar dat het Westen erop wordt geattendeerd dat er zoiets is als geopolitiek en dat die nooit is weggeweest. Deze gebeurtenissen tornen aan het denkkader waarbinnen de politiek voornamelijk gezien wordt in termen van economie en ethiek, het liberalisme. De ‘symbolische orde’ van het liberale denken wordt doorgeprikt door de realiteit. En dat is nodig, want wanneer geopolitiek tot die realiteit behoort maar wordt weggeredeneerd als een anachronisme, is anticiperen op de geopolitieke gevolgen van ons politieke handelen onmogelijk.
Wat volgt is eerst een korte schets van wat geopolitiek nu eigenlijk is en waar haar ‘terugkeer’ uit bestaat. Daarna zullen we een blik werpen op de symbolische orde van het liberalisme waarbinnen de geopolitiek als een terugkeer onder aanvoering van Poetin ervaren wordt. Het zal ons een inzicht leveren in de verhouding tussen liberalisme en geopolitiek en daarmee vormen we ook, vertrekkend vanuit de liberale confrontatie met de geopolitiek, een kritiek op het liberale denken. Uiteindelijk zal gekeken worden in hoeverre een liberale politiek ook een geopolitieke dimensie behelst. Concluderend moet dit een inzicht bieden in wat de ‘terugkeer van de geopolitiek’, waarover zoveel gesproken wordt, nu eigenlijk betekent en wat de geopolitiek zelf voor ons kan betekenen.
Wat is geopolitiek, en hoe de terugkeer ervan te duiden?
Wanneer een begrip plotseling zo veelvuldig gebruikt wordt in media en politiek, zoals dat bij ‘geopolitiek’ het geval is, is het van belang een duidelijk beeld voor ogen te hebben van wat het begrip nu precies inhoudt. In zijn omvangrijke studie over geopolitiek introduceert David Criekemans de volgende definitie: “Het wetenschappelijk studieveld behorende tot zowel de Politieke Geografie als de Internationale Betrekkingen, die de wisselwerking wil onderzoeken tussen de politiek handelende mens en zijn omgevende territorialiteit (in haar drie dimensies; fysisch-geografisch, menselijk-geografisch en ruimtelijk)”. Voor de ‘praktische geopolitiek’ “betekent dit dat men aandacht heeft voor de vraag in welke mate de eerder genoemde wisselwerking een invloed genereert op het (buitenlands) beleid of op de relatieve ‘machtspositie’ van de politieke entiteit welke men wenst de analyseren” (Criekemans, 2007, p. 667).
Opvallend in deze definitie is dat het studieveld van de geopolitiek herleid wordt tot twee wetenschappelijke disciplines. De Politieke Geografie en de Internationale Betrekkingen hebben, als gescheiden disciplines, altijd veel langs elkaar heen gewerkt. Dit werd mede veroorzaakt door de organisatie van iedere discipline als een afzonderlijk wetenschappelijk domein met eigen structuren, tijdschriften, enzovoorts. Toch zijn dit de disciplines van waaruit het domein van de geopolitiek benaderd wordt. Bovendien heeft er in de loop van de tijd meer toenadering tussen beide plaatsgevonden, voornamelijk op initiatief van de Politieke Geografie (p. 647-651). Beide vakgebieden leveren een van de twee polen van de geopolitiek. Aan de Politieke Geografie ontleent de geopolitiek het principe van territorialiteit en aan de Internationale Betrekkingen de studie naar het menselijk politieke handelen ofwel de besluitvorming. De verschillende conceptualisaties van geopolitiek, die doorheen de jaren zijn ontstaan, kunnen allemaal op een schaal tussen deze twee disciplines geplaatst worden, waarbij ofwel het territoriale aspect, ofwel de mens als politieke actor meer benadrukt wordt (p. 657-661).
Territorialiteit is een kernconcept van de geopolitiek en wordt in de bovenstaande definitie driedimensionaal opgevat. Ten eerste is er de ruimtelijke dimensie. Het gaat er hierbij om dat politiek-maatschappelijke processen plaatsvinden in een ruimtelijk kader en hiervan ook effecten ondervinden. Deze dimensie is steeds aan verandering onderhevig; de wijze waarop ruimte wordt ingedeeld en vormgegeven is namelijk niet constant. Zo is de moderne soevereine staat een relatief nieuw gegeven, kenden bijvoorbeeld de Romeinen wel grenszones, maar geen grens als demarcatielijn, en levert het proces van globalisering weer nieuwe ruimtelijke verhoudingen op tussen regionale, nationale en internationale beleidsniveaus. De fysisch-geografische dimensie slaat op de natuurlijke gesteldheid van de ruimte, zoals klimaat, vegetatie, aanwezige grondstoffen, waterlopen en gebergten. Menselijke factoren zoals infrastructuur (op zee of op land) hangen hier ook mee samen. De menselijk-geografische dimensie heeft te maken met factoren als cultuur en taal (p. 73-78). De genoemde wisselwerking in de definitie tussen dit zich in drie dimensies uitende principe van territorialiteit enerzijds en de politiek handelende mens anderzijds is essentieel om niet te vervallen in een geografisch determinisme (P. 667). Geopolitiek is dan ook geen “neutrale activiteit” (p. 71), aldus Yves Lacoste, een belangrijk geopolitiek denker uit Frankrijk.
