Civis Mundi Digitaal #41
De blootstelling van de samenleving aan financiële dynamiek moet worden beperkt. Het gaat dan met name over drie zaken: 1.
beleid terugdringen dat schulden aangaan fiscaal faciliteert; 2. inzetten op beleid dat een productievere aanwending van vermogens stimuleert; en 3. het verminderen van de doorwerking van de financiële dynamiek in de economie en de samenleving.
In het belastingstelsel zit nu een schuldenbias, bijvoorbeeld via de hypotheekrenteaftrek. Deze stimulans dient te worden teruggedrongen. Complementair hieraan kan worden ingezet op een productievere aanwending van private vermogens. Het verantwoord faciliteren van overheveling van vermogen tussen generaties (van oud naar jong) kan hierbij helpen. Dit biedt ‘eigen vermogen’ aan de jongere generatie en drukt zo de noodzakelijke schuldfinanciering voor de aankoop van een huis. Om dezelfde reden kan een grotere flexibiliteit van besparingen vroeg in het leven wenselijk zijn. Zo kan worden overwogen om voor het bij elkaar krijgen van eigen geld bij de aankoop van een eigen woning aan het begin van de wooncarrière een ‘bouwspaarfaciliteit’ te introduceren met enige (tijdelijke) verlichting van afdrachten aan het pensioenfonds.
Ook dient de overheid terughoudender te zijn bij de automatische vertaling van marktsignalen in wet- en regelgeving. Een belangrijk voorbeeld hiervan betreft de dekkingsgraadeisen aan pensioenfondsen en de gehanteerde rekenrente die hieraan ten grondslag ligt. Door deze eisen zijn pensioenfondsen in sterkere mate afhankelijk van de dynamiek op financiële markten. Deze eisen komen voort uit de structuur van het pensioensysteem dat door een verdelingsvraagstuk (het geld van verschillende generaties zit bij elkaar) en beloofde zekerheden telkens via de dekkingsgraad beoordeeld moet worden op solvabiliteit. Dit geeft een kortetermijnbias die meer productieve langetermijninvesteringen belemmert. In de kern is het pensioen dat uiteindelijk beschikbaar is afhankelijk van de verdiencapaciteit in de toekomst. Het pensioenvermogen moet dus met een lange horizon belegd kunnen worden, zodat het bijdraagt aan de duurzame groei van de economie. Nederland heeft trekken van een renteniersnatie door de hoge opgebouwde vermogens onder ouderen en de aanzienlijke afgedwongen pensioenbesparingen.
Een productievere inzet van vermogen verdient aandacht.
Onvoldoende is onderkend dat het verleggen van verantwoordelijkheden naar individuen (‘de participatiesamenleving’) en het via verzelfstandiging beleggen van publieke diensten bij semipublieke instellingen tot onverantwoorde risico’s kunnen leiden. Financiële instellingen plaatsen zich in de ruimte die ontstaat tussen de schakels in het verzelfstandigde of geïndividualiseerde veld. De prikkels bij financiële instellingen stroken niet per definitie met de belangen van de te bedienen individuen of de verzelfstandigde instellingen. Bovendien zijn de financieringsmogelijkheden verleidelijk voor individuen en de instellingen. Zo bood de enorme leencapaciteit woningcorporaties de gelegenheid voor megalomane projecten en waren individuen gevoelig voor de (gesuggereerde) rijkdom die via beleggingshypotheken mogelijk zou worden.
De onderhandelingspositie van afnemers van financiële diensten ten opzichte van de verkopende partij moet worden versterkt. De huidige stappen naar een betere onafhankelijke informatieverstrekking en advisering zijn toe te juichen, maar hebben een beperkte effectiviteit. In lijn met de aanbevelingen van de Commissie-Wijffels acht de WRR het belangrijk instellingen voor te schrijven transparante standaardversies van complexe (veelal langlopende) producten aan te bieden. Een dergelijke standaardisatie werkt ordenend en dient de belangen van de consument. Daarnaast dient de empowerment (countervailing power) aan de vraagkant verder te worden versterkt. Gedacht kan worden aan het faciliteren van de krachtenbundeling van consumenten bijvoorbeeld door het stimuleren van collectieve inkoop (zie de rol van consumentenorganisaties bij de inkoop van energie). Ook zijn klanten gebaat bij effectieve maatschappelijke ‘waakhonden’ die opkomen voor hun belangen.
