Civis Mundi Digitaal #39
Herdenken als leerproces
Op 15 augustus – de capitulatie van Japan, en daarmee het einde van de Tweede Wereldoorlog in Nederlands Indië – en 17 augustus – het uitroepen van de onafhankelijkheid van Indonesië door Soekarno en Hatta, en het begin van de rebellie tegen het Nederlandse koloniale bewind – herdenken om te leren van gemaakte fouten. Onder deze kop werd in NRC Handelsblad van 16 augustus jl. het hoofdartikel gewijd. Het is belangrijk, aldus dit blad, dat deze gecompliceerde geschiedenis niet verzinkt in vergetelheid. Het is immers een onderdeel van onze Nederlandse identiteit. In het Civis Mundi jaarboek 2016, Kolonialisme en racisme, is daaraan opnieuw uitvoerig herinnerd. In de media is aan dit jaarboek geen enkele bespreking gewijd. Is dat omdat we liever niet aan deze zwarte bladzijde in onze geschiedenis herinnerd worden?
Hoe dit zij, men doet er liefst zoveel mogelijk het zwijgen over. Dat is de kern van het probleem, waar Nederland 70 jaar later nog steeds mee worstelt, oordeelt de hoofdredacteur van het dagblad Trouw, Cees van der Laan, wiens vader nog als dienstplichtig militair in Nederlands-Indië gediend heeft. Deze onverkwikkelijke periode, in het bijzonder de koloniale oorlog 1945-1949, is zoveel mogelijk onder het tapijt geschoven of gebagatelliseerd.[1] In aansluiting hierop is een cultuurhistoricus en -criticus als Thomas von der Dunk zelfs geneigd Duitsland op dit gevoelige punt aan Nederland ten voorbeeld te stellen, omdat dat land wel de moed heeft gehad de zwarte kanten van het eigen verleden openlijk onder ogen te zien.[2] Een ironische noot in deze geschiedenis is dat Indonesië al spoedig zelf ook te maken heeft gekregen met een zwarte bladzijde in zijn jonge geschiedenis, en dat evenmin onder ogen wil zien. Wat is het geval?
De ironie van het razendsnel voltrokken dekolonisatieproces is ongetwijfeld dat in de nieuwe postkoloniale staten buiten Europa – eerst in Latijns-Amerika, en daarna in Azië en Afrika – een reveil te zien valt van het autoritair-hiërarchische politieke denken dat eerder aan het koloniale stelsel ten grondslag lag, zij het dat dat reveil nu verpakt wordt in een formele democratische legitimatie, door de natie of het volk in de grondwet tot constitutionele grondslag van het postkoloniale gezag te maken.
Massamoord 1965/66 doodgezwegen
Wat met name Indonesië betreft, kreeg dat reveil gestalte in de volgende twee ontwikkelingen in autoritaire richting: in de eerste plaats in de zogenaamde Geleide Democratie van president Soekarno, nadat hij in 1959, vertrouwend op zijn politieke charisma, met instemming van het leger het parlement naar huis had gestuurd, en zich opwierp als een nieuwe autoritaire leider; en vervolgens in de militaire dictatuur van generaal Suharto en zijn Nieuwe Orde (Orde Baru). Na eerst een mislukte communistische greep naar de macht rond 1 oktober 1965, en daarna een militaire staatsgreep, die de brute liquidatie van de Indonesische communistische partij en haar aanhang tot gevolg had, werd Soekarno in maart 1966 gedwongen al zijn bevoegdheden als president af te staan aan Suharto. Diens dictatuur hield vervolgens stand tot 1998. Al kwam er sindsdien ruimte om de massamoord van 1965-1966, met naar schatting meer dan een half miljoen slachtoffers, (meestal communisten) nader te onderzoeken, is dat tot nu toe niet gebeurd, en nog steeds een taboeonderwerp. Wel zijn er inmiddels twee docudrama’s over die open wonde in de jonge geschiedenis van Indonesië verschenen van de cineast J. Oppenheimer: The Act of Killing (2012) en The Look of Silence (2014), in Indonesië alleen achter gesloten deuren te zien. “Het jaar 1965/66” is daarmee een zwarte bladzijde in de nog jonge Indonesische geschiedenis geworden. Maar de 50 jaar die daarop gevolgd zijn, waarin die geschiedenis van 1965/66 verdraaid of verzwegen is, waarin miljoenen mensen van hun burgerrechten uitgesloten zijn, en Indonesiërs van kinds af aan hebben geleerd dat daar niets mis mee is, is dat niet minder.
Erkenning historisch onrecht
Toch is er buiten de Indonesische regering om enige beweging in deze al zo lang slepende historische kwestie, dankzij de bemoeienis van het International People’s Tribunal (IPT ’65). Dat berichtte onlangs de Groene Amsterdammer (28 juli 2016). Dit is een internationaal volkstribunaal, dat niet de juridische status heeft van het VN-tribunaal, maar waaraan wel morele betekenis valt toe te kennen. De rechters van dit tribunaal, dat vorig jaar in november in Den Haag is gestart, verklaren op grond van getuigenissen van slachtoffers, onderzoekers en documenten, alle onderdelen van de aanklacht tegen de Indonesische staat als bewezen: met name moord, slavernij, gevangenneming, marteling, seksueel geweld, vervolging, gedwongen verdwijning, en medeplichtigheid van de Verenigde Staten, Australië en het Verenigd Koninkrijk; de Verenigde Staten voor de levering van geld, wapens en communicatieapparatuur, Australië en de Britten wegens valse propaganda, die de jacht op alles wat naar communisme rook, aanwakkerde.
In navolging van de Indonesische president Jokowi eerder dit jaar liet de minister van justitie in een eerste reactie op dat tribunaal weten geen gehoor te geven aan het advies van de buitenlandse rechters. Het land beschikt over een eigen rechtssysteem. De Indonesische regering is niet voornemens excuses te maken aan de slachtoffers en nabestaanden van de massamoord in 1966.
De strijd voor erkenning van dit historische onrecht gaat niettemin onverminderd door. Het oordeel van het tribunaal wordt volgend jaar april voorgelegd aan het Mensenrechtencomité in Geneve, tijdens de periodieke VN-beoordeling van Indonesië.