Politieke en ideologische overtuigingen spelen eveneens een rol en een eenzijdige verklaring van politieke ontwikkelingen vanuit het concept van territorialiteit miskent het belang van de rol van de mens als politieke actor. Een kritische houding blijft belangrijk binnen de geopolitiek. Binnen de stroming van de ‘cognitieve geopolitiek’ werd dan ook veel nadruk gelegd op het belang van ideële factoren en de perceptie van centrale besluitvormers. Haar bijdrage aan de geopolitiek bestond erin de omgeving niet langer als een louter objectief, maar ook als een subjectief gegeven te zien, waaraan een bepaalde waarde wordt toegekend door de besluitvormer. Het zou dan de taak van de geopoliticoloog moeten zijn om tot deze ideële factoren door te dringen (p. 457, 458).
Als onderzoeksdiscipline kunnen we de geopolitiek omschrijven als interdisciplinair. Monocausale verklaringsmodellen, zoals bijvoorbeeld het marxisme, voldoen niet voor de geopolitiek. Criekemans geeft als een van de voordelen van de geopolitieke benaderingswijzen haar ‘holistisch’ karakter. Internationale vraagstukken zijn complex en ter bestudering daarvan neemt de geopolitiek een grote verscheidenheid aan factoren in beschouwing. Deze factoren zijn bovendien niet zaligmakend en hun significantie is aan verandering onderhevig. De geopolitiek “wil in wezen een inzicht ontwikkelen in ‘the bigger picture’ van een bepaald gebied door ‘territoriaal ingebedde’ economische, culturele, ecologische en politieke elementen aan elkaar te koppelen” (p. 691).
Het gebruik van de term ‘geopolitiek’ is enorm toegenomen sinds de Maidan-revolutie in Kiev en de daarna ontstane spanning tussen het Westen, dat deze revolutie welgezind was, en Rusland, waar de revolutie veelal gezien wordt als een fascistische coup. Walter Russell Mead sprak in 2014 in een artikel in Foreign Affairs over ‘de terugkeer van de geopolitiek’ als een ‘wraak van de revisionistische machten’ (Mead, 2014). Ruslands overname van de Krim wordt, tezamen met China’s claims op zee en Irans steun aan Syrië en Hezbollah, gezien als een teken van de terugkeer van “old-fashioned power plays” (p. 69). Voor het Westen behoorde geopolitiek sinds het einde van de Koude Oorlog tot het verleden. Deze ontwikkeling berustte echter op de concrete geopolitieke situatie destijds: de overwinning van het liberalisme en de opnieuw gecreëerde stabiliteit die voor een groot deel steunde op Westerse dominantie. Deze situatie garandeerde een wereld zonder geopolitiek, maar die wereld kon slechts blijven bestaan zolang de verkregen stabiliteit aanhield. Tegen deze achtergrond is de terugkeer van de geopolitiek een revisionistisch optreden van andere machten, zoals China en Rusland, waarbij het Rusland te doen is om het herstel van invloed in het gebied van de voormalige Sovjet-Unie. De inname van de Krim, de inmenging in de Oekraïne, maar ook de banden die aangehaald worden met Armenië zijn hier tekenen van. Hoewel Mead het contingente karakter erkent van de post-geopolitieke wereld na de Koude Oorlog, wordt de terugkeer van de geopolitiek toegeschreven aan de acties van revisionisten. Een post-geopolitieke toekomst blijft mogelijk, maar leiders zoals Poetin geven niet makkelijk op, waarschuwt Mead.
Geopolitiek nooit weggeweest
Deze vorm van denken is populair gebleken. In de politiek vond zij haar weerklank bij Merkel die Rusland vanwege haar inmenging in Oekraïne verweet “eenzijdige geopolitieke belangen boven begrip en samenwerking” te stellen. Rusland zou handelen zoals staten dit in de negentiende en twintigste eeuw deden en dat zou niet meer van deze tijd zijn. Ook John Kerry veroordeelde het binnenvallen van een ander land als negentiende-eeuws. Bert Koenders, minister van Buitenlandse Zaken, omschreef de internationale politieke situatie in 2014 (waarbinnen ook de Islamitische Staat en ontwikkelingen in Azië een rol speelden) als een ‘terugkeer van de geopolitiek’, een term die ook in een officieel rapport gehanteerd werd (Van der Hoeven, 2014). Criekemans stelt in reactie op het artikel van Mead dat de geopolitiek überhaupt nooit is weggeweest (Criekemans, 2015, p. 1). Kijken we naar de geopolitiek als vakgebied, dan zien we reeds een herontdekking van het belang van territorialiteit voor de politiek vanaf de jaren zeventig van de twintigste eeuw. Deze herontdekking volgde op een periode van stilte, vanwege de bevroren internationale politieke verhoudingen na de Tweede Wereldoorlog en de taboesfeer die ontstaan was nadat de geopolitiek vermengd was geraakt met de ideologie van het nationaalsocialisme (Criekemans, 2007, p. 633). Belangrijker is echter dat de geopolitiek als vakgebied juist door het centraal stellen van territorialiteit een ‘tijdloos’ karakter heeft. Een wereld van internationale politiek zonder territorialiteit is moeilijk voor te stellen (p. 692).
