Hebben mensenrechten een universeel karakter? Cultuur- en godsdienstsociologische Reactie op het artikel van Wim Couwenberg over mensenrechten

Civis Mundi Digitaal #37

door Piet Ransijn

De mensenrechten waarover Couwenberg schrijft zijn westers-liberaal van origine in de huidige formulering. De humanitaire principes daarachter zijn echter meer universeel en zijn volgens mij in de grote godsdiensten min of meer aan te treffen. Het is een interessante vraag of er ook in andere culturen noties als mensenrechten zijn en welke dan? Dit is belangrijk om mensenrechten een meer universele basis te geven en meer ingang te doen vinden. De veronderstelling is dat de grote religies basisprincipes van mensenrechten hebben aangegeven. Dit wordt echter niet getoetst in dit verkennende artikel, dat bedoeld is om de juridische stukken in een breder intercultureel wijsgerig en religieus kader te plaatsen.

Mensenrechten hebben te maken fundamentele vraagstukken wat betreft eurocentrisme, universalisme en relativisme. Ton Lemaire heeft hierover een interessante inleiding in de cultuurfilosofie geschreven: Over de waarde van culturen: Tussen europacentrisme en relativisme.

Naast de westerse zendingsdrang lijkt mij een belangrijke reden voor de verspreiding van mensenrechten dat zij aansluiten bij universele beginselen in andere culturen en religies. Bijvoorbeeld de gulden regel die Confucius ver voor het christendom formuleerde: ‘wat gij niet wil wat u geschiedt, doe dat ook een ander niet’, met de woorden van de juffrouw van de eerste klas lagere school. Volgens de socioloog Sorokin [1] is zo’n beginsel ook in andere beschavingen aan te treffen.

 

De islamitische soefi-dichter Rumi als voorbeeld

Een mooi voorbeeld is de grootste islamitische Perzische  soefi-dichter Mevlana Jalal al-din (of Cellaleddini)  Rumi (1201-1273), die in het westen veel gelezen wordt volgens de Volkskrant [2]. Deze voorbeelden laten zien dat de Islam ook andere geluiden heeft dan we zo vaak horen en aanzetten heeft gegeven tot universele tolerantie en acceptatie:

"Mevlana die met onuitputtelijk enthousiasme de ware liefde zocht, onderwijst met de roep: "Kom, kom, kom, wie je ook bent, of je christen, Jood of heiden bent; onze plaats is geen plaats van wanhoop"... Aan alle mensen broederschap, welvaart en liefde. Met andere woorden: ’’het land van liefde is anders dan alle landen." Zo wilde Mevlana aan alle mensen het humanisme en eindeloze levenslust onderwijzen" [3]:

 

De betrekkelijkheid van mensenrechten in een wereld waar superrijken de dienst uitmaken

Wat Rumi schrijft is andere koek dan juridisch jargon. Meer smakelijk en diepgaand voor meer literair en filosofisch aangelegde lezers en schrijvers. Dit relativeert westerse zelfoverschatting en liberaal triomfalisme. Mensenrechten ten spijt wordt de rest van de wereldbevolking op een ongenadige manier uitgebuit door een relatief klein aantal superrijken, zoals naar voren komt in het korte stukje Wereld in de greep van de rijken in dit nummer. Zolang de rijken mensenrechten aan hun laars lappen, hebben grondig geanalyseerde en vroom beleden mensenrechten beperkt effect. Wat komt er van terecht, als juridische regels niet leven in de harten van mensen, met name de (invloed)rijken?

 

Aandacht voor andere culturen

Universalisme en kosmopolitisme ware kenmerken van leidende denkers van de Verlichting, die geen protagonisten waren van westers (cultureel) imperialisme en etnocentrisme.

Montesquieu publiceerde in 1721 zijn Lettres persanes, waarin hij twee Perzen contemporaine kritiek laat geven Dit was een voorbeeld voor de Lettres anglaises van Voltaire: "één van de eersten die de grootte en de rijkdom van de verre werelden van Perzië, China en India begreep met een tot die tijd ongekende ruimte en grootsheid van blik " [4]. Ook Goethe was gefascineerd door deze oosterse beschavingen, en de Perzische en Indiase dichtkunst, met name Hafiz en Kalidasa, ook wel ’de Indiase Shakespeare’ genoemd, zie zijn West-östliche Divan.

