Op zoek naar onze identiteit

Civis Mundi Digitaal #47

door Piet Ransijn

Met onze identiteit bedoel ik de Nederlandse identiteit, in het bijzonder die van mijzelf. Dit artikel gaat vooral over het laatste. Er is veel ’gedoe’ over de Nederlandse identiteit. Wat houdt deze in? Maxima is daar niet achter gekomen bij al haar bezoeken overal in het land. Ik ben een Nederlander met vrienden en bekenden in alle provincies. Maar wat onze Nederlandse identiteit is, laat zich niet zo gemakkelijk omschrijven, zoals Maxima al zei. Toch denk ik dat er wel zoiets als een Nederlandse identiteit bestaat, een eigen volkskarakter met lokale variaties. We kunnen ons identificeren met uiteenlopende groepen, ook met Nederland. De Nederlandse identiteit is dan de identificatie met het Nederlanderschap en onze natie heeft een bepaald karakter met kenmerkende eigenschappen, die ook voor mij gelden. Maar ik identificeer mij daar niet helemaal mee.

Onder de titel Identificatie met Nederland heeft de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid in  2007 een omstreden en door Ruud Koopmans, hoogleraar sociologie aan de VU, te weinig wetenschappelijk bevonden rapport gepubliceerd, waarbij Maxima haar geruchtmakende toespraak hield (NRC 26 sept 2007). Maar daarover ga ik het hier niet hebben. Ik heb nu even genoeg aan mijn eigen Nederlandse identiteit om mee te beginnen, die bij mij en vele Nederlanders met mij wel degelijk bestaat in allerlei lokale varianten, maar moeilijk precies is af te bakenen met taal, cultuur, religie, normen en waarden, gebruiken en gewoonten enzovoort.

 

(Onder)zoeken van onze identiteit

Het zoeken naar onze identiteit betreft eigenlijk mijn eigen identiteit. Heb ik deze gevonden? Het is mij duidelijker geworden en houdt meer in dan Nederlanderschap, zoals ik zal toelichten. Je kunt je identiteit (onder)zoeken door bewustwording en zelfonderzoek, zoals meditatie, sociale, politieke en spirituele bewustwording. Zo kom je erachter waarmee je je identificeert en wat je identiteit bepaalt. Identiteit blijkt geen monolitisch, eenvormig vast gegeven, maar een samengesteld geheel, dat kan veranderen en bestaat uit diverse (deel)identiteiten en identificaties.

De vraag rijst: wie of wat ben je nu werkelijk? Wat is je wezenlijke identiteit? Je kunt ook vragen: wie of wat identificeert zich met wie of wat? Met welke personen en groeperingen? Daar gaan we in volgende paragrafen op in.

Veel mensen identificeren zich sterk met een bepaalde (deel)identiteit en ontlenen daaraan hun identiteit. Bijv. supporters van Feijenoord of en andere club. Onlangs kwamen er twee Jehova-getuigen langs. Ze boden vriendelijk hun tijdschrift aan. Bij sommige clubs of groeperingen gaat de identificatie er minder vriendelijk aan toe en gepaard met geweld. Bijv. bij fanatieke fundamentalisten en voetbalhooligans. Daarom is inzicht in identiteit(svorming) van groot belang, naast zelfinzicht en zelfontplooiing als intrinsieke waarde.

 

Biografie en sociologische visie

Sociologie wordt met biografie gerelateerd door sociologen als Wright Mills in The Sociological Imagination, Sorokin in Sorokin in Review: ’Sociology of my Mental Life’ en Peter Berger, Sociologie: Een biografische opzet. In Masters of Sociological Thought relateert Lewis Coser hun sociologie aan hun biografie. Dergelijke studies laten zien hoe onze visie en onze identiteit verweven is met onze biografische achtergrond.

De sociologische visie brengt volgens Wright Mills biografie, sociologie en geschiedenis met elkaar in verband. Het is ”het vermogen om ons van het ene perspectief naar het andere te verplaatsen, bijv. van het politieke naar het psychologische en het religieuze... En daardoor de samenhang te begrijpen van wat zich in de wereld afspeelt met wat in onszelf gebeurt…”

 

Mijn identiteit

Als voorbeeld ga ik in op mijn eigen identiteit als een autobiografische case study naar identiteitsvorming in mijn eerste 20 levensjaren, waarin een basis wordt gelegd. Wat ik meemaakte kan herkenbaar zijn voor anderen en kan meer algemeen gelden voor onze identiteit. Mijn identiteit ontwikkelde zich van een lokaal naar provinciaal, nationaal, Europees, mondiaal en universeel met behoud van al deze niveaus. Opvoeding en socialisatie, (zelf)studie en meditatie zijn daarbij identiteitsbepalend.

