Civis Mundi Digitaal #44
Links in het defensief
Dat links nu heeft afgedaan, dat het het ultieme scheldwoord is en dat het voor vrijwel alles wat niet deugt verantwoordelijk gesteld kan worden zoals een linkse denker als Rob Hartmans beweert[1], gaat alleen op voor eenzijdig rechts gezinde lieden. Wie een middenpositie inneemt denkt hierover uiteraard genuanceerder. Maar wel is er een einde gekomen aan de culturele dominantie van de linkse babyboomersgeneratie, die zij via haar bekende mars door instituties als media, onderwijs en andere bolwerken van culturele beïnvloeding in de loop der jaren verworven had. En wel krijgt links nu met dezelfde ongenuanceerde reactie te maken als die waarmee het, toen het zelf de toon zette, afrekende met al wat het als rechtse posities benoemde en bestreed.
Een actieve deelnemer aan de linkse manipulatie van de publieke opinie sinds de jaren ’70 was onder meer de journalist Anil Ramdas. In een interview met hem in NRC Handelsblad[2] treurt hij over de teloorgang van de linkse dominantie in het publieke debat en over het feit dat hij als linkse actievoerder er niet langer toe doet. De verkiezingsoverwinning van Wilders en zijn partij ervaart hij als een persoonlijke nederlaag. Hij ziet daarin een overwinning van de blanke onderklasse.
Solidariteit met de zwakkeren, dus met mensen die het moeilijk hebben, is de gebruikelijke reactie op de vraag wat links is. Een gerenommeerde politieke filosoof als M. Walzer die in de VS wel als het “linkse geweten” geldt, kwam ook niet verder, toen hem gevraagd werd zijn linkse gezindheid te markeren.[3] Maar hoe typisch links is dat nog in deze tijd? Dat dergelijke mensen geholpen moeten worden, maakt nu deel uit van de heersende liberale beschavingstraditie, waarvan sinds lang ook sociale, economische en culturele grondrechten deel uitmaken. Maar hoe dat het meest doeltreffend gebeuren kan, blijft inzet van politieke controverse.
Links alleen geloofwaardig in de oppositie
Links is een houding, die eigenlijk alleen geloofwaardig over komt als men geen deel uitmaakt van de macht. Zodra dat wel het geval is, raakt links na verloop van tijd steeds meer verweven met het politieke en maatschappelijke establishment en krijgt het onwillekeurig conservatieve trekken.[4] “ Die Teilnahme an der Macht macht stets konservativ”, zoals de Duitse socioloog R. Michels opmerkt.[5] Veranderingsgezindheid beperkt zich dantot niet veel meer dan een dynamisch-conservatieve opstelling in de zin van Edmund Burke: preserve by changing; de bestaande orde in stand houden door die orde op tijd aan te passen als dat nodig blijkt. Dat nu is wat met de sociaal-democratie is gebeurd.
Links en progressief zijn ook niet langer identiek evenmin als rechts en conservatief. Als sociaal linkse partijen zich inzetten voor behoud van sociale verworvenheden, wat op zichzelf begrijpelijk is, worden zij wel conservatief in formele zin. Dat is ook het geval als zij in het kader van de Europese integratie zoveel mogelijk willen vasthouden aan nationale soevereiniteit als historische verworvenheid. De boel bij elkaar houden als politieke opdracht wordt nu gerekend tot een progressieve politiek.[6] Maar maakt dat oorspronkelijk niet deel uit van conservatief gedachtengoed evenals trouwens het streven naar natuurbehoud dat nu eveneens een progressieve klank gekregen heeft?
Na een politieke en sociale revolutie nu opnieuw een technologische revolutie als tijdbepalend
Als we de ontwikkeling van de moderniteit sinds de Verlichting en de liberale revolutie van de 18e eeuw overzien, kunnen we een drietal grote revoluties onderscheiden: in de lange 19e eeuw (1789-1989) een grote politieke revolutie met het liberalisme als inspiratiebron, en de ontwikkeling van democratie en rechtsstaat, met daarbij behorende politieke en liberale grondrechten als resultaat; in de korte 20e eeuw (1914-1989) meen sociale revolutie met het marxistisch gefundeerd socialisme als inspiratiebron en de opkomst van de Sovjetunie als radicaal links alternatief, de ontwikkeling van de verzorgingsstaat als meer gematigd alternatief, en sociale, economische en culturele grondrechten als grondwettelijke bevestiging; en in de 21e eeuw (1989-heden) een postideologische ontwikkelingsfase met een nieuwe technologische revolutie en het WTE-complex (de verwevenheid van wetenschap, technologie en economie) als nieuwe drijfkracht.