De kosmische orde als uiteindelijke grondslag van recht en mensenrechten

Het idee van mensenrechten berust uiteindelijk op het idee van (natuur)wetten en natuurrecht, dat zijn oorsprong vindt in het universele religieuze begrip kosmische orde. Dit idee is verwant is met het Verlichtingsdenken van Voltaire c.s. Zij het met een paar tussenschakels via het Griekse, met name Stoïcijnse, christelijke en liberale visies, die we hier overstaan. Mensenrechten berusten uiteindelijk op de (visie van een) kosmische orde, die niet typisch westers is maar universeel. In mijn artikel in Civis Mundi nr 25 staat hierover:

"De Indiase term Rita of kosmische orde is verwant aan ons woord rite. Religie wordt door socioloog Peter Berger [5] beschreven ‘als “de menselijke houding ten opzichte van een heilige orde die al het zijn omvat… het geloof in een kosmos waarvan de betekenis de mens omvat en te boven gaat (transcendeert).” Dat hoeft dus niet per se een persoonlijke god of goden te zijn. De kosmische orde of het religieuze beginsel kan ook onpersoonlijk worden opgevat of beide tegelijk en naast elkaar, zoals bij vele religies.

Volgens godsdiensthistoricus G. van der Leeuw [6]  ”wordt in religieuze theorieën het universum verklaard als een uiteindelijke orde waarin het menselijk leven zijn definitieve betekenis krijgt. Deze conceptie van een alomvattende zingevende orde is prominent in het werk van Mircea Eliade: de tegenstelling tussen kosmos en chaos… Het menselijk leven wordt weer hersteld in zijn wezenlijke verbinding met de uiteindelijke orde van het universum… ‘Kosmisering’ is de inlijving of incorporatie in de kosmos… De menselijke orde, waaronder de samenleving en sociale instituties, is ‘juist’ of ‘goed’ in zoverre deze in overeenstemming is met de ‘juiste’ orde van het universum,” aldus Peter Berger. Dit universele idee is de grondslag van ethiek en moraal, waarvan mensenrechten een onderdeel zijn. Dit basisidee wordt hieronder meer uitgewerkt door onder meer de socioloog Emile Durkheim.

We vinden het idee van kosmische orde in diverse variaties: in Egypte bij de godin Maät van de kosmische orde, waarheid en rechtvaardigheid, bij de Joodse profeten, in de Indiase Veda’s, de leer van het mededogen van Boeddha, bij Griekse filosofen zoals Pythagoras, Heracleitos, Plato en de Stoïcijnen, in de sociale en morele filsofie van Confucius, het Taoïsme van Lao Tse, grondlegger van het Taoïosme. Zijn boek Tao Teh Tsjing is te verttalen als het boek van de wereldwet (Tao) en de deugd.

Het basisidee komt er steeds op neer dat gerechtigheid berust op afstemming van de menselijke sociale orde op bovenpersoonlijke kosmische of zelfs goddelijke wetten, die boven de willekeur van heersers uitgaan. Ongetwijfeld vinden we dit basisidee omtrent de rechtsorde bij nog meer culturen. Het is de basis is van het principe van mensenrechten, eerst binnen en daarna ook buiten de eigen cultuur en uiteindelijk voor de hele mensheid.

 

Wat komt er terecht van recht en mensenrechten zonder verbinding met de kosmische orde?

Dit idee impliceert ook dat wetten, recht, deugd, gerechtigheid en mensenrechten zonder verbinding met deze kosmische orde geen bovenpersoonlijke basis hebben en dan vatbaar zijn voor willekeur van heersers.  Lao Tse schrijft bijvoorbeeld in genoemd boek [7]. “De grote deugd… vloeit voort uit Tao [XXl]… Het grote Tao verdween en er kwam [uiterlijke] menslievendheid en rechtvaardigheid. Scherpzinnigheid er vernuft ontstonden en er kwam grote huichelarij [XVIII]”.

Dit lijkt een treffende beschrijving van de politiek, die lippendienst belijdt aan genoemde idealen, die verwerkelijkt kunnen worden door (innerlijke) vereniging met de basis, Tao:  ”het zinnelijke op laten gaan in het geestelijke en tot eenheid komen” [X]. Eén worden met Tao gaat samen met handelen naar Tao, de basis van deugd [XXXIII].

Het betekent een terugkeer naar ‘de oorspronkelijke zuiverheid’. “De wijze die haar aanwendt overtreft alle magistraten. Hij regeert groot en kwetst niemand” [XXVII]. “Als vorsten het Tao konden handhaven, zouden de tienduizend wezens zich vanzelf schikken” [XXXII].