Ik ben geboren op een boerderij in de gemeente Ilpendam, waar mijn familie woonde. Wij woonden dichterbij Purmerend. Mijn geboorteplek is nu geannexeerd door de gemeente Purmerend. Mijn identiteit begon onduidelijk en een beetje dubbel of meervoudig. We waren Ilpendammer, maar gingen naar school in Purmerend, evenals kinderen uit de Beemster en de Wormer. In de klas was ik de enige Ilpendammer. En ben een eenling gebleven, die behoorde bij diverse groeperingen, die overal en nergens bij hoorde.

Ons gezin ging naar de RK kerk in Ilpendam en Purmerend, waar we op een katholieke school zaten. Er werd ons voortdurend voorgehouden, er haast ingehamerd, dat we katholiek waren. Dat betekent algemeen. De Katholieke Kerk heeft iets algemeens als wereldkerk. Dus als katholiek ben je een beetje een wereldburger maar niet heus Dat bleek ook uit de correspondentie van mijn Oma met haar broers die priesters en missionaris waren in Amsterdam, Brussel en Afrika.

Het wereldburgerschap als katholiek geldt maar in een beperkte zin omdat Rooms Katholicisme zich ook exclusief onderscheidt van protestantisme en andere religies. Te beperkt vond ik al gauw. In overwegend katholieke gebieden Noord-Holland wonen protestanten, atheïsten, socialisten en communisten. Ook in een kleine gemeente als Ilpendam. Het was een verzuilde, multireligieuze of multiculturele gemeenschap.

 

De Katholieke religie is geen wereldcultuur en niet wereldomvattend

 

Verdraagzaamheid

De RK religie werd in de kerk en ook op school als het ’ware geloof’ gepresenteerd. Maar met ’andersdenkenden’ gingen we op voet van gelijkheid verdraagzaam om . Hoewel zij niet het ’ware geloof’ hadden, waren wij niet echt beter dan zij. Anderen waren ook goed, al hadden zij een andere godsdienst of levensovertuiging. Zo begreep ik mijn ouders. De communistische bakker en de katholieke kruidenier die bij de boeren langs gingen werden hetzelfde bejegend.

Protestanten en andersdenkenden konden ook in de hemel komen, als het ’goede mensen’ waren. Mijn moeder leek met een dergelijke visie af te wijken van de RK leer, die zegt dat je gedoopt moet zijn om in de hemel te komen, zo begreep ik later. De tolerante, vrijzinnige en ruimdenkende mentaliteit van mijn ouders was richtinggevend. Vooral in een groot gezin, een samenleving in het klein, is het belangrijk elkaar te kunnen verdragen. Tolerantie lijkt me een belangrijk kenmerk van ons volkskarakter, dat in de loop der eeuwen is gevormd in een multireligieuze samenleving met vreedzame coëxistentie van katholieken en protestanten, later ook socialisten, atheïsten, humanisten, enzovoort, zoals ik dat zelf heb ervaren.

 

Later werd mijn christelijke visie sterk beïnvloed door andere, vooral oosterse religies. Het Rijks Gods dat centraal staat in de blijde boodschap van Jezus, ging ik zien als een meer verlichte bewustzijnstoestand. Dus een geestelijk rijk in ons, niet zozeer een hemelrijk na de dood of wat dan ook. Dit zei ik later tegen de pastoor. Hij kwam een keer tanken bij de benzinepomp van mijn oom waar ik pompbediende was. Ik vroeg hem toen wat Jezus bedoelt met het Rijk Gods. Hij had daar geen duidelijk antwoord op. Mijn katholieke identiteit heb ik daarna verruimd tot een vrijzinnig christelijke en een meer universele spirituele identiteit, zonder het katholicisme, het christendom en mijn christelijke identiteit op te geven. Deze werd als het ware opgenomen in een groter geheel.

 

Ilpendam, RK Kerk aan het Oude Kanaal (oude loop van het N-H kanaal), waar mijn oom aan woonde

 

Vriendschap overstijgt cultuurverschillen

In de 4e klas kwam er in de klas een nieuwe jongen uit Indonesië. In de 2e klas hadden we al een Indonesische meester, die Pinda werd genoemd. Mijn ouders en ik gingen daar niet in mee. Hij was een goede maar strenge meester. Zijn zoon zat bij ons in de klas. Ik zocht contact met de nieuwe jongen uit Indonesië en vond dat interessant. Hij werd mijn eerste echte vriend. Later kreeg ik van een Indonesische antropoloog college over de syncretistische Indonesische cultuur met animistische, hindoeïstische, boeddhistische en islamitische invloeden, waarvan de laatste daar nu domineren. Opmerkelijk was dat deze vriend een meervoudige identiteit had: Nederlands, katholiek en Indonesisch en naast Indonesische ook Nederlandse voorouders had.