Daarnaast moeten we ook nog opmerken dat daar waar tegenwoordig gesproken wordt over een terugkeer van de geopolitiek, een zekere inflatie van de term ‘geopolitiek’ opvalt. Het gebruik van de term geopolitiek heeft soms in de wetenschappelijke literatuur al het karakter van een “modebegrip” (p. 41), maar vooral in de huidige politieke context wordt er vaak onzorgvuldig met het begrip omgesprongen. Vaak wordt geopolitiek op een lijn gesteld met machtspolitiek. We zien dit in de commentaren op het Russische optreden in Oekraïne. De annexatie van de Krim en de aanwezigheid van Russische militairen vormen de aanleiding voor een veroordeling ervan in termen van negentiende-eeuws en geopolitiek handelen. Machtspolitiek en militaire agressie worden hierbij als kenmerken van geopolitiek gezien. Ook in de wetenschappelijke literatuur worden geopolitiek en politiek realisme, ten onrechte, met regelmaat aan elkaar gelijkgesteld, zij het dat er wel degelijk overeenkomsten te bespeuren zijn, reden voor sommige auteurs om te spreken van complementariteit (p. 420).
Ondanks de inflatie van het begrip is er wel een rode draad in de veroordelingen te herkennen, waaraan de term ‘geopolitiek’ terecht gekoppeld wordt. Dat is het gegeven dat er sprake kan zijn van invloedssferen in de internationale politiek. Deze worden mede bepaald door territoriale factoren. In Oost-Europa worden we er in ieder geval mee geconfronteerd dat er historische, culturele en geografische redenen zijn waarom Rusland reageert op de ontwikkelingen in haar buurlanden. Van een letterlijke terugkeer van de geopolitiek is geen sprake; dat geopolitiek een rol speelt in de Westers-Russische spanningen daarentegen wel. Het is dan ook voor de hand liggend om de terugkeer van de geopolitiek eerder te zoeken in de beeldvorming van diegenen die het als een terugkeer ervaren.
De symbolische orde van het liberalisme, waarbinnen de geopolitiek, zoals die nu door Rusland onder Poetin beoefend wordt, als een terugkeer van die politiek ervaren wordt
Kenmerkend voor het gebruik van de zinsnede ‘de terugkeer van de geopolitiek’ is dat dit steeds gepaard gaat met een gefrustreerd optimisme. Een terugkeer impliceert sowieso al een temporele veroordeling. De geopolitiek zou niet meer van deze tijd zijn; het is een anachronisme, om met Sikorski te spreken. Die frustratie ontstaat wanneer dit anachronisme niet alleen temporeel moeilijk te plaatsen is, maar ook nog eens inbreuk maakt op een doorheen de tijd verworven optimisme. De terugkeer van de geopolitiek werpt ons niet alleen terug naar een tijdperk dat tot het verleden behoort, ze werpt ons terug naar een tijdperk dat wij moreel overwonnen hebben. Kortom, we zijn terug bij af. De frustratie wordt bovendien nog versterkt, omdat dit optimisme een universeel karakter heeft. Niet alleen waren we optimistisch, omdat het Westen de geopolitiek achter zich had gelaten. We koesterden tevens de hoop dat de hele wereld van de internationale betrekkingen dit zou doen, inclusief Rusland. Tony van der Togt, Senior Research Fellow aan het instituut Clingendael (Van der Togt, 2014), plaatst de omwenteling die leidde tot een ‘terugkeer van de geopolitiek in Oost-Europa’ in 2012, toen Poetin na de termijn van Medvedev opnieuw president werd. Daarvoor kon het Westen nog erop rekenen dat Rusland zich in dezelfde richting zou ontwikkelen als het Westen, namelijk in de richting van een democratische rechtstaat en een liberale markteconomie. Sinds het begin van Poetins huidige termijn is er echter een nieuwe werkelijkheid aangetreden, aldus Van der Togt. Het verlangen naar het herstel van een Russisch imperium binnen de grenzen van de voormalige Sovjet-Unie leidde tot een fundamentele tegenstelling tussen twee visies op internationale betrekkingen. “Feitelijk zijn we hiermee terug naar het denken in invloedssferen”, stelt Van der Togt. Het post-moderne EU-beleid wordt volgens hem op deze manier geconfronteerd met de Russische machtspolitiek.
