Civis Mundi Digitaal #53
Bespreking van: Marli Huijer, Leve de publieksfilosofie! Belevenissen van een Denker des Vaderlands, Boom: Amsterdam, 2017, 123 blz.
Publieksfilosofie, wat is dat?
Titel en ondertitel van dit boek suggereren samen dat het bedrijven van publieksfilosofie, door Huijer omschreven als het voor een breed publiek toegankelijk maken van de filosofie, naadloos aansluit bij de activiteiten van de Denker des Vaderlands, die ook tot taak heeft om de liefde voor de filosofie met een groot publiek te delen. Bij haar doet die combinatie zich natuurlijk ook voor: nadat ze in 2015 voor twee jaar het Denkerschap had aangevangen, werd ze in 2016 bijzonder hoogleraar publieksfilosofie in Rotterdam. Dit boekje biedt dan ook veel informatie over beide werkzaamheden, waarbij vaak niet duidelijk is over welke van de twee het nu gaat. Het wordt allemaal op een prettige toon verteld, zonder dat er onbegrijpelijk jargon aan te pas komt, en biedt zo een leerzaam inkijkje in het reilen en zeilen van deze publieksfilosoof, ook in haar hoedanigheid van Denker des Vaderlands.
Proeven van publieksfilosofie
Daarbij krijgt de lezer niet alleen maar gegevens opgediend óver dat alles. Sommige hoofdstukken zijn zelf proeven van publieksfilosofie, zoals het vierde hoofdstuk (‘Filosoferen in het Grand Café’), waarin de dialectiek tussen stilte en geluid alleraardigst wordt aangeroerd (zonder dat Huijer overigens de term dialectiek laat vallen; die past natuurlijk niet bij een publieksfilosoof, en dat die term me nu ontvalt laat zien dat ik nooit een goede publieksfilosoof zal zijn).
Dit hoofdstuk had voor mij ook een praktisch voordeel: ik begrijp nu waarom ik de laatste tijd niet meer in Stiltewagons ga zitten. En zo zijn er nog enige hoofdstukken, bijvoorbeeld het elfde, waarin Huijer aan de hand van gedachten van Maurice Blanchot probeert aan te geven waarom zij zich ongemakkelijk voelde bij een documentaire over het geplande levenseinde van een dementerende vrouw. Ze schrijft ook veel behartenswaardigs over het Nederlands als wetenschappelijke taal en tegen een ondoordachte internationalisering van het wetenschappelijke onderwijs. We krijgen daarnaast ook te horen hoe dat nu gaat, op vele avonden per maand en voor allerlei soorten publiek filosofische verhalen afsteken, over wat er aan te pas komt voordat je publieksgericht kunt spreken en schrijven en hoe je contact kunt maken met het publiek; ook over presentatievaardigheden krijgen we het een en ander te horen. Heel aardig vaak.
Kritische kanttekeningen
Toch wil ik twee kritische kanttekeningen maken. De eerste: hoeveel publieksfilosofie kan een land eigenlijk verdragen? Bij het stellen van deze vraag doemt er opeens een kloof op tussen het bedrijven van publieksfilosofie en het zijn van Denker des Vaderlands. Van deze laatste kan ik me voorstellen dat zij drie avonden per week in allerlei delen van het land in allerlei zaaltjes inleidingen verzorgt, en dat ze zelfs nog veel meer uitnodigingen ontvangt en afwijst. Maar zoiets is natuurlijk niet weggelegd voor iedereen die in Groningen, Amsterdam of Rotterdam een masteropleiding in de publieksfilosofie heeft afgelegd. Diverse van Huijers hoofdstukken in dit boek zijn eerder verschenen als column in Filosofie Magazine; het valt natuurlijk niet te verwachten dat alle afgestudeerden in de filosofie zich onledig kunnen gaan houden met het schrijven van filosofische columns in dat blad. Idem dito bij degenen die een filosofisch café gaan uitbaten of een filosofische praktijk inrichten. Waar ligt het verzadigingspunt?
De tweede kanttekening sluit hierbij aan. Zoals Huijer de publieksfilosofie omschrijft, is zij vooral een aanbodgerichte bezigheid. Er zijn mensen die mooie en wijze dingen hebben opgetekend uit de mond van Kant of Arendt, en ze vinden het de moeite waard om die rijkdom aan het Nederlandse volk mee te delen. En waarom doen ze dat? Natuurlijk vooral omdat ze vinden dat filosofie veel te bieden heeft, maar ook omdat afgestudeerde filosofen nu eenmaal hun brood moeten verdienen en ze niet allemaal aan de universiteit terecht kunnen. Dus bieden ze hun diensten aan het publiek aan. Dat is toch een heel verschil met publieksfilosofen als indertijd Socrates of in de vorige eeuw Sartre, die vanuit hun expertise iets konden uitrichten in maatschappelijke debatten; ik zou ook Hegel kunnen noemen, die stelde dat in een tijd van grote maatschappelijke onenigheden behoefte ontstaat aan filosofie; om in die behoefte te kunnen voorzien moet de filosoof dan primair analyseren wat er in de maatschappij aan de hand is. Wat voor vragen leven er in de maatschappij dat juist filosofie aan het beantwoorden ervan een zinnige bijdrage kan leveren? Dat zou een vraaggerichte filosofie opleveren, waarvan bij Huijer ook sporen aanwezig zijn. Of daarvoor zoveel emplooi is als Huijer en de haren het doen voorkomen, weet ik niet.
* Frans Jacobs is emeritus hoogleraar Ethiek aan de Universiteit van Amsterdam.