Daarnaast was ik bevriend met een atheïstische buurjongen, die sympathiseerde met het communisme. Dat was verwerpelijk vanuit mijn RK achtergrond. Deze vriendschappen maakten mij duidelijk hoe vriendschap culturele en levensbeschouwelijke verschillen overstijgt en stimuleerden mijn interesse in andere culturen en levensvisies. Later raakte ik bevriend met Amsterdammers, die een ietwat andere grote stadscultuur hebben dan plattelanders, en kreeg ik meer vrienden uit andere landen, met name de VS en India, waar ik ben gepromoveerd. Zo ontwikkelde mijn identiteit zich van lokaal naar mondiaal.

 

Regionale identiteiten

 

Onder ’stadsmensen’ op de RK HBS het Waterlant College

Na de lagere school ging ik naar de RK HBS te Amsterdam-Noord, het Waterlant College met  leerlingen uit heel Waterland en Amsterdam-Noord. De Volendammers met hun bijna onverstaanbare dialect vormden het duidelijkst een eigen groep, die harmonisch samenging met de Amsterdammers, Purmerenders, Edammers, Landsmeerders enzovoort. Weer was ik de enige Ilpendammer en ook de enige boerenzoon in de klas. Op school in Purmerend kwam bijna de helft van het platteland. Daar viel het verschil tussen de plattelandscultuur van de boeren en de stadscultuur van ’stadsmensen’ en hun identiteitsverschillen minder op. Ook niet omdat de grote veemarkt te Purmerend sterk een stempel drukt op deze stad.

In Amsterdam gaf mijn boerenachtergrond een duidelijker onderscheid. Ze noemden mij soms boer. Dat was voor mij geen scheldwoord. Veeleer was ik trots op mijn afkomst en het feit dat wij een boerderij hadden. Tegen ’stadsmensen’ keek ik niet op. Het cultuurverschil tussen stad en platteland is in een stad als Purmerend meer fluïde dan in Amsterdam. Amsterdammers werden vaak gezien als een ietwat ander slag volk. Ze waren bijv. ’radder van tong’ en losser in de omgangsvormen. Verder leken ze veel op Purmerenders. Dat bleek bij de vele vissers die kwamen vissen aan de kanaaldijk van het Noord-Hollands kanaal waar ik woonde. Buurman Koeman, de opa van de voetballers Ronald en Erwin Koeman, die naat ons woonde, kwam uit Purmerend maar was een Amsterdammer. We raakten bevriend met Amsterdammers die in de zomer elke week tegenover ons kwamen vissen.

 

Amsterdam zou van alle wereldsteden de meeste nationaliteiten hebben onder zijn inwoners

 

Op de HBS in Amsterdam-Noord (1961-66) raakte ik bevriend met ’stadsmensen’. De stadscultuur en mentaliteit leerde ik beter kennen en waarderen. Ook Amsterdam als open en tolerante dynamische wereldstad. Elders in het land voel ik mij soms een halve Amsterdammer, hoewel ik geen Amsterdamse voorouders heb. Wel Volendammers en Kennemers en West-Friezen.

Amsterdammers onderscheiden zich zoals gezegd van andere Noord-Hollanders en Rotterdammers enz. Zelfs binnen een kleine gemeente als Ilpendam zijn er verschillen tussen de dorpjes of gehuchten Purmerland en Den Ilp, waar de tongval anders klinkt, meer als ’zangerig Zaans’. Deze observaties leren hoe subtiel de plaatselijke identiteit kan variëren.

Het TV Programma Boer zoekt vrouw spreekt mede aan door de ontmoeting of confrontatie van de mentaliteit en achtergrond van de boeren en die van ’stadsmensen’. Hoewel de verschillen variëren per persoon en per stad. Niet alle dames slagen er even goed in het cultuurverschil te overbruggen en te leren ’aanpakken’. Opmerkelijk is ook een bepaalde overeenstemming tussen boeren muit verschillende regio’s, naast de verschillen.

 

Mijn woon- en werkomgeving, ook met zo’n tractor

 

Leerling heier tussen buitenlandse werknemers

In vakanties werkte ik bij boeren en tuinders in de omgeving. Toen ik 16 was ging ik in de vakantie als leerling heier bij mijn ooms werken. Zij waren onderaannemer bij een heibedrijf. In die tijd werd een grote gaspijp aangelegd vanuit Groningen naar Rotterdam en Den Haag, dwars door het drassige Groene Hart.