Afgezien van het feit dat Poetin al in 2007 in München zijn hoop uitsprak voor een multipolaire wereld en zo reeds de fundamenten legde voor zijn huidige geopolitieke koers (Poetin, 2007), zien we hier duidelijk waarin de frustratie met de weg die Rusland onder Poetin inslaat geworteld is. De terugkeer van de geopolitiek en het denken in termen van invloedssferen, ook hier weer foutief gelijkgesteld aan machtspolitiek, vormt een inbreuk op het post-moderne denken van de EU, dat zich uit in de triomf van de democratische rechtsstaat en een liberale marktpolitiek. Mead stelt eveneens dat de EU en de Verenigde Staten de geopolitiek liever terzijde laten liggen en hun aandacht richten op de liberalisering van handel, mensenrechten, de ‘rule of law’, enzovoorts. Kortom zaken van “World order and global governance”. Het veranderende karakter van de internationale politiek is eraan te wijten dat we in “old-school contests” (Mead, 2014, p. 69), zoals het conflict in Oekraïne, worden meegesleurd. We komen hiermee tot een duidelijker omschrijving van wat we een gefrustreerd optimisme hebben genoemd. Politiek begrijpen als een globale kwestie van ‘governance’, waarbij de pluraliteit van politieke macht vervangen wordt door een globaal systeem van recht, regels en vrijhandel en waarbij macht, invloedssferen en willekeur geen rol meer spelen, is wat we kunnen omschrijven als de symbolische orde van het liberalisme. De frustratie bestaat erin wanneer de realiteit weerbarstiger blijkt. ‘Global governance’ en vrijhandel functioneert alleen wanneer iedereen meedoet. Niettemin domineren deze termen de symbolische orde van de Westerse politiek.
De Franse filosoof Claude Lefort (1924-2010) wees op het belang van de symbolische orde in de politiek. Hij benadrukte het onderscheid tussen de politiek (‘la politique’) en het politieke (‘le politique’). ‘De politiek’ draait om politieke macht en het gebruik ervan. Het is de realistische politiek die functioneert als een strijd om macht, die we op verschillende manieren uitgewerkt zien bij denkers als Machiavelli, Marx, Weber en Foucault. Het is de ‘mise-en-forme’, het vormen van het collectieve leven en het voortbestaan van de samenleving. Maar hij benadrukt dat er meer aan politiek is dan ‘de politiek’. ‘Het politieke’ is voor Lefort de wijze waarop een samenleving zichzelf begrijpt als een geheel. Het is de ‘Mise-en-scène’, het interpreteren van de relaties van het collectieve leven, die ‘de politiek’ vormen. De samenleving wordt gevormd door beide dimensies. Enerzijds is er het objectieve aspect, de werkelijke collectieve relaties en anderzijds het subjectieve aspect, namelijk de wijze waarop dit begrepen wordt. ‘De politiek’ is de vorm van de samenleving en ‘het politieke’ de betekenis die eraan toegekend wordt. De eenheid van de samenleving wordt bepaald door het politieke. Het machtscentrum van het politieke is een symbolische plek. In het tijdperk van het absolutisme was het bijvoorbeeld de koning als bemiddelaar tussen God en het aardse, die garant stond voor de eenheid van de samenleving. Bij ‘primitieve’ samenlevingen was het de kosmos of het geheel aan gebruiken dat de eenheid garandeerde. Voor Lefort zijn het politieke en de politiek zowel gescheiden als verbonden met elkaar. Het is bovendien onmogelijk ze volledig te verenigen (Ingram, 2006, p. 34-36). De symbolische representatie van een samenleving is niet identiek aan de sociale wereld en bevindt zich als het ware erbuiten. Tegelijkertijd is deze sociale wereld onbegrijpelijk zonder het symbolische aspect (Breckman, 2012, p. 32).
Terugkomend op de geopolitiek en de wijze waarop deze steeds weer gecontrasteerd wordt met de post-moderne koers van de Verenigde Staten en de EU en hun ‘global governance’ op basis van democratie en recht, lijkt het veilig om te stellen dat geopolitiek simpelweg niet tot de symbolische orde van het liberale Westen behoort. De zingeving van de politiek, de wijze waarop het eigen politieke handelen wordt geïnterpreteerd, moeten we zoeken in steeds terugkerende termen als vrijhandel, mensenrechten, rechtsstaat, democratie enzovoorts. Jan Rood van het instituut Clingendael en professor aan de Universiteit Leiden (Rood, 2014) omschrijft de EU als een post-moderne entiteit die als zodanig een uitzonderingspositie inneemt in de wereld. Deze plaatst hij tegenover politieke entiteiten die op het gebruik van militaire macht gestoeld zijn. Ook in zijn ogen dreigt sinds ‘de Krim’ het Russische gevaar. De EU, op universeel geachte waarden opgebouwd, poogt haar invloed te doen gelden door als een voorbeeldfunctie te fungeren. De door haar ontwikkelde idealen van gedeelde soevereiniteit berusten volledig op vrijwilligheid. Het ideaal is de verspreiding van de ‘liberal peace’ die na de Tweede Wereldoorlog ontstond en de dominantie van economische globalisering en democratisering. We zien in deze typeringen van de EU en het Westen tegenover de Russische tegenstander steeds weer hetzelfde patroon terug als we al bij Sikorski zagen. Machtspolitiek en invloedssferen tegenover handel, recht en democratie. Met Carl Schmitt kunnen we dan ook de symbolische orde van het liberalisme omschrijven als bewegend tussen de polen van de ethiek en de economie (Schmitt, 2009/1963, p. 65). Het universele karakter van deze domeinen laat geen ruimte voor contingente factoren van fysisch-geografische of menselijk-geografische aard. De liberale ethiek en economie streeft naar globale geldigheid en vervangt de in het concrete gewortelde soevereine staat door ‘global governance’.