De professionalisering die mogelijk is met verzelfstandiging kan een groot goed zijn, maar vereist randvoorwaarden en een beperking van het speelveld. Zonder overzichtelijk speelveld en randvoorwaarden kan het niet verrassend zijn dat ontsporingen plaatsvinden. De reflex van de overheid is om de oplossing te zoeken in betere governance (zowel extern toezicht als intern toezicht via de Raad van Toezicht/ Raad van commissarissen). Hoe gewenst ook, zonder juiste randvoorwaarden en afbakening van het speelveld schiet dit toezicht tekort. Ervaringen in de woningcorporatiesector hebben inmiddels geleid tot een afbakening van het speelveld aldaar. Dit neemt niet weg dat een versterking van de interne governance gewenst is, en dat meer gestuurd moet worden op risico-inschattingen in combinatie met meerjarenbegrotingen en het onderkennen van scenario’s. Dit meer toekomstgericht opereren behoeft in het bijzonder aandacht.
Een belangrijk hiaat blijft dat de verzelfstandigde organisaties in bijvoorbeeld het hoger onderwijs en de zorg geacht worden zelf incidentele grote investeringen (denk aan huisvesting) te ondernemen en realiseren. De combinatie van het incidentele karakter en de complexiteit van dergelijke beslissingen – met de grote risico’s van dien–vraagt om problemen. De instelling is overgeleverd aan financiële partijen en projectontwikkelaars en kan zelf onvoldoende tegenwicht bieden. De primaire taak en expertise van management en Raad van Toezicht zijn immers gericht op het voorzien in de publieke taakvervulling, zoals het verzorgen van goed onderwijs in het geval van een onderwijsinstelling. Dat verhoudt zich niet met grote vastgoed- en andere investeringsprojecten. Wat ook speelt, is dat zodra zaken mis dreigen te gaan, de publieke taak snel onder druk komt te staan (al is het maar omdat management en toezicht door de problemen van ‘het project’ in beslag worden genomen). En zodra het is misgegaan en de continuïteit van de instelling in gevaar is, is het zeer wel mogelijk dat de overheid reddend moet optreden.
De WRR raadt aan de waarborgen voor incidenteel grote investeringen in het semioverheidsveld te versterken. Gedacht zou kunnen worden aan het organiseren van een verplichte externe toetsing van investeringen en contracten. Daarnaast kan het scherper afbakenen van het speelterrein van instellingen wenselijk zijn. Ook dit kan bijdragen aan het effectiever en behapbaarder maken van het interne toezicht.
De overheid moet onderkennen dat er fundamentele onvoorspelbaarheden zijn in de financiële sector. Samen met de nauwe verwevenheden tussen de financiële sector en de samenleving creëert dit een ingewikkeld speelveld. Het onderkennen van deze complexiteit moet een belangrijk uitgangspunt zijn van het overheidsbeleid. Alleen dan is er voldoende scherpte en kritisch vermogen om daadwerkelijk in te spelen op de uitdagingen die de financiële sector meebrengt en om te anticiperen op onzekerheden. Het huidige vertrouwen in de grote hoeveelheid gedetailleerde regels is tegen deze achtergrond niet gerechtvaardigd. Nog sterker sturen op de robuustheid van de sector moet daarom centraal staan.