De aanleg was in handen van een Amerikaans bedrijf dat oliepijpen had aangelegd in het Midden-Oosten met grote zware draglines en Caterpillar rupstractoren, die in het drassige veen verzakten. Bij dit bedrijf werkten vele onderaannemers en buitenlanders van allerlei nationaliteiten: Amerikanen, Turken, Spanjaarden enzovoort. Voor het eerst van mijn leven maakte ik kennis met gastarbeiders, allochtonen en buitenlandse werknemers. Ik werkte daar als één van hen bij een onderaannemer en keek mijn ogen uit. Volgens mijn jongste oom, die nog geen vrouw had, ’pikten ze onze vrouwen in’.

 

Amerikaanse bazen

Lassers stonden in hoog aanzien, die grote gaspijpen van wel een meter doorsnee aan elkaar lasten. Dat was vakwerk van levensbelang, want er mocht geen gaatje in de pijp zitten waardoor dodelijk gas kon ontsnappen. Ik keek eens hoe een Turkse lasser zijn kunststukje verrichtte. Knap werk dat meer indruk op mij maakte dan de Amerikaanse bazen, die in tropenpakken met cowboyhoeden en laarzen voor opzichter speelden. Als jongste werknemer liep ik op klompen in een verstelde overal en ik had het gevoel dat ze mij/ons niet zagen, terwijl zij ook gastarbeiders waren. Was dit mijn projectie of hadden zij een andere identiteit en een ander zelfbeeld? Of gold het voor meer bazen dan voor Amerikanen, omdat ik daar als ’vrije boer’ en heier vaak ’geheid’ mee bots?

Als eigen baas hadden wij verder weinig met hen te maken. Mijn eerste indruk van Amerikanen en een Amerikaans bedrijf was niet geweldig. Later werd dat gecompenseerd door vele hartelijke Amerikaanse vrienden en kennissen en een Amerikaanse vriendin die mij bij haar ouders in de VS uitnodigde. Op een of andere manier voelde ik mij niet thuis in de VS en bij de Amerikaanse mentaliteit. Misschien omdat ik een andere identiteit heb?

Het Amerikaanse bedrijf maakte er modderpoelen met verzakte Caterpillars en draglines die moesten worden uitgegraven en door het heien van damwand binnen de perken werd gehouden. Later heb ik mij weleens afgevraagd of dit symbolisch is voor hoe de Amerikanen met zwaar materiaal en grof geschut in de wereld bezig zijn, met name in het Midden Oosten en in Vietnam waar toen de oorlog escaleerde (1965).

 

Filosofische bespiegelingen onder de heistelling

Bij het graven van een sleuf voor de gaspijp dwars door sloten moest damwand worden geheid om de drassige grond tegen te houden. Dat was werk voor een heibedrijf, dat was gespecialiseerd in het heien van stalen damwand – en soort stalen planken – die met een trilblok diepin de grond werden gedrild in plaats van een heiblok of een dieselblok. Ik bediende het trilblok. Het was vaak zwaar en gevaarlijk werk met dat loodzware stalen damwand.

Een keer reden we met een hijskraan met een lange zware stalen balk langs het busje waar Jimmy, zoals de zoon van onze aannemer één van de Amerikaanse bazen noemde, zat te schaften. De balk zwenkte naar alle kanten. Het was mijn taak hem stil te houden, maar daar was ik te licht voor met mijn 75 kg. De balk zwaaide naar het voorruit van het busje waar Jimmy zat te eten. Uit alle macht probeerde ik de stalen balk in bedwang te houden. Een paar centimeter voor het voorruit lukte dat net. Hij tikte er bijna tegenaan en had ook dwars door het ruit kunnen gaan tegen het hoofd van Jimmy, die stoïcijns bleef zitten. Dit was één van de gevaarlijkste dingen die ik daar heb meegemaakt, maar niet het enige.

Een collega heier noemde mij goedmoedig een ’dromer’. Een rake typering, niet bedoeld als oordeel. Onder de heistelling dacht ik vaak na en mijmerde ik over filosofische zaken, terwijl ik ook alert diende te blijven, want dat was van levensbelang. ’s Avonds noteerde ik mijn gedachten en bevindingen in een dagboek en las ik filosofische boeken. Artikelen en gedichten schreef ik nog niet. Mijn ooms mopperden wel eens omdat ik er niet helemaal bij leek te zijn. Twee tegen één. Maar de dromer stond zijn mannetje. De aannemer was tevreden over mijn de prestaties als 16-jarige jongen, die ook een harde werker kon zijn en meetelde als een volwassen heier, die het maximale prestatieloon kreeg. Als werkende student had ik echter niet de identiteit van een heier. Mijn identiteit was zich nog aan het vormen. Ik was zoekende.