Rode draad liberalisme-kritiek
De ‘terugkeer’ van de geopolitiek, waarvan we met Criekemans kunnen stellen dat die nooit is weggeweest, is in feite een inbreuk op de symbolische orde van het liberalisme. Ze toont namelijk wat de blinde vlek is van deze orde. Bezien vanuit de geopolitiek ziet een zuiver liberalisme zaken die van cruciaal belang zijn voor de politiek over het hoofd. Het gaat hier om alles wat te maken heeft met het territoriale element in de politiek. Wanneer we op deze wijze vanuit een geopolitieke benadering het liberalisme bekritiseren, sluiten we aan bij een brede stroming van liberalismekritiek. Als een rode draad doorheen die kritieken wordt het liberalisme namelijk telkens weer met hetzelfde probleem geconfronteerd. De wijze waarop de liberale theorie het politieke en sociale handelen interpreteert en representeert – de ‘mis-en-scène’ van de politiek – staat te ver af van de realiteit van de politiek. Dit begon al bij Karl Marx die het liberalisme het onvermogen verweet om zijn eigen idealen van vrijheid en gelijkheid te verwezenlijken, omdat ze geen rekening hield met de realiteit van de sociaal-economische verhoudingen. Bij Carl Schmitt was het niet de realiteit van de economie, maar van vijandschap, die tegenover het liberale denken werd geplaatst. Het liberalisme ontkende het bestaan van een pluraliteit aan menselijke collectieven die voortdurend in een potentiële conflictsituatie verkeerden, maar dit verminderde niet de relevantie ervan. Zelfs een liberaal als Frits Bolkestein is de mening toegedaan dat het liberalisme op zichzelf niet kan bestaan, maar voorzien dient te worden van een besef van deugdzaamheid onder burgers, dat het voortbestaan van de liberale samenleving moet garanderen (Bolkestein, 1995, p. 127-132).
Al deze kritieken wijzen, ieder vanuit een ander standpunt, op hetzelfde probleem: het ontbreken van iets substantieels. Hetgeen waar de politiek betrekking op heeft, de concrete vorm van de politiek zelf, wordt in de liberale symbolische orde onvoldoende gerepresenteerd. Het concrete is nu precies het domein van de geopolitiek. Ruimtelijkheid en geografie, zowel in hun fysische als menselijke dimensie, gaan over de plek waar de politiek zich afspeelt. De geopolitiek bevindt zich op het kruispunt van de politieke geografie en de internationale betrekkingen. Dit zijn zaken waar iedere bestuursvorm mee te maken heeft. Van der Togt (2014) reageert op de ‘terugkeer van de geopolitiek’ door te ijveren voor meer Europese ‘hard power’. Met krachtig optreden in Oost-Oekraïne zou de EU haar externe optreden serieuzer nemen en adequaat reageren op de Russische dreiging. In feite is dit voorstel niet meer dan een middel om op zijn minst binnen de grenzen van de EU de symbolische orde te kunnen blijven handhaven. Naar buiten toe treden we krachtig op, opdat onze eigen positie gewaarborgd blijft. Het conflict zal zo echter alleen maar intensiveren en tegelijkertijd blijven we blind voor de geopolitieke factoren die mede het conflict hebben doen ontstaan. Een geopolitieke (zelf-) reflectie van het gebeuren is te verkiezen boven het op de spits drijven van het hele conflict.
TTIP als veiligstelling van trans-Atlantische belangen in de wereldpolitiek
In een toespraak van Frans Timmermans, toen nog minister van Buitenlandse Zaken, van 1 mei 2014 voor het Center for Strategic and International Studies in Washington DC deed hij een opvallende uitspraak over het ‘Transatlantic Trade and Investment Partnership’ (TTIP). Waar de meeste voorstanders van dit verdrag het roemen als een belangrijk vrijhandelsverdrag ter vergroting van de economische markt, omschrijft Timmermans het verdrag als “not a free trade agreement. TTIP is a geostrategic agreement. It is a political agreement” (Timmermans, 2014). TTIP zou de wereld van internationale betrekkingen op globale schaal veranderen. De Verenigde Staten en Europa bepalen de spelregels en de rest, ook landen als Japan, China en zelfs Rusland, zullen volgen. We krijgen hier een heel ander beeld van de werking van een handelsverdrag dan de wijze waarop Sikorski dit schetste. Deze reageerde verontwaardigd op de veronderstelling dat een handelsverdrag kan provoceren. Wanneer iets onschuldigs als een handelsverdrag leidt tot conflict, dan is dat te wijten aan het land dat het als provocerend ervaart, in dit geval Rusland. Wanneer Timmermans over TTIP spreekt zien we echter een heel andere duiding. Het is een verdrag waar een politieke macht achter schuilgaat. Natuurlijk gaat het over universele waarden, zoals mensenrechten, vrijhandel en democratie, maar deze bestaan niet op zichzelf; ze zijn afhankelijk van de macht die erachter staat. De verspreiding van deze waarden gaat hand in hand met de verspreiding van de macht van de staten die deze waarden uitdragen. Wat we voor een handelsverdrag houden is in de ogen van Timmermans in feite een politiek en geostrategisch verdrag. Het verdrag is dan ook van groot belang voor het veiligstellen van trans-Atlantische, dat is Europese en Amerikaanse, belangen in de wereldpolitiek.
