Terrorisme van staatloze volken verdient andere beoordeling dan dat van islamitisch fundamentalistische bewegingen

Civis Mundi Digitaal #36

door Wim Couwenberg

Onderscheid islamitisch terrorisme en dat van staatloze volken

Sinds de Amerikaanse president George W. Bush de oorlog tegen het terrorisme aankondigde, is er een neiging ontstaan alles wat een terroristisch stempel opgedrukt krijgt in een negatieve context te situeren en over één kam te scheren. Ik ben geneigd terrorisme te nuanceren en te onderscheiden in twee categorieën: islamitisch geïnspireerd terrorisme, dat sinds 9/11 sterk op de voorgrond treedt; en terrorisme van staatloze volken als bijvoorbeeld de Koerden en de Palestijnen, die hun politiek geweld motiveren op basis van het nationale zelfbeschikkingsrecht, waarop zij zich als fundamenteel collectief mensenrecht kunnen beroepen, en waarvan de realisering consequent wordt tegengehouden en verijdeld, met alle frustraties van dien.

Islamitisch terrorisme wordt geïnspireerd door een premoderne geloofsovertuiging en daarmee samenhangende sentimenten, die nopen tot fundamentalistisch religieus verzet tegen de doorwerking van westers-liberale principes en waarden. Dat terrorisme verdient uit westers-liberaal oogpunt uiteraard een negatieve beoordeling en effectieve bestrijding. Het terrorisme van staatloze volken, met het nationale zelfbeschikkingsrecht als grondslag, beroept zich juist op een nieuw democratisch principe van staatsvorming, en ligt dus geheel in de lijn van het moderniseringsproces in westers-liberale zin. Als we dit terrorisme relateren aan het gebruik van politiek geweld als ultimum remedium, om voor de realisering van dat zelfbeschikkingsrecht de nodige aandacht en steun te krijgen, herinner ik in dit verband eraan dat gewapende bestrijding van koloniale en vreemde overheersing na de Tweede Wereldoorlog, met de Zuid-Afrikaanse apartheid als een van de laatste voorbeelden daarvan, sinds de jaren ‘70 als gevolg van VN-resoluties een legitiem karakter gekregen heeft. Volgens de volkenrechtsgeleerde en polemoloog B.V.A. Röling gold het geweldverbod van art. 2 lid 4 van het VN-Handvest niet langer voor gewelddadig verzet tegen koloniale en vreemde overheersing.

Vergelijkbaar is hiermee het gewapende verzet van Tsjetsjenen tegen vreemde Russische overheersing, van Palestijnen tegen de Israëlische bezetting van Palestijns grondgebied en van Koerden tegen de in hun ogen vreemde overheersing van de Turkse staat in Koerdisch gebied. Maar in die gevallen wordt aan die VN-resoluties geen legitimerende werking toegekend. Is dat omdat hier andere belangen en andere machtsverhoudingen in het spel zijn? In het terrorismedebat van de jaren ‘70 behoorde staatterrorisme naast en tegenover niet-statelijke vormen van terrorisme tot het polemologische jargon van die jaren en werd het mede ter verklaring van niet-statelijke uitingen ervan aangevoerd.[1] De gewelddadige wijze waarop Rusland, Turkije en Israël optreden respectievelijk tegen de Tsjetsjeense, Koerdische en de Palestijnse bevrijdingsstrijd kan welbeschouwd eveneens met staatsterrorisme geassocieerd worden. Maar zo’n associatie past niet in het huidige politieke klimaat. Wegkijken van die associatie met staatsterrorisme is daarom de boodschap.



[1] Zie Het vraagstuk van het politieke terrorisme, Civis Mundi, 5, 1978.