Banken en verzekeraars zullen veel meer zelf moeten uitstralen dat buffers van groot belang zijn. Ook zullen zij bereid moeten zijn mee te denken over hoe activiteiten van groot maatschappelijk belang (‘essentiële functies’) kunnen worden veiliggesteld. Als dat goed is geregeld, is grotere vrijheid in andere activiteiten mogelijk. Zonder eigen verhaal en zonder eigen openingen te creëren dreigen met name banken te worden veroordeeld tot het opereren in een volstrekt dichtgetimmerd ‘reservaat’ zonder speelruimte, en dat in een bedrijfstak die mede door nieuwe concurrenten (fintech etc.) aan grote veranderingen onderhevig is.
Systeemrisico’s van financiële instellingen ontstaan door een combinatie van excessieve kredietgroei, verwevenheid binnen het financieel systeem en met de samenleving, en kuddegedrag. Een belangrijke bron voor systeemrisico’s is dat vele instellingen tegelijk op eenzelfde manier reageren op prikkels en dezelfde strategie volgen, waardoor schokken zelfversterkend worden. Bankregulering kan dit in de hand werken, bijvoorbeeld omdat deze kan leiden tot een grotere uniformiteit in risicomanagementbenaderingen, en dus tot meer uniform handelen. Ook de fixatie op financiële markten lokt automatismen en kuddegedrag uit bij financiële spelers. Zo is de manier waarop kredietbeoordelaars naar risico’s kijken vaak richtinggevend voor het beleid van financiële instellingen.
De consequentie is dat de financiële sector sterk procyclisch is. In goede tijden worden (onverantwoorde) risico’s opgebouwd, onder meer door excessieve kredietverlening. Zogenoemd macroprudentieel beleid kan helpen met bijvoorbeeld anticyclische kapitaalbuffers. De hoogte van die buffers is afhankelijk van de opbouw van extra buffers in voorspoedige tijden. De uitwerking loopt via risicoinschattingen die juist in die gunstige tijden vaak te optimistisch zijn. Het is moeilijk heel optimistisch te zijn over de effectiviteit van dit beleid: veiligheidsmarges zijn nodig, en dit verhoudt zich slecht met de fine-tuning van kapitaalbuffers waartoe men zich heeft overgegeven.
Restricties aan de hoogte van leningen (maximale loan to value (ltv) en loan to income (lti)-ratio’s) vormen een ander belangrijk macroprudentieel instrument tegen financiële zeepbellen en andere onevenwichtigheden. De Nederlandse ltvratio’s zijn nog altijd erg hoog (fsb 2014). Grote politieke gevoeligheden en verwevenheden met andere beleidsdossiers (bijvoorbeeld het huizenbeleid) moeten hierbij worden onderkend.
Het primaire instrument voor robuustheid is eigen vermogen. Financiële spelers dienen hogere buffers te hebben om schokken op te kunnen vangen. Dit vereist het verhogen van het ongewogen eigen vermogen van banken. Dit is niet alleen nodig om tegen een stootje te kunnen, maar ook om minder afhankelijk te zijn van detaillistische regelgeving. De WRR acht een hoger eigen vermogen dan de huidige (ongewogen) 4% ratio noodzakelijk en wenselijk. Nederlandse banken worden hierdoor versterkt. Geenszins kunnen en mogen zorgen over de internationale concurrentiepositie van Nederlandse banken als contraargument dienen. Een betere kapitalisatie geeft juist kracht aan het bankwezen, en is in het belang van de samenleving.
Daarnaast is ook een geheel andere kijk nodig op buffers. Die moeten niet gezien worden als kostenpost, maar als een vorm van risicodragend vermogen die – net als in andere bedrijfstakken – het mogelijk maakt om in te spelen op de behoeften van de samenleving, en ook op de vele onzekerheden (waaronder fintech) waaraan financiële instellingen onderhevig zijn. De wetgever kan hier aan bijdrage door de nadelige fiscale behandeling van eigen vermogen (t.o.v. vreemd vermogen) teniet te doen.