 

2 werelden: UvA complex Oudemanhuispoort en op de fiets langs de N-H kanaaldijk

 

Van het boerenland naar de UvA: burger van twee werelden

Na de HBS ging ik in 1966 studeren aan de Universiteit van Amsterdam, in het hart van de stad. Ik ging er op een racefiets heen, later op de motor, en bleef thuis wonen op de boerderij. De stad vond ik te druk en ik voelde mij meer verbonden met mijn tien broers en zussen dan met de talloze studenten. Dagelijks overbrugde de afstand en de cultuurverschillen tussen het Ilpendamse boerenland en de Amsterdamse stadscultuur als burger van twee werelden die slechts 14 km uit elkaar lagen.

In de omgeving werkte ik op de boerderij, bij boeren en in een bakkerij te Purmerend. Onder meer als melkmonsternemer bij de plaatselijk fokvereniging te Purmerland onder ’melkerstijd’ vanaf half zes ’s morgens. Dat was een heel andere wereld dan het studentenleven eind de jaren ’60, toen overal studentenprotesten opkwamen. Ik nam deel aan beide werelden en hoorde overal en nergens bij. Deelname aan een studentenvereniging was onhandig als je op een boerderij bij Ilpendam woonde.

De eerste vier maanden begon ik met de studie psychologie maar volgde ook colleges filosofie, theologie, egyptologie en wat me nog meer interessant leek. Ik had vrienden en kennissen bij verschillende studierichtingen. Zwaaide om naar culturele antropologie en ging na de propedeuse door met sociologie. Je moet immers een hoofdrichting kiezen. Het duurde een tijdje voor ik mij sociologiestudent kon noemen en dat mijn (deel)identiteit werd.

 

Meditatie en transcendentie

In Ilpendam en Purmerend en bij verschillende studies en ook thuis en omgeving had ik vrienden en kennissen. Toch voelde ik mij nergens echt bij horen. Ik raakte bijv. bevriend met twee theologiestudenten met een vrijzinnig protestante achtergrond. Een van hen was betrokken bij het soefisme. Dat verruimde mijn horizon. In ons gezin konden ze mij niet helemaal volgen. Voor mijn ouders  stond de studentenwereld ver van hen af. Dat werd niet minder toen er studentenprotesten kwamen eind jaren ’60 en toen ik ging mediteren.

Ik deed onder meer mee met werkgroepen van de Kritische Universiteit en vond ook dat er veel te verbeteren was. Maar eigenlijk miste ik inhoud bij al dat protest en gepraat. Veel geschreeuw en weinig wol.

Volgens mij dienden niet alleen de structuren te veranderen maar ook de mensen zelf. Dus ging ik op zoek naar methoden tot zelfontplooiing en bewustwording en aan yoga en meditatie doen op zoek naar mijn identiteit. Dat gaf tevens ontspanning, die ik hard nodig had als student in de hectische jaren ’60 met teveel studies en bijbaantjes.

Toen ik hoorde van Transcendente Meditatie, nadat de Beatles er bekendheid aan gaven, ging ik het leren. Het beviel mij wonderwel en werkte anders en eenvoudiger dan andere meditatievormen die ik had uitgeprobeerd, zoals visualisatie en contemplatie of katholieke vormen van meditatie. Zowaar had ik ervaringen die leken op wat transcenderen of transcendentie werd genoemd. Dat betekent letterlijk dat je voorbij het denken gaat, denken overstijgt. Dus even ophoudt met denken in een inhoudsloos bewustzijn. Maar zo gauw je dat merkt, begin je weer te denken. Voor een denker als ik, is ophouden met denken een heerlijk rustgevend gevoel, dat mij goed deed en diepe ontspanning gaf, die ik hard nodig had.

Ik wilde er meer van weten weten en las de boeken van Maharishi Mahesh Yogi. Ook ging ik vaker naar de wekelijkse meditatiebijeenkomsten. Daar leerde ik uiteenlopende mensen kennen. Behalve studenten ook een gevluchte Litouwer met een drugsverleden die illegaal in ons land verbleef, een wetenschappelijk medewerker aan de Universiteit, een psycholoog, twee lesbische vrouwen, diverse kunstenaars, een paar Amerikaanse studenten die de militaire dienst en de oorlog in Vietnam ontvlucht waren, enzovoort.