We zagen reeds de tekortkomingen van een liberaal denken dat geen ruimte laat voor de geopolitiek. De vraag werpt zich nu op of er niet sprake is van een typisch liberale vorm van geopolitiek handelen, of geostrategisch, zoals Timmermans het noemt. Het is typerend dat Timmermans deze term gebruikt voor zijn publiek in de Amerikaanse hoofdstad. ‘Geostrategie’ is een term die in de Verenigde Staten veel in zwang is bij geopolitieke auteurs. Dit heeft er mee te maken dat het geopolitieke vakgebied daar veel georiënteerd is op strategische kwesties die het land aangaan. Het wordt veelal geassocieerd met verspreiding van militaire en politieke macht. De studie naar de rol van geografische factoren hierbij dient dus vooral het doel strategische kwesties ten voordele van de Verenigde Staten te kunnen benaderen in de context van een rivaliteit tussen staten. Sinds 11 september 2001 staat deze benadering van geopolitiek als geostrategie des te centraler in de internationale betrekkingen van het land (Criekemans, 2007, p. 93, 94). Deze, hoewel eenzijdige, vorm van geopolitiek is ook in het huidige conflict met Rusland relevant. Willen we de positie van de Russen begrijpen, stelt Michiel Klinkhamer in de NRC van 15 oktober 2015, dan moeten we de Amerikaanse Wolfowitz-doctrine begrijpen. Die doctrine is vernoemd naar Paul Wolfowitz, onderminister van Defensie van de regering Bush (2001-2005) en lag ten grondslag aan het buitenlandse beleid zoals dat werd ingezet door de regering Bush en voortgezet, zij het stilzwijgend, door Obama. Deze doctrine is een reactie op de val van de Sovjet-Unie. In feite verwoordt ze het streven van de Verenigde Staten om hun verworven status als enige supermacht te behouden. Er mag nooit meer een land ontstaan, dat sterk genoeg is om een rivaal te kunnen worden zoals de Sovjet-Unie dat was. De ideologie of het politieke systeem van die potentiële rivaal doet er verder niet toe. Ingrijpen in regio’s waar een te sterke macht ontstaat, is de implicatie van die doctrine. Dit is waar Poetin de bedreiging in ziet: een enkele grootmacht die de rest van de landen weet te reduceren tot een soort protectoraten (Klinkhamer, 2015).
Zee- en landmacht als politieke concepten in de geostrategie
Doctrines als deze kennen in de Verenigde Staten een lange traditie. De geostrategie zoals deze zich eind negentiende en begin twintigste eeuw ontwikkelde, is een van de belangrijke bronnen voor de huidige geopolitiek. Alfred Thayer Mahan (1840-1914) bouwde een carrière op in de Amerikaanse marine. Samen met zijn historische studie van de ontwikkeling van maritieme machten zou dit de bron vormen van zijn invloedrijke, strategische denken. Voor Mahan was de relatie tussen staten een soort sociaal-darwinistische strijd. Het was een strijd om het bestaan en het onvermogen van een staat om zich territoriaal uit te breiden zou leiden tot diens ondergang. Om te overwinnen in deze strijd was het verwerven van macht op zee beslissend. Veilige havens, transportroutes en zowel een sterke handels- als defensievloot waren noodzakelijk om dit te bereiken. De handel was van essentieel belang bij het uitbreiden van de Amerikaanse invloed op het internationale politieke toneel. Een “lust tot geld verdienen” (Criekemans, 2007, p. 169), zoals Mahan dat bij de Britten en de Nederlanders zag, was van groot belang voor een volk om zich tot een succesvolle zeemacht te kunnen ontplooien. In de tijd dat Mahan deze theorieën ontwikkelde, bleven de Verenigde Staten nog ernstig in gebreke om zich tot een werkelijke zeemacht te kunnen ontwikkelen. Mahans grote voorbeeld was dan ook het Britse Rijk – waarmee een associatie voor de Verenigde Staten van blijvend belang zou zijn – maar hij deed zijn best zijn landgenoten te overtuigen dat de toekomst van zijn land lag in een toekomst als zeemacht. Aan het einde van de negentiende eeuw begon zijn werk de eerste vruchten af te werpen en de invloed op de ontwikkeling van Amerika als zeemacht zouden niet gering zijn (Criekemans, 2007, 162-181).