Sinds de crisis zijn verschillende voorstellen gepresenteerd om ‘omheiningen’ (ring fences) binnen financiële instellingen te introduceren: het idee is om de verschillende onderdelen van een financieel conglomeraat zodanig van elkaar af te scheiden, dat problemen van het ene bedrijfsonderdeel zich niet (direct) vertalen naar andere bedrijfsonderdelen. Het gaat er dan om de meer ‘publieke activiteiten’ zoals mkb-kredietverlening en het betalingsverkeer veilig te stellen en zoveel mogelijk los te koppelen van de grote dynamiek van financiële markten. Ringfences kunnen gezien worden als brandgangen binnen een financiële instelling. Aan brandgangen kan ook worden gedacht tussen financiële spelers. Dan gaat het beperken van dominoeffecten en kuddegedrag. Juist de eenvoud van maatregelen zou de complexiteit van het systeem kunnen verminderen. Bovendien zou dat beleidsmakers meer mogelijkheden geven om het functioneren van het systeem beter te kunnen beheersen. De WRR acht het belangrijk hier nader naar te kijken. Voor financiële instellingen zou een dergelijke loskoppeling duidelijk kunnen maken welk deel van hun activiteiten in het ‘reservaat’ ligt (het ‘publieke’ deel) en waar ze juist meer speelruimte krijgen. Ook hier geldt dat financiële instellingen er zelf belang bij kunnen hebben tot een soort segmentering te komen. Zoals het nu is geregeld, zien banken al hun activiteiten beperkt door rigide regelgeving en toezicht.
Diversiteit is van groot belang voor het indammen van systeemrisico’s. Onderkend moet worden dat de topzware structuur van de Nederlandse financiële sector en de grote afhankelijkheid van een klein aantal banken systeemrisico’s vergroot. De politiek moet veel sterker inzetten op diversiteit en variëteit in de financiële sector. Nadrukkelijk gaat het hier niet om diversiteit binnen financiële instellingen, maar tussen financiële instellingen en financieringsbronnen. Dit geldt vooral voor het Nederlandse bankwezen.
Toetredingsbarrières voor nieuwe spelers zijn hoog. Gevestigde systeembanken hebben door impliciete overheidsgaranties concurrentievoordelen. Daarnaast zijn kleine en grote banken aan grofweg dezelfde regels onderhevig, wat in het nadeel is voor nieuwe toetreders. Regelgeving en toezichtspraktijken die bijdragen aan uniformiteit moeten kritisch worden bekeken en waar mogelijk worden herzien.
De problematiek van diversiteit beperkt zich echter niet tot toetredingsbarrières binnen het bankwezen. Juist omdat banken in de Nederlandse sector zo’n dominante rol spelen, moeten alternatieve financieringskanalen worden gestimuleerd. Institutionele beleggers kunnen een veel belangrijkere rol spelen, en ook directe financiering uit de markt zou een belangrijkere rol moeten gaan spelen.
Een beleidsstrategie gericht op het herstellen van de balans tussen de samenleving en de financiële sector vergt aandacht voor sociaaleconomisch beleid. Het is van belang dat daarbij wordt gestreefd naar samenhang in het gevoerde beleid. Een voorbeeld is macroprudentieel beleid dat loan-to-value-eisen stelt aan hypotheekleningen, waarmee getracht wordt onevenwichtigheden in het financieel systeem te mitigeren. Dit beïnvloedt de woningmarkt en vereist afstemming met beleid op het gebied van de huurmarkt (minder toegankelijke koopmarkt vereist huurwoningen), het pensioenstelsel (verplichte afdracht van een significant deel van de besparingen) en het belastingsysteem (hypotheekrenteaftrek stimuleert het maken van schulden).
Daarnaast moet worden gestreefd naar beleidsconsistentie door de tijd heen. Uit onderzoek blijkt dat beleid zelf een sterk procyclisch karakter heeft: regels worden vaak afgezwakt tijdens periodes van euforie (waardoor bijvoorbeeld zeepbellen ontstaan), dus precies op het moment dat het beleid eigenlijk aangescherpt moet worden. Dit probleem kan in enige mate worden ondervangen door anticyclische automatismen in het beleidsproces te bouwen. Voor de financiële sector zou het kunnen helpen de publieke belangen duidelijker te markeren, langere periodes van beleidsevaluatie te hanteren en via periodieke betrokkenheid van het parlement een meer geïnformeerde en minder opportunistische betrokkenheid af te dwingen.