Kortom, een bont gezelschap dat een diepe interesse in meditatie en geestelijk ontwikkeling gemeen had. Geleidelijk raakte ik met sommigen van hen bevriend tot nu toe. Ik ging mij meer verbonden voelen met deze groep mediterenden door een gezamenlijke interesse en betrokkenheid. Meer dan met studenten, die doorgaans niet erg geïnteresseerd waren in geestelijke zaken. De (psychologie)studie werd als gedragswetenschap gepresenteerd zonder inzicht in ons ’diepere zelf’, ons bewustzijn en onze identiteit.

 

Zoals vissers vissen aan het water, kun je ook mediteren aan het water

 

Identiteitsbepalende bezigheden

Meditatie wekte interesse maar ook onbegrip. Het is een rustige bezigheid maar bracht ook de gemoederen in beroering, als je er een belangrijke plaats aan geeft in het leven en een meditatieve levensvisie en levensweg volgt. Sommigen vinden dat vreemd en overdreven vanuit hun perspectief. Meditatie wordt net als yoga dikwijls beoefend als een vorm van ontspanning of een lichte vorm van sport, zoals fietsen, lopen of zwemmen, één van de vele dingen die je kunt doen. Naarmate het een belangrijkere plaats in je leven krijgt, wordt het meer bepalend voor de identiteit, zoals bijv. bij topsport. Zo kunnen ook religie en levensbeschouwing of een beroep identiteitsbepalend zijn, afhankelijk van het belang ervan en de mate van identificatie ermee.

Meditatie, meditare, betekent naar het midden gaan, naar het centrum. Neem je het serieus, dan neemt het een centrale plaats in. Dat is niet gebruikelijk in onze cultuur, waarin mensen andere bezigheden waarmee ze zich identificeren belangrijker vinden. Meditatie kan een manier zijn om identificaties bewust te worden en te doorzien, er daardoor minder afhankelijk van te worden door bewustwording van degene die zich identificeert met de gedachten waarmee hij zich identificeert. Maar het kan ook zijn dat men zich daardoor met spirituele groeperingen gaat identificeren.

 

Wie ben ik?

Gaandeweg leerde en ervaarde ik enigszins dat het transcendente bewustzijn zonder gedachten en gevoelens je ’diepere ongrijpbare zelf’ is. Niet je ego en je zelfbeeld of waar je je ook maar mee identificeert. Hans Komen heeft hierover een 7-delige serie artikelen geschreven en ook Patricia van Bosse schreef erover. Het gedachteloze bewustzijn is onze identiteit voorbij identificaties. De andere identiteiten zijn deel-identiteiten, verbonden met de groepen waaraan we deelnemen.

Daarover leerde ik ook over bij mijn sociologiestudie. Onder meer bij Sorokin, met name Society, Culture and Personality en George Herbert Mead, in Mind, Self and Society. Hij legt daarin uit hoe het zelfbeeld, door Sorokin het sociale zelf genoemd, ontstaat door identificatie met significante of belangrijke anderen en groepen. Interessant was ook het essay van Philip Slater met de veelzeggende titel: ’The Social Bases of Personality’, in Neil Smelser, Sociology, an Introduction. Door de combinatie van studie en meditatie leerde ik zo meer over onze identiteitsvorming.

Later leerde ik de benadering van Ramana Maharshi kennen met de vraag Wie ben ik? Dit is door Hans Komen toegelicht. Het lijkt een Indiase vorm van de fenomenologische reductie van Husserl, die ik ook enigszins bestudeerd heb via een boek van Strasser, Fenomenologie en empirische menskunde.

De vraag van Ramana kun je specifieker maken door te vragen: ben ik mijn lichaam (of heb ik mijn lichaam)? Ben ik mijn hersenen (of heb ik mijn hersenen)? Ben ik mijn gedachten (of heb ik mijn gedachten, gevoelens, gewaarwordingen enzovoort)? Ben ik mijn zelfbeeld (of heb ik mijn zelfbeeld)? Hoe ver kun je zo doorgaan? Uiteindelijk blijft er niets over en ben je dat niets. Of liever: ben je je bewust van dat niets, dat niet niets is, maar bewustzijn want je bent je bewust. Van wat? Van het bewustzijn zelf, dat tot zichzelf komt. Daarom wordt dit het Zelf genoemd, in onderscheid van het ego of het kleine zelf dat zich met van alles en nog wat identificeert. Zie hierover het artikel van Patricia van Bosse over Bewustzijn en Non-dualiteit.