Waar het Mahans verdienste was het concept van de zeemacht te introduceren in de geostrategie, danken we de aandacht voor diens tegenpool, de landmacht, aan Halford John Mackinder (1861-1947). Deze Brit ontwaarde in de geschiedenis een steeds aanwezige confrontatie tussen land- en zeemacht. In zijn tijd werden deze tegenpolen gevormd door het Britse rijk als belangrijkste zeemacht en het Russische rijk als belangrijkste landmacht. Er was echter wel sprake van een balans tussen deze machten. Maar Mackinder vreesde dat nieuwe technologische ontwikkelingen hier een einde aan zouden maken. Met de ontwikkeling van de spoorwegen zou niet de zee, maar de grote landmassa in Eurazië de toekomst zijn. Onbereikbaar voor schepen, zou met de trein deze landmassa die hij de ‘pivot area’ noemde van essentieel belang worden. Na de eerste wereldoorlog breidde hij het bereik van dit concept uit. Ook gebieden aan de Baltische zee, klein-Azië en zelfs de Donau werden erbij betrokken. Hij noemde dit het ‘heartland’. Vanwege de opkomst van het ‘heartland’ moest de zeemacht zich heroriënteren. Om haar eigen ondergang te voorkomen moest ze middels strategie de opkomst van de landmacht tegengaan en de balans herstellen. Controle van Oost-Europa (middels bufferstaten) was hiervoor een nieuwe doelstelling. Later introduceerde Mackinder hiertoe een nieuw concept, de ‘midland ocean’. Dit gebied omvatte een groot deel van Noord-Amerika, Midden-Amerika, delen van Noord-Afrika en grofweg de huidige EU. Als geheel zou dit zowel politiek als militair een tegenwicht moeten bieden tegen het ‘heartland’, gesitueerd in Rusland. Het concept lijkt vooruit te lopen op wat later de NAVO zou worden. De invloed van Mackinders ‘heartland’ is nu nog merkbaar in de werken van de Pools-Amerikaanse, invloedrijke politiek adviseur, Zbigniew Brzezinski (Criekemans, 2007, p. 181-208).
Ontkenning geopolitiek als paradox van de westerse geopolitiek
Dit is slechts een kleine selectie uit de Westerse literatuur die van belang is voor de geopolitiek. Het belang schuilt echter in de rol die het concept ‘zeemacht’ speelt in het Westen. De belangrijkste zeemacht was lang het Britse rijk, maar in het begin van de twintigste eeuw namen de Verenigde Staten die rol geleidelijk over. Ook het idee van een politieke verbintenis tussen de Verenigde Staten en Europa is deel van de strategie die ter bescherming van de positie van de zeemacht dient. Bovendien zagen we al bij Mahan de samenhang tussen zeemacht en handel. Toch wordt deze westerse geopolitieke koers zelden als zodanig erkend. Zoals we zagen, de symbolische orde van het huidige liberalisme staat geen geopolitiek toe. Dit is niet toevallig. Om dit te begrijpen moeten we onze blik richten op het toonbeeld van een zeemacht in de moderne tijd, het Britse wereldrijk. Dit rijk bestond niet uit een enkele samenhangende landmassa. De delen van het rijk lagen verspreid over de hele wereld. Het politieke handelen van de Britten bestond dan ook niet primair uit het beheersen van een specifiek territorium, maar het beheersen van de verbindingen tussen de verschillende delen van het rijk: de zee. In zijn geopolitieke werk Völkerrechtliche Großraumordnung (1941/2009, Schmitt, p. 34-36) verklaart de rechtsgeleerde en politiek filosoof Carl Schmitt dat de rechtsopvatting van zo’n zeemacht vanzelfsprekend universalistisch is. Het recht is hier niet gericht op de interne ordening van een concrete, territoriaal samenhangende ruimte, maar op het veiligstellen van de verbindingen en verkeersroutes tussen de verschillende delen van het wereldrijk. Om een recht dat zich hierop toespitst te kunnen onderbouwen, moet dit recht – dat in feite slechts het Britse belang dient – worden voorgesteld als een universeel recht. De belangen van het Britse rijk worden dusdanig geïnterpreteerd, dat ze gelijkstaan aan het belang van de mensheid. Het eigenbelang van een op handel georiënteerde zeemacht strekt zich uit over de hele wereld en kan alleen overtuigend gepresenteerd worden wanneer het lijkt samen te vallen met het belang van iedereen. Onder de presidentschappen van Theodore Roosevelt en Woodrow Wilson verbonden de Verenigde Staten zich aan dit universalistische rechtsbegrip van het Britse Rijk en wendden de Verenigde Staten hun blik van het continent naar de wereld (p. 41). Amerika werd de nieuwe dominante zeemacht.
Het universalistische denken in termen van vrijhandel en universeel recht, zoals dit kenmerkend is voor de liberale symbolische orde, laat geen ruimte voor concrete geopolitieke factoren. Tegelijkertijd is dit denken juist het resultaat van een specifieke geopolitieke strategie, namelijk die van de op handel gerichte zeemacht. We zagen dat geopolitiek ook altijd een cognitief element behelst. Er is geen sprake van een geografisch determinisme wanneer we spreken over geopolitieke factoren. Het is ook altijd een kwestie van de wijze waarop de politieke besluitvormers deze factoren interpreteren en vormgeven. De paradox van de Westerse geopolitiek is dat haar specifieke interpretatie en vormgeving van haar eigen geopolitieke situatie precies de ontkenning van de geopolitiek zelf is. In de poging haar eigen geopolitieke belangen veilig te stellen gaat het Westen een verbintenis aan met universalistische waarden en rechtsinterpretaties die geen ruimte laten voor de in het concrete gewortelde geopolitieke factoren. Het subjectieve element van de Westerse geopolitiek is de ontkenning van de geopolitiek. Maar wanneer Timmermans TTIP uitlegt als een verdrag dat weliswaar als doel heeft universeel geachte waarden over de wereld te verspreiden, maar tegelijk een situatie creëert waarin de Verenigde Staten en de Europese Unie de spelregels bepalen, dan treedt het substantiële element dat dikwijls ontbreekt in het liberale denken duidelijk naar voren. Het is de aloude zeemacht die zijn eigen, maar globale, belangen behartigt.