Hieruit valt te concluderen dat er zonder innerlijke basis en verbinding met de kosmische orde van rechtvaardigheid, deugd en mensenrechten niet zo heel veel meer terecht komt dan formaliteiten, verdragen en bestanden, die meestal weer geschonden worden, afspraken die nauwelijks worden nageleefd, lippendienst en vernuftige huichelarij, zoals ook Sorokin te kennen geeft [8]. “Rechtschapenheid verloren, dan komt er vormelijkheid… de schors van oprechtheid… het begin van de verwarring… Daarom houdt een hoog mens zich aan de kern, niet aan de schors” [XXXVIII]. Maar “weinigen onder de hemel zijn er aan toe” [XLIII].

 

De balans van individu en collectief en de sociale oorsprong van het individualisme

Zoals Lao Tse schijft dat een cultuur zonder grond in Tao in verval raakt,  (b)lijkt volgens Durkheim een cultuur niet duurzaam te zijn zonder de cohesie van morele en religieuze instituties, of een substituut daarvoor, en zal deze inn verval raken door ongereguleerde, ongebreidelde verlangens en beperkte middelen om deze te vervullen, zie mijn arikel over het socialisme in nr 31.

Een basisthema in het werk van Durkheim is de balans tussen individuele en collectieve rechten en belangen, die volgens Couwenberg in de discussie over mensenrechten een belangrijke rol speelt. Interessant is dat Durkheim de sociale oorsprong van het individualisme benadrukt, dat volgens hem vrij recent is en sinds de renaissance in het westen opkomt. De samenleving gaat vooraf aan individuele mensen, maar zonder hen is er geen samenleving. De samenleving bestaat uit met elkaar verbonden individele mensen. Het is een kip en ei kwestie.

Couwenberg citeert het Zulu woord ubuntu: ‘Ik ben omdat wij zijn’. Individualiteit en ik-besef blijken te zijn aangeleerd in de kindertijd in het socialisatie proces door vereenzelviging of identificatie met belangrijke anderen, ‘significant others’. (Wolfs)kinderen die bij wolven opgroeien, indentificeren zich met wolven [7].

 

Individualisme, individuele rechten en de individuele ziel

Het idee van de individuele ziel, waarop het individualisme en het idee van individuele mensenrechten uiteindelijk berust, is veel ouder. We vinden het bijvoorbeeld al ver voor het christendom in de Indiase Oepanishaden. De grondstelling van deze filosofie luidt: Atman=Brahman [8]. Dat wil zeggen dat de individuele ziel, Atman, verwant met ons woord adem, gelijk is aan ‘de wereldziel’, met een term van de filosoof Schelling [9]. Brahman betekent zoiets als de grote ziel of grote, kosmische geest. Deze stelling geeft aan het individu, de individuele ziel, een kosmische of zelf goddelijke status en komt enigszins overeen met de minder mystieke en meer rationele visie van Durkheim. Zie hierover mijn artikel over Durkheim in Civis Mundi nr 31, waarvan hier de essentie volgt.

 

De individuele persoon, de samenleving en de mensheid

Durkheim gaat hierop dieper in een van zijn meest belangwekkende artikelen: ‘Het individualisme en de intellectuelen’. De Leidse socioloog Goddijn [10] typeert hem als volgt: “Durkheim heeft de stabilisering van de samenleving en de versterking van sociale normen voorgestaan, maar daaraan als hoogste beginsel het respect voor de menselijke persoon en de uitbloei van de autonome persoonlijkheid ten gronde gelegd. Zijn wetenschappelijk socialisme heeft als onderstroom rationalisme, liberalisme en individualisme. Dat maakt ideologische situering van Durkheim er niet gemakkelijker op. Wie veel woorden wil vermijden… komt met de uitspraak dat Durkheim bovenal humanist was, aardig uit de voeten… De menselijke persoon wordt gesacraliseerd… De rechten van de persoon staan boven die van de staat, zodat geen staatsbelang de aantasting van de menselijke persoon kan rechtvaardigen.”

Durkheim benadrukt de autonomie en intellectuele zelfstandigheid van de menselijke persoon, vrije meningsvorming en religieuze en spirituele beleving, niet onderworpen aan kerk of staat. Dit beginsel ligt ten grondslag aan mensenrechten. De waardigheid van ieder mens wordt hierbij beschouwd als de belichaming van de mensheid en heeft iets heiligs en goddelijks.