Was in het ideologische tijdperk van de moderniteit (1789-1989) derhalve het idee van eerst een politieke (liberalisme) en daarna een sociale revolutie (marxisme) toonaangevend in het streven naar vooruitgang, in de huidige postideologische context raakt het denken in revolutionaire termen juist sterk betrokken op technologische ontwikkelingen die in razendsnel tempo het persoonlijke en maatschappelijke leven doordringen. Eerder maakte ik al gewag van de verrassend nieuwe ontwikkelingsperspectieven die de moderne biotechnologie opent.[7] Daarnaast doordringt de zogenaamde intieme technologie steeds meer alle aspecten van ons leven.[8] De digitale revolutie, met haar vergaande digitalisering van informatie- en communicatieprocessen en daarmee gepaard gaande overgang van de oude geletterde naar een digitale cultuur, is de meest zichtbare expressie van die technologische revolutie en kleurt ook mede zowel het gezicht van deze nieuwe ontwikkelingsfase als van de daarin opgroeiende nieuwe generatie, de zogenaamde digital natives wier intellectuele ontwikkeling (informatieverwerking) zich steeds meer online voltrekt, zoals ook hun vrijetijdsbesteding (vooral gamen) en hun sociale ontplooiing (sociale media).
Machtsverschuiving naar economische en technologische elites
In de machtsverhoudingen tussen de verschillende elites zet zich in deze postideologische ontwikkelingsfase geruisloos een verschuiving door van politieke en intellectuele naar economische en technologische elites. Dwars tegen de deconstruerende cultuurkritiek van postmoderne intellectuelen in dragen die elites op hun beurt met veel elan het moderne vooruitgangsgeloof uit met wetenschappelijk onderzoek en daarop aansluitende technologische innovatie en mondiaal opererende ondernemingszin als basis. In hun beheersingsdrang varen zij daarbij eendrachtig op het kompas van de instrumentele rede, en versterken zij daarmee nog meer het moderne denken in kwantitatieve termen, met een explosie van kwantitatief onderzoek als resultaat. In lijn hiermee worden mensen en instellingen ook meer dan voorheen gerangschikt naar prestatie en invloed. In Silicon Valley, met zijn uitvinders, programmeurs, ingenieurs en durfkapitalisten, vinden we de meest saillante expressie van die ontwikkeling.
Dat het begrip kennis onder invloed van die verschuiving toegespitst wordt op nuttig te achten informatie en in die geest kenniseconomie en kennisindustrie hoge ogen gooien, is een logisch effect daarvan, evenals de omslag van universiteiten. Die veranderen namelijk van kweekplaats van een creatieve en kritisch denkende intelligentsia in utilitaire instellingen die zich erop toeleggen hun onderwijs en onderzoek zo goed mogelijk af te stemmen op de behoeften van de samenleving, in het bijzonder van de markt.[9] Die marktgerichtheid werkt trouwens door in het hele onderwijsstelsel. In de continue economische en technologische wedijver wordt originaliteit een beslissende factor in het streven naar succes. Het meest gewaardeerde werk wordt in de naaste toekomst ook verwacht in de zogenaamde stem-vakken (science, technology, engineering and mathematics).
[1] Zie R. Hartmans, Lang leve de linkse kerk, 2010, p 38 e.v.
[2] Zie voor dat interview Ik wou dat we nog gevaarlijk waren, NRC Handelsblad 29 juli 2011
[3] Zie het interview met hem in Vrij Nederland van 5 april 2008
[4] In die zin ook G. van Benthem van den Bergh, De staat van geweld, 1980,p. 106
[5] Namelijk in zijn bekende werk Zur soziologie des Parteiwesens, 1911
[6] Zie o.a. D. Wolfson, Na de dreun: het vervolg, Socialisme en Democratie, 9, 2002, p 41
[7] Zie nader J. de Mul, Kunstmatig van nature. Onderweg naar Homo sapiens 3.0, 2014.
[8] Zie nader Intieme technologie, Rathenau Instituut, 2014.
[9] Zie o.a. Universiteit: alma mater of concurrerende partij op de kennismarkt? Civis Mundi, 4, 1999.