Zelfs bij maatregelen die evident op de lange termijn brede positieve effecten zullen hebben, moet er aandacht zijn voor herverdelingsvraagstukken op de korte termijn. Dat vergt politieke deliberatie, afwegingen en het maken van moeilijke keuzes. Om dit politieke proces te ondersteunen kan worden ingezet op een periodieke en via hoorzittingen georganiseerde betrokkenheid van politieke en maatschappelijke actoren. Het organiseren en activeren van een ‘intelligence’ gericht op de wisselwerking tussen beleidsterreinen zou hierbij een belangrijke stap zijn. Rijkskennisinstellingen zoals het CPB en het CBS zouden kunnen bijdragen aan een betere en meer gestructureerde informatievoorziening. Om blijvende politieke aandacht voor financiële kwesties te organiseren kan gedacht worden aan een jaarlijks debat in de Tweede Kamer over de ‘staat van het financiële systeem’ en maatschappelijke financiële weerbaarheid. Dit zou een goede manier kunnen zijn om ook in tijden waarin financiële kwesties minder urgent lijken, toch politieke betrokkenheid te organiseren.
Omdat de kern van de economische bijdrage van de financiële sector schuilt in het ondersteunen van de economie en de samenleving, dienen juist bij het financieel beleid de publieke belangen centraal te staan. Veel van dit beleid komt op bovennationaal niveau tot stand, wat de opdracht ingewikkelder maakt. Gegeven de verschillen tussen landen wat de rol en aard van de financiële sector betreft, betekent dit dat er bij de implementatie van internationale regels enige invloed uitgaat van de (lokale) context waarin ze moeten worden toegepast. Er is dus enige nationale speelruimte. Uiteraard moet hierbij centraal staan dat gestuurd wordt vanuit de publieke belangen en niet de sectorale belangen.
Ook voor de internationale agenda van Nederlandse beleidsmakers is een actieve. Nederlandse rol nodig. Grote onzekerheden omtrent het internationale financiële bestel maken het van belang dat Nederland een vinger aan de pols heeft. Bijzondere aandacht moet hierbij besteed worden aan de openheid en pluriformiteit van internationale beleidsfora. Vooral op Europees niveau is het beleid sterk verkokerd. Het wordt in tal van verschillende fora ontwikkeld, waardoor het voor iedereen behalve de spelers met de meeste resources welhaast onmogelijk is om invloed uit te oefenen op de algemene beleidsrichting.
De WRR waarschuwt ervoor niet toe te geven aan de verleiding om na zeven jaar financiële hervormingen te concluderen dat we de belangrijkste problemen wel hebben opgelost en we kunnen overgaan tot de orde van de dag. Niet alleen is financiële instabiliteit een blijvend probleem, ook is nog steeds sprake van een financiële dominantie in de samenleving en een daarmee samenhangende kortzichtigheid. De sector en de samenleving staan in een gespannen relatie met elkaar. Om dit tegen te gaan is ambitieus beleid gericht op zowel de sector als de samenleving nodig. Juist als op beide terreinen stappen worden gezet, kan de financiële dienstverlening een veel productievere rol spelen.
Verminder de blootstelling aan financiële dynamiek
Versterk de onderhandelingspositie van burgers en bedrijven
Versterk de weerbaarheid van semipublieke instellingen
Nieuwe kijk op de financiële sector gevraagd
Versterk de robuustheid van de financiële sector
Streef naar meer diversiteit in de financiële sector
Voorkom contraproductieve effecten van toezicht
Dit kan bijvoorbeeld spelen bij de beoordeling van risicomodellen van banken door de toezichthouder.
Streef naar een integrale benadering van beleid
Organiseer periodieke politieke betrokkenheid
Benut ruimte voor nationale koers
Beleidsmatige en politieke omgang met complexiteit en dynamiek