“Het individu ontleent zijn waardigheid namelijk aan niet aan zichzelf maar aan de mensheid”, voegt Laeyendecker [10, p 273] hier aan toe. Het gesocialiseerde individu is een verpersoonlijking van de mensheid. Het collectief, de samenleving, is uiteindelijk de bron van de waarde van de menselijke persoon als gesocialiseerd individu, zoals God de bovenpersoonlijke bron is in het Christendom.

 

De waardigheid en de goddelijke kern van de persoon

“Het begrip van de menselijke persoon, dat van land tot land verschillen vertoont, is het enig blijvende en onpersoonlijke in de voortdurende stroom van individuele opvattingen... De gemeenschap der geesten kan niet meer worden gebaseerd op vaststaande [gemeenschappelijke] rituelen… Het enige dat mensen nog gemeenschappelijk kunnen liefhebben en vereren, is de mens zelf. Dus is de mens zichzelf een God geworden en kan hij geen andere goden meer vereren zonder zichzelf te loochenen. En aangezien ieder van ons een incarnatie van de mensheid is, heeft ieder individueel bewustzijn iets goddelijks, draagt het een teken dat het heilig en onschendbaar maakt voor anderen. Dat is het individualisme…” (10, Goddijn, p 182).

Durkheim bedoelt niet zozeer dat de mens God is, maar wijst op de goddelijkheid van de essentie van de mens, zoals dat in vele religies wordt verwoord. Bijvoorbeeld volgens de Bijbel zou de mens geschapen zijn naar het evenbeeld van God: ‘Gij zijt goden’, de titel van een boek hierover door Erich Fromm [12].

 

Balans van individu en samenleving

Durkheim zoekt een balans tussen individu en collectief. Mensenrechten en de integriteit van de menselijke persoon gaan boven staatsbelang, maar worden ontleend aan de samenleving, die bij Durkheim in de religie een religieus karakter krijgt als substituut en representatie van het goddelijke. God krijgt daarmee een realiteit als maatschappelijk geheel en is niet slechts een idee of geloofsvoorstelling.

Het Christendom heeft deze visie voorbereid door de nadruk op de persoonlijke relatie met God, de persoonlijke morele verantwoordelijkheid en de potentiële heiligheid van de menselijke ziel. De visie van Durkheim is actueel en betekenisvol in het kader van de asielzoekersproblematiek en anti-Islam sentimenten en de mondiale solidariteit bij rampen.

 

Integratie van liberalisme en socialisme bij mensenrechten en individualisme

De ‘rechten van de mens’ zijn zoals het individualisme bij Durkheim een historisch bepaalde, vrij recente sociale verworvenheid, ook al worden deze rechten vaak met de voeten getreden. Liberalistische en socialistische visies worden in zijn individualistische visie zo geïntegreerd, dat ze geen tegenstelling vormen maar elkaar aanvullen. Beide onderschrijven ook het concept van mensenrechten, zij het met resp. het accent op vrijheid en op gelijkheid en solidartiteit.

Doorschietende individualisering in de richting van egoïsme en commercialisme of doorgeschoten socialisme naar overheersing van de staat kunnen de menselijke waardigheid en vrijheid belemmeren. Beide ‘uitwassen’ konden in zijn visie worden tegengegaan door de menselijke persoon een universele religieuze waarde te geven als belichaming van de mensheid. Ondanks tekenen van mondiale solidarisering [11], is er echter nog veel nodig om mensenrechten mondiaal meer tot hun recht te laten komen, zoals Couwenberg aangeeft. Daarbij dienen intellectuelen het voortouw te nemen, conform de visie van Durkheim.

 

De maatschappelijke rol van kritische intellectuelen

Intellectuelen en wetenschappers leveren veel van hun vroegere autonomie in [11]. De rol van de kerk die hun vrijheid vroeger wilde beperken, lijkt nu overgenomen door de industrie. In ruil voor hun vrijheid en diensten worden wetenschappers gedegradeerd tot moderne ‘bedelaars’ naar onderzoeksgeld. Daarmee is niet alleen de waardigheid van de wetenschap(per) maar ook de waardigheid van de mens(heid) in het geding. Economie, industrie, materiële groei en winst lijken hoger te worden geacht dan de menselijke vrijheid en waardigheid en de waarde en integriteit van de natuur, van onze mede-dieren in het bijzonder[12].