Conclusie: bewustwording geopolitieke fundamenten van onze buitenlandse politiek
Op 6 april 2016 vindt er in Nederland het raadgevend referendum plaats over het associatieverdrag met Oekraïne. Door middel van campagnes laten voor- en tegenstanders geleidelijk aan steeds meer van zich horen. Het debat gaat nochtans niet over veel meer dan de vraag of het akkoord nu een handelsverdrag of een politiek verdrag is. Het nee-kamp wijst op de mogelijke gevolgen van de politieke elementen in het verdrag en het ja-kamp geeft aan dat het slechts een handelsakkoord betreft. Hoewel deze vraag zeker aandacht vereist, is er iets dat nog veel belangrijker is in deze discussie. Het is geen kwestie van of het nu om een handels- of om een politiek verdrag gaat; van belang is dat een handelsverdrag ook politiek kan zijn. Volgens Van der Togt zette de politiek van Poetin “iedereen terug met beide benen op de grond” (Van der Togt, 2014). We kunnen hem hier alleen maar gelijk in geven. In plaats van dit echter te begrijpen als een conflict tussen Poetins politiek en ‘onze’ politiek, moeten we het aangrijpen om ons bewust te worden van de geopolitieke fundamenten van onze eigen buitenlandse politiek. Laten we deze confrontatie met de realiteit niet gebruiken als een omwenteling in ons buitenlandsbeleid van ‘soft’ naar ‘hard power’ en het conflict verder op de spits drijven, maar laten we het als aanleiding nemen voor een omwenteling in ons eigen denken. We moeten ontwaken uit onze liberale droom en begrijpen dat iedere politieke handeling, of het nu het inzetten van militair materieel betreft of het sluiten van een verdrag, plaatsvindt op een in het territoriale verankerd toneel. We moeten geopolitiek gaan denken. De symbolische representatie van ons eigen politieke handelen zal ook de territoriale component moeten incorporeren.
Over de auteur
* Ben Van de Wall is Master of Arts in Cultuurwetenschappen, afgestudeerd aan Maastricht University met een specialisatie in politiek en samenleving en leerde Geopolitiek aan het Geneva Institute of Geopolitical Studies.
Literatuur
Bolkestein, F. (1995). Het heft in handen. Amsterdam: Prometheus.
Breckman, W. (2012). Lefort and the Symbolic Dimension. Constellations, 19(1), 30-34.
Criekemans, D. (2015). Geopolitieke gevaren en kansen anno 2015. Internationale Spectator, 69(1). Geraadpleegd op 11 februari, 2016, op: http://www.internationalespectator.nl/system/files/IS_2015_01_Criekemans.pdf
Criekemans, D. (2007). Geopolitiek. ‘Geografisch geweten’ van de buitenlandse politiek? Antwerpen-Apeldoorn: Garant.
Hoeven, R. van der (2014, 17 december). De terugkeer van de geopolitiek. De wereld is geen eiland. De Groene Amsterdammer. Geraadpleegd op 11 februari, 2016, op: https://www.groene.nl/artikel/de-wereld-is-geen-eiland
Ingram, J. (2006). The Politics of Claude Lefort’s Political: Between Liberalism and Radical Democracy. Thesis Eleven, 87, 33-50.
Klinkhamer, M. (2015, 15 oktober). Hoe denkt Poetin? Leer de Wolfowitz-doctrine. NRC Handelsblad, p. O17.
Mead, W.R. (2014). The Return of Geopolitics. The Revenge of the Revisionist Powers, Foreign Affairs, 93(3), 69-79.
Ostendorf, C. (Verslaggeving). (2015, 14 oktober). Reportage. In J. Oranje & R. Zwaan (Eindred.), Nieuwsuur (TV-uitzending). Hilversum: NOS/NTR.
Poetin, V. (2007). Putin’s Prepared Remarks at 43rd Munich Conference on Security Policy. Geraadpleegd op 11 februari, 2016, op: http://www.washingtonpost.com/wp-dyn/content/article/2007/02/12/AR2007021200555.html
Rood, J. (2014). De Europese Unie in een onzekere wereld. Geraadpleegd op 11 februari, 2016, op: http://democratisch-europa.nl/portfolio/de-europese-unie-in-een-onzekere-wereld-jan-rood/
Schmitt, C. (2009/1941). Völkerrechtliche Groβraumordnung, mit Interventionsverbot für raumfremde Mächte. Berlijn: Duncker & Humblot.
Schmitt, C. (2009/1963). Der Begriff des Politischen. Tekst von 1932 mit einem Vorwort und drei Corollarien. Berlijn: Duncker & Humblot.
Timmermans, F. (2014). On the Future of Transatlantic Relations. Geraadpleegd op 11 februari, 2016, op: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/toespraken/2014/05/08/speech-by-minister-of-foreign-affairs-frans-timmermans-on-the-future-of-transatlantic-relations
Togt, T. van der (2014). De terugkeer van de geopolitiek in Oost-Europa. Geraadpleegd op 11 februari, 2016, op: http://www.clingendael.nl/publication/de-terugkeer-van-de-geopolitiek-oost-europa