 

Het Zelf

Het Zelf zou onze uiteindelijke identiteit zijn. Misschien een beetje ontnuchterend dat er eigenlijk niets overblijft (van alk die andere identiteiten). Dit niets is echter geen gewoon niets, maar het onmanifeste waaruit het bewustzijn schept en zich manifesteert. Indiase, Chinese, Boeddhistische en diverse klassieke en westerse filosofieën hebben daarover uitvoerige verhandelingen voortgebracht.

De oudste en bekendste verhandelingen over ons ware Zelf en het uiteindelijke Zijn of de grond van de schepping vinden we in de Indiase Oepanishaden en het Chinese Taoïstische Tao Tse Tsjing, letterlijk het boek van Tao en de deugd. Deze boeken waren een soort openbaring voor mij. Voor ik ging mediteren kende ik ze al en bevestigden ze wat ik leerde bij het mediteren. Het bleven mijn dierbaarste boeken met de Bhagavad Gita en het Evangelie.

Mijn eigen moeilijk te vatten ervaringen van ’eenheid met het Al’ of transcendentie herkende ik in de teksten, voor ik wist dat het zo werd genoemd. Een gevoel van geborgenheid in of met de natuur, die mij altijd zeer nabij is gebleven als mijn eigen ziel en zaligheid. Dergelijke ervaringen herkende ik als ik ’s avonds door de wei liep tussen de koeien, die mij herkenden en soms rustig naar mij toekwamen. Daarom begreep ik een beetje wat ermee bedoeld wordt als de Oepanishaden zeggen: het Zelf, Atman is Brahman of het Al. Of als Lau Tse schrijft over rusten in het Tau, dat door niet te doen alles doet, enzovoort.

 

Onderzoek naar Transcendente Meditatie

Op de universiteit leer je niets over het Zelf, ook niet bij psychologie. Daarom kwam ik na twee keer omzwaaien terecht bij sociologie. Culturele antropologie en sociologie der niet-westerse volken werd een bijvak. Ik richtte mij daarbij op India en de Indiase filosofie en religie en schreef er een paper over, waarbij ik onder meer de Oepanishaden en de Bhagavad Gita bestudeerde.

Als onderzoeksproject voor sociologie wilde ik Transcendente Meditatie en de TM beweging bestuderen aan de hand van wetenschappelijk onderzoek dat toen op gang kwam, interviews en inhoudsanalyse van persberichten. In Den Haag was een groep die al langer mediteerde. Ik ging er heen op de brommer van mijn moeder en overnachtte bij een mediterende broer van uitgever Bert Bakker. Hij was van gereformeerde huize en mediteerde al een aantal jaren. Ik vroeg hem of hij ook gereformeerd was. “Ik ben gereformeerd met de gereformeerden, katholiek met de katholieken, joods met de joden, islamiet met de islamieten, boeddhist met de boeddhisten en hindoe met de hindoes,” zei hij. Dat maakte indruk op mij als een voorbeeld van een ruimere identiteit. Mogelijk droeg het mediteren hiertoe bij.

Zoals gezegd wekt meditatie interesse en onbegrip of weerstand. Dat merkte ik ook aan de universiteit. Sommige medewerkers hadden er moeite mee, anderen vonden het interessant en de moeite van het onderzoeken waard. Herhaaldelijk werd ik doorverwezen naar de leidinggevende hoogleraar. Hij zag geen principieel bezwaar in een onderzoeksvoorstel naar de TM beweging, mits het onderzoek met voldoende distantie werd uitgevoerd.

 

De meest invloedrijke sociologen: Durkheim, die een conservatieve en sociaal-democratische visie had; Marx, die een socialistische visie had en Weber, die een sociale liberale visie had. Ze vullen elkaar aan als grondleggers van de sociologie.

 

Duintjer, Goudsblom en Elias

De hoogleraren aan wie ik het meest te danken heb waren Duintjer en Goudsblom.

De filosofiecolleges van Duitjer Existentieel-metafysische aspecten van regelgeleid gedrag en transcendentie, later gepubliceerd bij Boom als Rondom regels, zijn relevant bij het onderwerp identiteit en identificatie. Hetzelfde geldt voor de sociologiecolleges van Goudsblom, een evenwichtig voorbeeld van distantie en betrokkenheid. Zijn boek Balans van de sociologie gaat daarover in het laatste hoofdstuk. Het is gebaseerd op colleges die hij gaf. Hij gaf geen blijk van identificatie met een bepaalde sociologische of politieke stroming, maar creëerde een eigen visie op basis van de sociologie van Norbert Elias, later figuratiesociologie genoemd.