  

Mensenrechten                                2016 04 17

Als mensen elkaar knechten

zijn er mensenrechten

Zoals je haast overal ziet

werken mensenrechten niet

Ze worden overal getart

 

Mensenharten zijn verhard

Geesten zijn gevangen

in mateloos verlangen

zodat mensen elkaar knechten

ondanks alle mensenrechten

 

Als wij kunnen kijken

voorbij de grenzen

van vergankelijke rijken

en in alle mensen

onszelf kunnen zien

 

zullen mensenrechten

het pleit beslechten

dan komt er misschien

van volkenrecht

nog iets terecht

 

Wanneer ieder mens

deelheeft aan de mensheid

voorbij de landsgrens

van zijn eigen rijk

 

Nu laten wij medemensen

kreperen aan de grenzen

we laten hen in grote nood

stikken op sterven na dood

 

Wij preken eindeloos

vroom beleden idealen

uit een vergeelde oude doos

in welsprekende verhalen

 

We zien de ander niet als broeder

Slechts een enkele vrouw

werpt zich op als moeder

blijft haar idealen trouw

 

Zij was met anderen begaan

Dat kwam haar duur te staan

Mededogen en morele moed

viel in het land niet altijd goed

 

Overal in ieder land

Ontstond er tegenstand

Europa sluit zijn grenzen

onder druk van bange mensen

 

Terwijl menig bruut en onverlaat

zich met geweld te buiten gaat

vervuld van angst en haat

voor wat er komen gaat

 

Toch is er hoop dat mensenrechten

ooit het pleit beslechten

Dat mooie oude dromen

tot vervulling komen

 

Dat wij Europese idealen

weer van stal gaan halen

Vrijheid, gelijkheid broederschap

in plaats van haat en vijandschap

 

Noten

  1. P A Sorokin, Social and Cultural Dynamics. A Study of Change in Major Systems of Art, Truth, Ethics, Law and Social Relationships. 1963, revised and abridged
  2. Zie De Volkskrant 1 feb 1915, ‘Het beste tegengif is de Islam zelf.’ Een reportage over het Soefisme
  3. Veyis Güngör, ‘Mevlana Cellaleddini Rumi, een Turkse spirituele meester’ in een oud mededelingenblad van de UvA (sociale wetenschappen, politicologie, waarsch 1991); Rumi wordt overigens meer als Perzisch dan als Turks beschouwd en zou geboren zijn in Balkh in het huidige Afghanisthan, maar vestigde zich in Konya, Turkije, waar hij overleed
  4. H J Störig, Geschiedenis van de filosofie, p 95, 100
  5. Peter Berger, ‘Religious Institutions’, in N. Smelser, ed., Sociology en in zijn boek Het hemels baldakijn (The Sacred Canopy) 
  6. G van der Leeuw, Inleiding tot de godsdienstgeschiedenis
  7. Laun Tse, Tau Tse Tsjing, ingeleid en vertaald door J A Blok.
  8. P A Sorokin, The Reconstruction of Humanity; Pwer and Morality en andere werken.
  9. F W Schelling, Von der Weltseele, zie A Vloemans, Leven en Leer der grote denkers en Störig (4)
  10. Zie H Goddijn, Sociologie, socialisme en democratie. De politieke sociologie van Emile Durkheim (p 143-44, 161); R Bellah, Durkheim on Morality and Society; Laeyendecker, Orde, verandering en ongelijkheid, p 69).
  11. N Wilterdink e a , Samenlevingen, p 137. 
  12. Durkheim licht zijn visie toe in The Elementary Forms of the Religious Life, hfst 7, The Idea of the Soul. Zijn visie is beïnvloed door de positieve religie van  de mensheid bij Saint-Simon en Comte, maar toont ook sporen van een “mystieke vorm van  katholicisme”, waartoe hij geneigd was, nadat hij de opleiding tot rabbijn vaarwel zei en voordat hij agnost werd, aldus Laeyendecker (Hoofdfiguren van de sociologie, p 66.
  13. Zie 6, p 161 e.v.
  14. Bij de indianen en andere volken genieten ook de dieren en de hele natuur bescherming en consideratie, omdat zij daarvan leven, zoals nu bij de Dierenpartij in het bijzonder en ook alle andere partijen: dierenrechten vloeien voort uit mensenrechten. Het hangt weer samen met verbondenheid en afstemming op de natuur en de kosmische orde die wij in het Westen sinds het rationalisme van de Verlichting enigszins lijken kwijt geraakt, zoals Rousseau, Novalis, e a te kennen geven onder meer in Die Christenheit oder Europa.