Van Elias begreep ik echter dat hij voortbouwt bij grote klassieke sociologen en geen nieuwe stroming wilde vormen. Hij noemt Comte, Marx, Durkheim en Weber in Was ist Soziologie? Vrijwel alle sociologie houdt zich bezig met de sociale verbanden die hij figuraties noemt en is dus ook figuratiesociologie. De klassieke benadering van Elias heeft een integraal accent en lijkt mij geen nieuwe richting. Ik identificeer mij ook niet met een bepaalde richting en laat mij inspireren door de grote klassieke sociologen.

In zijn dissertatie Nihilisme en cultuur laat Goudsblom de invloed van culturele en sociale verbanden zien op onze visie en onze identiteit in het bijzonder bij Nietzsche.

Ook het werk van Elias en Goudsblom toont aan hoezeer sociale verbanden of figuraties bepalend zijn voor onze identiteit en ons gedrag. In de loop van het civilisatieproces identificeren we ons met steeds grotere sociale verbanden. Sociale, internationale verbanden worden complexer in een proces van uitbreiding van interdependentie en mondialisering, dat volgens Elias ook gepaard gaat met individualisering, zie Die Gesellschaft der Individuen. De verruiming van lokale, naar een nationale en mondiale identiteit heb ik eerder autobiografisch toegelicht.

 

Dit zou Elias gezegd kunnen hebben in het voetspoor van grote klassiek sociologen

 

Bewustzijn en identiteit

Neurowetenschapper Tony Nader, opvolger van Maharishi Mahesh Yogi, verklaarde in een lezing na de Brexit, dat voor een ruimere identiteit die nationale identificatie en nationalisme overstijgt een sterkere of meer ontwikkelde individualiteit nodig is, die door transcendentie van beperkte identiteiten door middel van meditatie wordt bevorderd.

Mijn visie en onderzoek naar identiteit is beïnvloedt door de combinatie van meditatie, oosterse en westerse filosofie en sociale wetenschap, met name de grote klassieke sociologen, maar ook psychologen als Jung, Freud, Fromm en Maslow. Het proces van Selfactualization bij Maslow komt overeen met het bewust worden van een diepere meer omvattende identiteit. Hij was zich bewust van die mogelijkheid, in zijn postume werk Farther Reaches of Human Nature.

De psychologie wordt nu sterk beïnvloed door baanbrekend hersenonderzoek. In zijn bestseller Wij zijn ons brein lijkt Swaab zich te identificeren met de hersenen. Het Zelf en onze wezenlijke identiteit heeft men echter nog niet gevonden in de hersenen en daar zal deze niet te vinden zijn, wel de fysieke neurologische basis van persoons- en gedragseigenschappen. De artikelenserie van Hans Komen in vorige nummers wijst erop dat het bewustzijn en het Zelf tot dusver niet af te leiden of te reduceren valt tot iets anders, tot materiële energie.

Het is ook de vraag of bewustzijn energie is. Processen die verschijnen in ons bewustzijn maar niet ons bewustzijn zijn, zoals gemoedsbewegingen, gedachten, gevoelens en gewaarwordingen en al wat erin beweegt, gaan als bewegingen (uiteraard) gepaard met energie, materiële en immateriële energie. Maar het bewustzijn zelf, dat opgevat wordt als onze wezenlijke identiteit door uiteenlopende filosofen, gaat daaraan voorbij als transcendent, hetgeen voorbij gaan of overstijgen betekent.

 

Lokale, nationale en mondiale, universele en transcendente identiteit

Je zou kunnen zeggen dat we naast lokale, nationale en mondiale identiteiten ook een meer universele transcendente identiteit hebben, waarvan we ons bewust kunnen worden. Deze identiteit hebben we gemeen met andere mensen en kan daarom een zekere saamhorigheid geven op een dieper niveau dan sociale en culturele identiteiten. Zoals Tony Nader toelichtte, wordt door deze bewustwording de individualiteit en de universaliteit bevorderd, die wortelt in onze individualiteit.

Een ruimer bewustzijn faciliteert een meervoudige identiteit en zou meer in staat kunnen zijn uiteenlopende identiteiten in ons en om ons heen met elkaar te verbinden en tegelijk de eigen culturele wortels te versterken. Ik heb het gevoel dat ik oer-Hollands ben gebleven als boerenzoon, zij het geen standaardtype. Tegelijk voel ik mij ook een wereldburger en een Europeaan, die sympathiseert met wereldreligies en levensbeschouwingen, mits ze niet te fanatiek en dogmatisch zijnen andere visies verdragen.

 

Ter illustratie zie verder mijn autobiografische gedichten elders in dit nummer.